9 juni 2001 - 1 juli 2001: België - Nederland - Duitsland - Oostenrijk
1 juli 2001 - 30 juli 2001: Hongarije - Roemenië - Bulgarije
30 juli 2001 - 4 oktober 2001: Turkije
4 oktober 2001 - 16 november 2001: Iran
16 november 2001 - 22 februari 2002: India
22 februari 2002 - 12 juni 2002: Thailand - Cambodia - Vietnam - Laos - Thailand - Maleisië - Thailand

9 juni 2001 Brussel - Berbroek (Herk-de-Stad)
Eindelijk is het zover ! Na een paar hectische laatste weken en nog veel hectischer laatste dagen, staan we om 9.30u aan het Atomium klaar waar familie en vrienden verzamelen om ons uit te wuiven (sorry aan al de mensen die we wegens de drukte niet meer hebben kunnen verwittigen). Na een ontroerend afscheid waarbij niet alleen wijn, maar ook enkele traantjes vloeien, beginnen we om 10.30u aan onze eerste dagetappe. We worden per fiets vergezeld door Marc´s sportieve vader en zijn al even sportieve vrienden. We rijden langs drukke en minder drukke wegen, en pauzeren even in Zaventem om de vliegtuigen te zien opstijgen. Een indrukwekkend zicht! Dan vervolgen we onze weg langs de drukke Leuvensesteenweg tot Marc´s vader en zijn vrienden iets voor Leuven afscheid van ons nemen en terugkeren. Wij zetten onze tocht voort langs de binnenwegen. Zoals gewoonlijk rijd ik (Christine) een eindje achter Marc. Als we voorbij een huis komen waar 3 mensen buiten staan, zie ik dat ze over Marc praten en hem nawijzen. Als ze dan plots ook nog mij ontwaren, vragen ze: ´Waar gaan jullie naartoe?´. Omdat ik zo vlug niet op de naam van het volgende dorpje kom, roep ik terug: ´Naar India´. Even bekijken ze elkaar verbouwereerd, maar al vlug heeft een van hen zijn antwoord klaar: ´Awel, dan ben je hier op de goei baan, rij nog maar wat rechtdoor en dan daarginder naar links!´ Mmmm, altijd goed om weten! Ik denk dat ze er geen woord van geloven. We rijden verder door het glooiende landschap. In Nieuwrode (bij Aarschot) komt plots een klein wit hondje (zo´n Cesarke) uit het hoge gras langs de kant van de weg vlak voor mijn voorwiel ingelopen. Ik kan het nog juist ontwijken, maar de auto naast mij kan dat niet. Baf! Een slag van jewelste! Het hondje vliegt omhoog. We denken dat het het niet zal overleven, maar zodra het geland is, loopt het lichtjes mankend weg. Daarna rijden we zonder verdere incidenten verder door het mooie Hageland tot Berbroek, Herk-de-Stad, waar mijn (Christine) ouders ons opwachten. ´s Avonds is er een afscheidsfeestje gepland met mijn broers en hun echtgenotes.

10 juni 2001 Berbroek
We zijn van plan vandaag een rustdag te houden bij mijn (Christine) ouders: nog wat aan de website werken en de bagage op een meer logische manier herschikken, want we hebben nogal overhaast moeten inpakken. ´s Morgens komen mijn tantes en nonkels samen met ons ontbijten om afscheid te nemen. Daarna komen al mijn nichten en mijn neef langs om afscheid te nemen. Ze hebben vernomen dat we een rustdag houden. De hele dag door is het bij mijn ouders een komen en gaan van jewelste. Tussendoor proberen wij te doen wat we nog te doen hebben. Het is al na middernacht als we eindelijk gaan slapen.

11 juni 2001 Berbroek
Vandaag is het vertrek gepland. We moeten eerst nog naar Hasselt om schoenen te kopen voor mij (Chr). Ik had er nochtans nieuwe gekocht om mee te vertrekken, maar reeds na een dag ermee fietsen doen mijn tenen geweldig pijn van de voethaken. Marc rijdt eerst naar Herk-de-Stad om zijn internationaal rijbewijs te gaan afhalen. Normaal hebben we dat helemaal niet nodig, maar je weet nooit. Even later is hij echter terug met het nieuws dat de administratieve dienst van de politie ´s maandags pas om 13.30u opent. Dan is het te laat om nog te vertrekken. Dus besluiten we maar een tweede rustdag te houden. Na lang zoeken vindt Christine nog steeds geen schoenen die en goed zitten en een stevige tip hebben. We besluiten dan maar naar Brussel te rijden (met de auto) waar mijn 5 jaar oude schoenen bij Marc´s ouders in een doos ingepakt staan. Zo hebben we toch nog een heel drukke rustdag, maar liggen deze keer toch nog net voor middernacht in bed.

12 juni 2001 Berbroek - Kerkrade
De dag van het echte vertrek. We hadden besloten laat (rond 9.00u) op te staan om eens een goede nachtrust te hebben. Dat was een hele tijd geleden met de drukte van de voorbereiding en van de verhuis de laatste weken. We doen rustig aan, ontbijten en pakken alles in. Ondertussen zijn enkele tantes en nonkels aangekomen om ons uit te wuiven. Mijn sportieve nonkel Fons zal ons op zijn fiets vergezellen. Rond 10.50u vertrekken we eindelijk richting Maastricht. We gaan trachten het Albertkanaal te volgen. Plost komen er onderweg 3 bosnimfen met wuivende zakdoeken uit het struikgewas gelopen: mijn moeder en haar zussen, mijn 2 tantes dus. Al spoedig bereiken we het kanaal, onderweg nog af en toe toegewuifd door de bosnimfen. Ook wanneer we lamgs het kanaal rijden, duiken ze plots hier en daar op. Na Hasselt zien we ze echter niet meer. Wij vervolgen onze weg, maar even na Genk moeten we het kanaal verlaten en langs de gewone weg verder fietsen. Per geluk zijn er overal fietspaden, en ze zijn nog berijdbaar ook. Proficiat Limburg! Dat is wat anders dan de hobbelige fietspaden vol kuilen en bulten in Brabant, als er al fietspaden zijn. Zo rijden we dus veilig verder naar Maastricht. Daar neemt nonkel Fons, na 45 km, afscheid van ons en fietst alleen terug naar Spalbeek. Maar dan nu op zijn eigen tempo dat rond de 28 km/u ligt, iets wat wij met onze bagage uiteraard niet kunnen halen. Toch is hij heel de weg braaf bij ons gebleven. Daarna rijden we verder richting Valkenburg. Vanaf Maastricht wordt het landschap flink heuvelachtig. We passeren dorpjes met toepasselijke namen zoals Berg en Klimmen. In Valkenburg pauzeren we even en eten de ´s morgens gemaakte boterhammen op. Dan gaat het verder heuvel op heuvel af tot we ´s avonds, net voor de Duitse grens, in Kerkrade ons tentje opzetten bij Manège Crombach. Het is een grote manège, er zijn rond de 100 paarden. De vriendelijke eigenaar Cor wijst ons een mooi plaatsje toe, net naast een lieflijk beekje. We warmen de spagetti op die Christine´s moeder ons heeft meegegeven en laten het ons smaken, terwijl wat verder een veulentje stoeit en een haas komt voorbijgerend. Ook een paar wilde eenden vliegen voortdurend boven ons hoofd. Om 9.00u liggen we in onze tent met het geluid van het rustig kabbelende beekje op de achtergrond.

13 juni 2001 Kerkrade - Weilerswist
We staan op rond 8.00u en doen rustig aan. We wassen ons, ontbijten en pakken in. Het is al 10.00u als we eindelijk vertrekken, na nogmaals Cor bedankt te hebben. Hij schudt nog ´ns zijn hoofd als we vertrekken. Hij houdt het niet voor mogelijk dat we naar India zullen trachten te fietsen, Na een paar kilometers komen we aan in Herzogenrath (Duitsland). Het duurt een hele tijd eer we iemand vinden die ons de weg naar Alsdorf, 5 km verder, kan wijzen. Wij wijn verbaasd dat zo weinigen het kennen. Vanuit Alsdorf trachten we via Kinzweiler naar Eschweiler te fietsen. Het wordt weer heel moeilijk om de juiste instructies te krijgen en we worden compleet de andere richting uitgestuurd, nadat men ons tot tweemaal toe verzekert dat er een afslag naar Kinzweiler komt. Wanneer we een fietser tegenkomen met een gedetailleerde kaart, zien we dat er helemaal geen afslag is. Ondertussen zijn we al te ver om nog terug te keren en besluiten dan maar via Aldenhoven, waar we helemaal niet moeten zijn, naar Düren te rijden. Wanneer we dit weer langs de kleine weggetjes willen proberen, vinden we weer niemand die ons de weg kan wijzen. Een Duitser bestaat het zelfs ons vlakaf te zeggen. ´Düren? Dat ken ik niet, nog nooit van gehoord´, terwijl het een grote stad is amper 20 km verder. Die Duitsers toch! In ieder geval spelen we zo heel wat tijd kwijt, todanig dat we na 3 uren nog maar 20 km hebben afgelegd. Op het heuvelachtige parcours is het trouwens niet zo gezellig om zoveel verkeerd te rijden. We zijn speciaal zo ver noordelijk gekomen om onze ongetrainde benen de uitlopers van de Eifel (rond Aken) te besparen. Maar vanaf Aldenhoven nemen we dan de grote weg naar Düren en na ongeveer 7 km is er zelfs een fietspad. Dan schieten we goed op, en komen via Arnoldsweiler, Mettenich, Erftstadt en Bliesheim rond 6.00u aan in Weilerswist, waar we bij Gestüt Forstwald vragen of we er onze tent mogen opzetten. Gestüt Forstwald is een enorme manège. Het domein is immens groot, niet te overschouwen, en er zijn 140 paarden, vernemen we later. Ook hier is de eigenaar Albert zeer vriendelijk en is het geen enkel probleem. We koken spagetti, weeral, maar deze keer niet zo lekker als die van Christine´s moeder. Als de spagetti bijna gaar is, begint het te donderen en te regenen. We gooien vlug alles in de tent en eten daar. Wat een geluk dat we beslist hebben een voldoende ruime tent mee te nemen. Albert komt (in zijn wagen) nog eens kijken hoe het met ons zit, en zegt ons dat we steeds in de schuur kunnen gaan schuilen als het onweer nog heviger zou worden. Onze tent houdt het echter prima uit. Het blijft regenen tot we in slaap vallen, maar niet zonder dat we ieder de tent nog eens moeten uitkruipen om te plassen. Ja, wat wil je, met al dat geluid van water!

14 juni 2001 Weilerswist - Koblenz
´s Morgens is het opgehouden met regenen, maar het is nog steeds bewolkt. De tent is kletsnat. We besluiten ze zo maar in te pakken, want wachten op de zon lijkt geen zin te hebben. We vertrekken rond 10.20u en merken dadelijk dat er zo weinig verkeer op de weg is. In het eerstvolgende dorpje is er ee processie bezig en vertelt men ons dat het vandaag feestdag is. Dat is slecht nieuws voor ons, want dat wil zeggen dat alle winkels dicht zijn, en we hebben enkel nog wat brood en bananen. Ook in het volgende dorp komen we een processie tegen. Ook het zonnetje is tegen de middag weer van de partij. Als we de weg vragen naar de Rijn, is het voor de meeste Duitsers weer een heel probleem, tot een fietser ons niet de kortste maar wel gemakkelijkste weg wijst, waarna we zonder problemen in Mehlem (iets ten zuiden van Bonn) aan de Rijn aankomen. Vandaar beginnen we het fietspad langs de Rijn te volgen. Vanwege de feestdag en het mooie weer is dat overvol met wandelaars, fietsers, spelende kinderen en honden: Oppassen geblazen dus! Na 10 km staat er een bord dat het pad onderbroken is en dat we het veer naar de andere kant moeten nemen en daar moeten verder fietsen. Het veer kost 2 DM per persoon. Aan de andere kant is er slechts een paar kilometer fietspad en dan moeten we verder fietsen op een smalle weg met veel verkeer, ot we eindelijk een veer terug naar Remagen aan de andere kant kunnen nemen. Hier volgen we weer het fietspad maar telkens er een stadscentrum of haven aan de Rijn ligt worden we landinwaarts gestuurd. Dit is op zich niet erg, maar nooit staan er bordjes hoe en wanneer je terug naar de Rijn kan. We dienen dus telkens weer de weg te zoeken, maar vragen het meestal aan fietsers die uit de andere richting komen. Maar zo schiet het uiteraard niet op. Ook het pad zelf is niet zo aangenaam, want behalve druk is het overal zeer hobbelachtig en soms van slechts kwaliteit. Het landschap daarentegen is machtig mooi, en dat maakt veel goed. Tegen de avond komen we in Koblenz aan waar we besluiten op een camping te gaan staan, aangezien we hier morgen een rustdag houden. Camping Rijn en Moezel is zeer mooi gelegen aan de monding van de Moezel in de Rijn, vlak aan het water, maar is wel overvol. Het is immers lang weekend voor de Duitsers. We zijn allebei redelijk moe van de lange dag en laten ons verleiden om de dagschotel op te camping te eten: hele vettige kip met al even vettige frieten en genoeg zout voor de rest van onze reis. Maar we hebben toch niets om zelf te koken en alle winkels zijn dicht. Na het eten duiken we vlug in onze tent en slapen als rozen.

15 juni 2001 Koblenz
Na een verkwikkende douche trekken we de stad in. Koblenz is een van de oudste steden van Duitsland en heeft vele mooie gebouwen. Het is een plezier er door te wandelen. Ook de ligging aan de 2 rivieren is prachtig. Aan de andere kant van de Rijn torent Slot Ehrenbreitstein hoog boven Koblenz uit. Het is de tweede grootste versterkte burcht ter wereld, na die van Gibraltar. We kuieren wat rond, lezen en sturen mails (duur!), en kopen eetwaren. Dan keren we terug naar de camping om te koken. Als ons hutsepotje van aardappelen, tomaten, look, champignons en courgette, die een komkommer blijkt te zijn, bijna verorberd is, kondigt zich weer een onweer aan. Vlug verzamelen we onze spullen in de tent en eten daar verder. De rest van de dag blijft het af en aan regenen en blijven we dus in de tent. We rusten, lezen, doen de afwas en gaan slapen.

16 juni 2001 Koblenz - Mainz
De volgende ochtend is het nog steeds bewolkt en we moeten de tent nat inpakken. We zetten onze weg verder langs het Rijnfietspad, dat hier kronkelt van het ene schilderachtige dorpje naar het andere. Elk dorp heeft zijn burcht die er hoog bovenuit torent. Tussen de dorpen bloeien de wijngaarden tegen de steile heuvelflanken. We worden constant begeleid door rijnakers, containerschepen, lijnboten en pleziervaartuigen. Het zonnetje breekt door het wolkendek, maar we hebben flink wind tegen. In de late middag houden we halt in het dorpje St. Goar. Wanneer we inkopen doen in een superette, worden we aangesproken door een andere fietsreiziger die onze fietsen buiten heeft zien staan. We praten wat en besluiten samen onze boterhammen op te eten langs de Rijn. Danny, een Canadees, is zijn reis ook in Brussel (Zaventem) begonnen, een maand geleden. Vandaar fietste hij naar Waver, waar zijn broer woont. Hij vertelt over de gastvrije Belgen en de vele soorten bier die hij te proeven kreeg, wat het fietsen er niet op vergemakkelijkte. Dan vervolgde hij zijn weg naar Maastricht en van daaruit naar de Rijn, net als wij, maar hij befietste ook de Moeselvallei tot in Trier. Hij ging nu nog verder naar München, dan naar Wenen, en dan zou hij nog Scandinavie helemaal doorfietsen. Daarna zou hij terugkeren naar zijn broer in Belgie en dan het vliegtuig pakken voor een rugzakreis naar India. Ook hij zal een jaar onderweg zijn. Het is aangenaam met Danny praten en de tijd vliegt voorbij. Het is al laat als we onze weg verder zetten. Danny neemt het veer naar de overkant, want daar, in St Goarshausen, staat het beeld van de Lorelei, de sirene die met haar mooie gezang de schippers naar de rotsen lokte waar ze te pletter voeren. Je kan het beeld ook van deze kant zien, maar er zou een grot zijn met zeven echo´s. We hebben nog meer wind tegen, maar het Rijnpad tussen Koblenz en Mainz is veel beter dan ervoor. We worden ook niet meer zo veel van de Rijn weggestuurd en als het gebeurt is het tenminste goed bewegwijzerd. Er zijn vandaag ook weinig andere fietsers, ook al is het weekend. Misschien zit het wisselvallige weer er voor iets tussen. In de late namiddag krijgen we dan ook een bui over ons heen. Aangezien er langs de Rijn niet veel weiden zijn, besluiten we na ongeveer 80 km een camping te zoeken. We krijgen weer compleet tegenstrijdige verhalen te horen, gaande van ´langs de Rijn zijn er massa´s campings´ tot ´er is geen enkele camping van hier tot in Mainz´ (dat is 20 km verder). We vinden 10 km verder een camping. Ik ga naar het onthaal, een toog buiten waarrond tafels met allemaal dronkelappen. Achter de toog een ongeveer 80-jarige vrouw die 10 minuten bezig is met het uitschenken van twee cola´s terwijl ze me totaal negeert. Wanneer er ook nog iemand een pakje sigaretten bestelt, roept de 80-jarige de hulp in van een jongere, wel 100 kilo wegende vrouw die tussen de dronkelappen zit. Ik probeer haar aan te spreken, maar ook zij negeert me. De camping ligt er bovendien heel verwaarloosd bij. Er schijnt geen kat te zijn. Blijkbaar wordt ze alleen gebruikt als cafe. We besluiten verder te fietsen, want ´langs de Rijn staat het vol campings´. We zien echter geen enkele camping meer en komen in de buurt van Mainz (sommigen zeggen nog 3 km, anderen zeggen nog 10). We kunnen niet geloven dat we al zo dicht bij Mainz zijn, want het is hier nog volop groen. Het begint ondertussen weer eens te regenen en we doen vlug ons regenpak aan. Hier en daar staat er een caravan waarvoor weer mannen zitten te drinken. Hier en daar barbecuet een familie. Ook hier lijkt het ons niet ideaal om wild te kamperen, dus besluiten we maar door te rijden naar de camping in Mainz, die we uiteindelijk vinden nadat de Duitsers ons bijna heel Mainz doorgestuurd hebben, zodoende dat we vandaag 114 km op de teller hebben staan. De camping Auf der Maaraue (21 DM) is per geluk zeer tof gelegen, heel rustig, helemaal in het groen, en er is weinig volk. We koken vlug spagetti met saus uit een potje. Het was een lange dag. Het is bijna 23.00 uur als we in onze slaapzak kruipen. Na een kwartiertje begint het terug te regenen. Van timing gesproken.

17 juni 2001 Mainz - Breuberg
De volgende ochtend is het, voor de verandering, bewolkt. We treuzelen wat in de hoop dat de tent nog droog zal geraken. Het is al rond 11.00 uur als we eindelijk vertrekken, richting Darmstadt. We hebben flink wind tegen. Vanaf hier kunnen we het Rijnpad niet meer volgen, maar we vinden goed onze weg. De bewegwijzering lijkt hier beter te zijn. Bij het buitenrijden van Darmstadt eten we een lekkere meeneempizza. Dit is zowat het enige eetbaars dat er te kopen valt op zondag, buiten de echte restaurants. Na Darmstadt rijden we het heuvelachtige Odenwald in, na eerst nog verrast te worden door een enorme regenbui, maar gelukkig kunnen we schuilen onder een brug tot het ergste voorbij is. Dan rijden we verder, heuvel op heuvel af. We krijgen honger, maar alle winkels zijn dicht. We rijden verder dorp in dorp uit, maar vinden niets dat open is. Uiteindelijk nemen we onze toevlucht tot de druivensuiker die Maryvonne en tante Ria ons bij vertrek nog hebben toegestopt. Zo rijden we verder tegen de wind inbeukend. Tegen de avond vragen we in een dorp waar er ergens een camping is, en men weet ons met zekerheid te zeggen dat er eentje is in het dorp Höchst, 15 km verder. Ergens halfweg naar Höchst wordt de lucht opeens heel donker en breekt er een onweer van jewelste los. We zien nergens iets om te schuilen en trachten dus maar zo vlug mogelijk onze regenpakken aan te trekken, terwijl we onze fietsen moeten vasthouden of ze waaien om van de sterke wind. Wanneer we daarmee klaar zijn zien we dat we het hoogste punt in de omgeving zijn, niet echt ideaal bij onweer, en fietsen vlug de heuvel af en de volgende weer op door de gietende regen. We zien ondertussen nog steeds niets om te schuilen, maar na een half uur regent het al heel wat minder en klaart het op. In ieder geval heeft onze regenkleding de vuurproef (of regenproef?) glansrijk doorstaan. Wanneer we dan in Höchst aankomen, blijkt er van een camping geen spoor te zijn, maar in het naburige Breuberg is er wel een jeugdherberg. We vinden met gemak de weg naar de jeugdherberg die prachtig gelegen is in Burg Breuberg, een oude burcht. Enig obstakel is dat de burcht op de top van een echt steile heuvel ligt. Er is slechts een weg omhoog die enkel wordt gebruikt voor de burcht. We overwegen of we de heuvel zullen beklimmen, maar als we een zimmer frei nemen kunnen we niet zelf ons avondeten koken en het is hier te dicht bevolkt om wild te kamperen en het is bovendien redelijk koud. Zullen we toch maar die ene heuvel er nog bijnemen, ook al is hij heel steil? We beginnen aan de klim, maar die valt zwaar tegen. Onze lege magen helpen daar natuurlijk niet bij. Onderweg moeten we wel 3 of 4 keer pauzeren. Ik denk dat we bijna een half uur ploeteren over de 3 km. Onderweg wandelt nog een oude man die niets schijnt te weten van een jeugdherberg. Is er daarboven wel een jeugdherberg? En is hij open? Beneden hebben we reclame gezien voor een hotel dat Burg Breuberg heet. Dat komen we inderdaad tegen ongeveer halfweg de berg. Al deze onzekerheid werkt niet gunstig in op ons geploeter. De oude man, die ons steeds weer inhaalt omdat we ieder nog een plaspauze houden en ook nog ´ns stoppen om onze regenkledij uit te doen, heeft voortdurend commentaar over hoe we het best de heuvel beklimmen, en dat werkt ons danig op de zenuwen. Uiteindelijk komen we aan de burcht, hijgend en nat in het zweet. Aan de burcht zelf moeten we onze fietsen nog een heel steil stuk met kasseien (± 300 m) opduwen. Wanneer we op de binnenkoer komen, zien we dat er inderdaad een jeugdherberg is, maar hij is dicht. We staan wat moedeoos rond te turen, als er een man en een vrouw uit een zijdeur komen. De man blijkt de uibater te zijn, die ons meedeelt dat hij inderdaad zondagmiddag al gesloten heeft, omdat er toch niemand had gereserveerd. Ik vraag of we toch mogen blijven. Hij zegt: ´Wat kan ik anders doen, nu jullie hier staan met je fietsen?´, maar het is duidelijk tegen zijn zin. Hij had gerekend op een rustig avondje met zijn vriendin, en dan komen daar twee zotten met hun fiets zijn burcht binnendringen. Hij zegt dat we geluk hebben dat hij daar nu toevallig naar buiten kwam. Ik beaam dat volledig. Ik denk dat hij de volgende keer eerst de deur op een kier zal openen om te kijken of er geen fietsers op de binnenkoer staan. Hij doet de receptie terug open en doet alle lichten aan. Hij sputtert nog wat over ´geen enkele propere kamer beschikbaar´. Wij zeggen dat we alles zelf bijhebben. Hij verdwijnt voor een tijdje (waarschijnlijk de kamer gaan schoonmaken) en komt dan terug met de sleutel van onze kamer. Hij wordt ook wat vriendelijker en geeft ons zelfs de sleutel van een lokaal waar we kunnen koken en waar ook een TV staat. We koken weer spagetti met saus uit een potje en zetten de TV aan. Op Arte is er een documentaire over de enige vrouwelijke buschauffeur in Iran. Zij rijdt regelmatig, samen met haar man, van Tehran naar Bander-Abbas. Men toont de steden langs dit traject, waarvan er vele ook op onze route liggen. Interessant! Zo wordt het toch nog 23.00 uur voor we in bed liggen.

18 juni 2001 Breuberg - Freudenberg
Uitslapen kunnen we niet want het ontbijt, dat in de prijs inbegrepen is, wordt geserveerd tussen 8.00 en 9.00 uur. Als we om 08.50 uur in de eetzaal plaatsnemen, zijn we de enige gasten, tot om 9.00 uur de baas en zijn vriendin ook komen ontbijten. Om 9.15 uur komt hij naar onze tafel om te zeggen dat we om 9.30 uur de kamer moeten verlaten, want ze moet nog schoongemaakt worden en om 11.00 uur verwacht hij een groep schoolkinderen. Dat komt hij dan een kwartiertje op voorhand zeggen! Wij moeten nog alles inpakken en wilden ook nog douchen. Om 10.30 uur verlaten we eindelijk de kamer. De kuisvrouwen hebben nog alle tijd, want de schoolkinderen hebben pech met de bus en komen pas om 11.30 uur aan. Wij hangen dan nog steeds rond aan de receptie, want het is vandaag ijskoud en het regent een beetje. Bovendien hebben we gepland vandaag niet te veel te doen, na ons exploot van gisterenavond. Rond de middag vertrekken we eindelijk, maar na 5 km houden we reeds halt in een bushokje, omdat het erg begint te regenen. Als het opgeklaard is rijden we verder, maar na weer 5 km begint het weer hard te regenen en houden we halt aan een benzinestation. Onder het afdak eten we een pakje wafels en wachten. Het klaart niet meer op en we besluiten maar te vertrekken goed ingepakt in onze regenkledij. We kunnen niet blijven wachten. Dra komen we in Obernburg aan. Hier stopt het Odenwald en vanaf hier gaan we een stukje de rivier de Main volgen. Het pad is heel goed en deze keer ook goed bewegwijzerd, want het pad loopt niet constant vlak langs de Main. Het lijkt alsof de bewegwijzering sinds Mainz veel beter is. We houden een pauze in het mooie dorpje Miltenberg. Spijtig genoeg is het bar koud, zodat we niet al te lang treuzelen. Als we dan in Freudenberg een camping tegenkomen, besluiten we het hierbij te houden voor vandaag. We koken broccoli met rijst, rusten, lezen en gaan slapen.

19 juni 2001 Freudenberg - Würzburg
´s Morgens moeten we de tent weer nat inpakken. De lucht is bewolkt en het is koud. We zetten onze tocht langs de Main verder, doch slechts tot in Bettingen, 30 km verder, waar wij oostwaarts richting Würzburg gaan. De Main stroomt hier verder noordwaarts en komt uiteindelijk ook, met een grote bocht, in Würzburg. Wij nemen echter de korte weg, dwars door het heuvelachtige landschap. In het begin is het flink klimmen, maar daarna glooit de weg lichtjes op en neer tot Würzburg, en leidt ons door mooie dorpjes en langs wijngaarden. Ondertussen is het ook opgeklaard en komt het zonnetje af en toe piepen, al blijft het bar koud. Maar om te fietsen is dat niet erg. Wanneer we in Würzburg aankomen, zetten we onze tent op bij Camping Kanu-Club (11,50 DM) langs de Main, redelijk dicht bij het centrum. Omdat het zo bar koud is, besluiten we niet meer te koken vandaag. We gaan de stad in en eten een pita (hier Döner Kebab genoemd).

20 juni 2001 Würzburg
Vandaag houden we een rustdag in Würzburg. Het is prachtig weer, heel warm. De stad is mooi gelegen aan het water. Er zijn veel pittoreske bruggen en mooie kerken. Hoog boven de stad torent Schloss Marienberg, het vroegere prinsbisschoppelijk paleis (tot de 18de eeuw), nu museum, maar we hebben niet de moed om tot boven te klimmen. We zijn er trouwens gisteren met de fiets aan voorbijgereden en hebben dus de buitenkant al van dichtbij kunnen bewonderen. In de steile afdaling die daarna volgde, ging het zo snel dat Marc even dacht dat hij op zijn moto zat en met zijn rechterhand (= gashendel) aan zijn fietsstuur begon te draaien, zonder effect natuurlijk. We piknikken op een bankje op het marktplein aan de gothische Marienkapelle en ekijken de vele toeristen. Daarna proberen we ons verslag te ´internetten´. We gaan naar de bibliotheek, waar we eerst nog kopies nemen van een gedetailleerde kaart van ons volgend traject, zodat we niet meer afhankelijk zijn van de onduidelijke instructies van de Duitsers. Internetten kan er ook en kost 6 DM per uur. Ons verslag eerst off-line intypen kost echter ook 6 DM per uur. We besluiten eens rond te kijken naar een andere mogelijkheid. Eeven later staan we in internetcafe H@ckM@c in de Sanderstraße (www.hackmac.de). Ook daar kost het 6 DM per uur, maar off-line intypen slechts 2 DM per uur. Wanneer we echter nadien vertellen over onze reis en onze website, willen ze ons zelfs niets meer aamrekenen. We hebben er wel 3,5 uur doorgebracht en dat alles gratis. Bedankt, H@ckM@c! Nadien doen we vlug inkopen en gaan naar de camping om het avondeten (rijst, aubergine, champignons) te koken. We douchen ons en kruipen vroeg in bed.

21 juni 2001 Würzburg - Chaussehaus (4 km na Neustadt an der Aisch)
De volgende dag zeten we onze weg verder richting Nürnberg. Wanneer we richting Kitzingen, een dorp 17 km verder, willen, blijkt dit een autoweg te zijn en dus verboden voor fietsers. We worden helemaal omgeleid, via het dorpje Dettelbach, zodat we 30 km op de teller hebben staan als we in Kitzingen aankomen. Bij het buitenrijden in Würzburg, hebben we de beide fietsen eens goed schoongemaakt met een hogedrukreiniger in een car wash. Te wareb wel smerig na het slechte weer van de laatste dagen. In Kitzingen houden we een pauze en eten wat rozijnen en noten. Het zonnetje schjint, maar het is wel bewolkt en er is een koude wind. Daarmee voel ik niet dat de zon vandaag eigenlijk nogal brandt. Wanneer we rond 15.00 uur inkopen doen in het dorpje Markt Bibart en even later in een bushokje, goed beschut tegen de zon, piknikken, zie ik dat mijn armen en benen helemaal rood verbrand zijn. En dat terwijl mijn collega´s mij nog wel zo´n goede zonnecrème hebben meegegeven. Maar ja, als je je insmeert als je fietst, plak je binnen de kortste keren vol stof en beestjes, en ik weet niet of ik deze avond de mogelijkheid heb om me goed te wassen. Als we na het eten terug vertrekken, ditmaal goed bedekt tegen de zon, voel ik me na een tijdje misselijk en heb wat hoofdpijn. We tijn echter niet meer zo ver van Neustadt an der Aisch waar er misschien een camping is. We doen er inkopen voor het avondeten, maar niemand kent er een camping. Dus zetten we onze weg voort. Bij het buitenrijden van Neustadt moeten we een venijnige heuvel beklimmen, wat met mijn misselijkheid echt niet meevalt. Boven op de heuvel zie ik in de verte een boerderij. We besluiten onze kans daar te wagen en te vragen of we er de tent kunnen opzetteb. Wanneer we dichterbij komen, zien we dat het ook een ´Gasthof´ (= pension) is. Er is een restaurantje en ze verhuren ook enkele kamers. Ik zie het echter niet zitten om nog verder te rijden en vraag aan een man die buiten bezig is met een traktor of we onze tent achter de boerderij mogen opzetten. Zonder mij ook maar een vraag te stellen of zelfs maar even na te denken, zegt de man dadelijk ja. We zetten zo vlug mogelijk de tent op zodat ik er al kan gaan inliggen. De man komt kijken of alles in orde is en zegt dat we gerust in het Gasthof, dat aan zijn ouders toebehoort, water mogen nemen. Ik ga even later mijn brandende armen onder de kraan afspoelen. Dat voelt al heel wat beter. Er zijn ook toiletten die we mogen gebruiken. Na nog wat champignonsoep gegeten te hebben, kruipen we in bed.

22 juni 2001 Chausseehaus - Beilngries
De volgende morgen voel ik me al heel wat beter, maar mijn armen en benen zien nog vuurrood. Ik neem me voor helemaal bedekt te fietsen, maar aangezien het bar koud is vandaag, is dat eigenlijk niet meer dan logisch. De weg is vanaf Neustadt ook veel heuvelachtiger en er is veel wind, die we soms tegen en soms mee hebben, omdat de weg erg tussen de heuvels kronkelt. We zijn dan ook blij als we na 30 km in Fürth aan het Main-Donau kanaal komen, dat we zullen volgen tot aan de Donau in Kelheim, 125 km verder en 35 km voor Regensburg. De hevige wind blaast nu van opzij, en soms zelfs vanachter, zodat we goed opschieten. Maar goed ook, want langs het kanaal is er weinig te zien. Er liggen geen dopren aan het water en je fietst constant in de bedding die te hoog is om erover te kijken. Het is een aarden fietspad waarop men kiezel heeft gestrooid, niet echt aangenaam om te fietsen, met geregeld kuilen en bulten. Op sommige plaatsen ligt de kiezel wel erg dik, maar voor onze Marathonbanden is dat geen enkel probleem. We vragen ons wel af hoe dit voor de andere fietsers met gewone banden is. We komen dan ook zelden andere fietsers tegen. Er zijn ook slechs hier en daar (minder dan om de 20 km) uitritjes waar je van het fietspad naar de gewone weg kan. Het is dan ook al laat als we eindelijk in Hilpoltstein komen, een dorp dat slechts 2 km van het water ligt, waar we inkopen kunnen doen en piknikken. We treuzelen niet lang, want het waait veel te hard. We zetten er vaart achter want het kanaal is nog lang. Tegen 19.00 uur zoeken we ergens bij het dorpje Beilngries (80 km na Fürth) een plekje voor de tent in het struikgewas, koken spagetti (weeral) en gaan vroeg slapen.

23 juni 2001 Beilngries - Regensburg
De volgende morgen is heel de tent nat, zelfs een beetje condensatie van binnen, ook onze donzen slaapzakken zijn een beetje nat. Komt dat door de vochtige omgeving? De tent stond tussen het kanaal en een beek. We pakken vlug alles in, het is nog steeds koud, en eten even verder op een bank in het zonnetje ons ontbijt. We rijden verder langs het kanaal en komen af en toe een vroege fietser tegen. Vanaf even voor Beilngries fietsen we niet meer in de bedding en kunnen we de mooie omgeving bewonderen. Hier liggen de dorpjes ook vlak aan het water en het kanaal kronkelt hier. Hoe dichter we Kelheim naderen, hoe meer dagjestoeristen ons tegemoet gefietst komen. Rond de middag zijn we in Kelheim aan de Donau waar we inkopen doen en even verder piknikken. Het pad langs de Donau vinden we echter niet, we worden met bordjes ´Donauradweg´ constant langs de autobaan gestuurd. Als we op een bepaald moment een aardeweg met kiezel langs de Donau zien, nemen we hem en beginnen langs de Donau te fietsen. Het pad is echter nog veel slechter dan het pad langs het kanaal en blijft trouwens ook niet langs de Donau, maar leidt ons door de heuvelige velden, en klimmen op zo´n slechte ondergrond valt niet mee. Bovendien staat de hete middagzon vlak boven ons. Na ongeveer 20 km komen we weer aan de gewone weg die we dan maar vlug inslaan en volgen tot in Regensburg. We zoeken Camping Azur langs de Donau maar de prijs is 37,50 DM per nacht. Dat is toch echt wel duur voor een camping. We zijn bovendien van plan twee nachten in Regensburg te blijven, dus zoeken we verder. Camping Azur is de enige camping in Regensburg, maar na wat vragen, stuurt men ons naar de Regensburger Kanu-Club. Hier is de prijs 10 DM per nacht. Het is er bovendien zeer rustig en mooi (er is slechts een andere tent) en de club ligt ook vlak langs de Donau, en bovendien veel dichter bij het centrum dan de echte camping. De ideale plek voor een rustdag. We zetten er de tent te drogen en spreiden ook onze slaapzakken in het zonnetje uit, en alles is vlug droog. Na een goede douche trekken we de stad in en besluiten eens uit eten te gaan, aangezien Regensburg (na Passau) de laatet stad is die we in Duitsland aandoen en we toch de Duitse keuken eens moeten geprobeerd hebben. Wel, ze valt mee, die Duitse keuken! We eten in het Hinterhaus, een restaurant dat we in de Lonely Planet gevonden hebben, een lekkere schotel met varkenskoteletten, kool en gebakken patatjes voor Marc en een groot bord salade met lekkere vinaigrette en geroosterde champignons en daarbij lookbrood voor Christine, en dat alles nog voor een schappelijke prijs ook. Daarna wandelen we door een mooi park terug naar de Kanu-Club.

24 juni 2001 Regensburg
Vandaag rustdag! We trekken dadelijk de stad in want we hebben geen brood. We trakteren onszelf op een ontbijt op een terrasje en bezichtigen dan de vele middeleeuwse gebouwen in Regensburg. We zien het huis van Johannes Kepler, de astronoom. Er staat ook een huis waar Napoleon kort verbleef, en dan zien we ook nog het huis waar Oscar Schindler woonde van 1946 tot 1952. We gaan over de Steinerne Brpcke, een stenen brug uit de 12de eeuw, naar een eilandje in de Donau waar er een rommelmarkt is. We lopen wat rond en keren dan over een andere brug terug naar de linkeroever. Op de brug pauzeren we even om het versassen van de boten in de sluit te zien. Er is een groete sluis voor de grote boten, een kleine sluis voor de kleine motorbootjes en dan nog een heel kleine voor de roeibootjes. De hele kleine is geen sas, maar eigenlijk een soort roltrap in het water waarop de roeibootjes naar beneden worden gebracht. We keren terug naar de Kanu-Club waar we buiten op onze matjes in de schaduw gaan liggen. We maken kennis met de andere tentbewoner, Daniel, een Duitser, die bij een outdoororganisatie werkt die bv. Survival-weekends organiseert. Daniel, die pedagogie gestudeerd heeft, houdt zich echter bezig met ´erlebnis´-pedagogie. Dit houdt in dat hij tot peter wordt benoemd van een moeilijke jongere met wie hij gedurende zes maanden allerlei projecten moet uitvoeren, zoals bv. een 100 km lange voetmars met rugzak en tent, en hij wordt hiervoor dan nog dik betaald. Marc oefent wat met zijn jongleerstokken en ik schrijf verder aan ons dagboek. Terwijl zien we massa´s fietsers voorbijkomen op de Donauradweg die langs de Kanu-Club loopt. Ja, het is zondag en prachtig weer. Wat een geluk dat we daar niet moeten tussen fietsen. Marc vervangt de twee kettingen van onze fietsen door twee nieuwe. Ze zijn uiteraard nog lang niet versleten, maar als je met de kettingen rijdt tot ze versleten zijn en er dan nieuwe oplegt, dan zijn de tandwielen al zo erg afgesleten dat de nieuwe ketting er niet meer op past, en dat je dan ook een nieuw tandwiel moet steken. Men beweert dat als je per fiets twee kettingen neemt en deze om de 1.000 km vervangt, dat de kettingen dan geleidelijk met de tandwielen mee verslijten en dat je dan op deze manier dus langer met dezelfde tandwielen kan rijden. We gaan dat eens proberen. Laten we hopen dat het waar is. Daarna trekken we terug de stad in om onze kleren te wassen en te internetten, maar we komen van een kale kermis thuis. Het volautomatisch onbemande wassalon is ´s zondags gesloten. Duitse logica! Het internetcafe, dat wel open is, vraagt 8 DM per uur, ook voor off-line intypen. Dat vinden we wel duur en we besluiten te wachten tot de volgende rustdag. Er is trouwens geen haast bij, want webmaster Werner geniet van een welverdiende vakantie, en zal onze verslagen pas daarna op de site zetten. We vinden in de buurt van de wasserij wel een meeneempizzeria waar de mensen tot buiten staan te wachten. Als we de prijs zien (tussen 4 en 6 DM), begrijpen we waarom en gaan er ook bij staan. Daarna eten we onze pizza op naast de Donau in de avondzon die nog heel warm is. Nu is de zomer precies goed begonnen. We wandelen nog wat rond, eten nog een ijsje, bekijken langs welke weg we morgen gaan wegrijden en keren terug naar de Kanu-Club.

25 juni 2001 Regensburg - Minzer (zo’n 30 km voor Passau)
’s Morgens pakken we alles in en stappen zonder ontbijt de fiets op. We hebben immers geen brood kunnen kopen omdat het gisteren zondag was. Even buiten Regensburg pompen we aan een benzinestation onze banden op en kopen in een bakkerij een volgens de bakkersvrouw typisch Beierse koek met ´Flamen´. De koek is zeer lekker, maar we weten nog steeds niet wat flamen zijn. Dan zetten we onze tocht langs de Donau verder. Het pad is de eerste 30 km goed geasfalteerd, maar daarna zijn er weer geregeld lange stukken aardeweg met kiezel. We worden ook heel veel gewoon voor de lol met grote bogen door de veldweggetjes gestuurd om dan later terug op de mooie geasfalteerde, helemaal niet drukke weg terecht te komen die gewoon rechtdoor is gegaan en dus veel korter zou zijn geweest, aleen weten wij dat nooit op voorhand en volgen we dus de pijltjes maar, die ook hier weer bijlange niet op elke kruising staan, zodat we weer geregeld de weg moeten vragen. Ja, dat het fietspad langs de Donau kronkelt, dat wisten we, want van Regensburg naar Passau is via de autoweg 120 km en langs het fietspad 170 km, maar om ons zomaar voor de lol de slechte kiezelweggetjes op te sturen, vinden we bepaald niet prettig. Tegen de middag doen we inkopen in Straubing, een redelijk grote maar aangename stad, en piknikken er op een bank in het stadspark. Daarna zetten we onze weg verder tot we tegen de avond een slaapplaats beginnen te zoeken. Aan de eerste boerderij waar we het vragen, doet de boerin een hele uitleg in een of ander dialect waar we niets van verstaan, maar waarbij ze veel met haar hoofd knikt en naar haar boerderij 50 m verder wijst (we hebben haar in het veld aangesproken). Dan sprint ze opeens op haar fiets, rijdt naar de boerderij en verdwijnt vlug in het huis. Wij wandelen haar met de fiets aan de hand achterna en wachten tot ze weer te voorschijn zal komen, echter tevergeefs. We proberen nog eens voorzichtig op de deur te kloppen, maar als er geen reactie komt, rijden we maar verder. Zo komen we in het volgende dorpje Winzer (10 km na Deggendorf). Daar kloppen we opnieuw aan bij een boerderij. De jonge boerin is zeer enthousiast over onze reis. We mogen uitzoeken waar we de tent willen zetten, we mogen toilet en douche gebruiken, en ze geeft ons zelfs handdoeken. Van gastvrijheid gesproken! Nadat ze ons heeft getoond waar alles is, zien we haar niet meer terug. We koken, ja alweer, spaghetti, douchen en kruipen de tent in.

26 juni 2001 Minzer - Schlögen
’s Morgens zien we niemand in het huis, maar de deur is wel open, zodat we naar het toilet kunnen en ons kunnen wassen. Als we zitten te ontbijten, komt de boerin in haar auto buitengereden. Ze wuift nog eens voor ze wegrijdt. Nadat we de bidons gevuld hebben met water, vervolgen wij weer onze weg. Het pad leidt weer door de velden en is slecht aangegeven. Er is ook een Duits koppel fietsers dat samen met ons aan elke kruising staat te twijfelen. Wanneer het pad even langs de gewone autoweg naar Passau loop, besluiten we deze te blijven volgen tot in Passau. De baan heuvelt wel wat, maar het wegdek is tenminste steeds mooi geasfalteerd en richting Passau is overal goed aangegeven. Zo schiet het goed op en tegen de middag zijn we er al. Passau is een gezellig stadje aan de monding van de Ilz en de Inn in de Donau. We bezoeken het historisch centrum dat echt overspoeld is met toeristen, vooral gepensioneerden. De smalle straatjes zijn zo overvol met mensen dat het moeilijk is om er met de fietsen aan de hand tussen te laveren. We bezichtigen de barokke St. Stefansdom op het mooie marktplein en ziijn juist op tijd om het dagelijks orgelconcert te horen (om 12.30 uur). Blijkbaar bevindt zich hier het grootste kerkorgel ter wereld, 17.388 pijpen. We doen inkopen voor onze gebruikelijke middagpiknik en bewonderen bij het buitenrijden van de stad de Veste Oberhaus, een burcht die boven de samenvloeiing van de drie rivieren uittorent. We rijden een heel stuk zonder een mooi piknikplekje te vinden, en nemen uiteindelijk, na meer dan 10 km, onze toevlucht tot een bushokje. Het is een hele warme dag en het is er broeierig, maar ja, bij gebrek aan beter. Daarna rijden we verder, maar gelukkig is er veel schaduw, ook al fiets ik nog steeds met bedekte armen en benen, ik heb mijn lesje wel geleerd. Zo rijden we, via het fietspad dat op dat moment door een bos loopt, bijna ongemerkt Oostenrijk binnen via een onooglijk kleine grensovergang. Na nog ongeveer 30 km stopt het pad plots en moeten we met het veer naar de overkant, naar Schlögen. Met de tickets van het veer krijgen we korting op een consumptie in het restaurant van de camping. We drinken er dan maar iets, zien het aanlokkelijke zwembad (het is echt een heel hete dag) en besluiten er onze tent op te zetten (160 Shilling = 450 BEF). Je ziet, hun truuk met de tickets werkt. Na een duik in het zwembad, koken we, jullie raden het al, spaghetti, maar deze keer uit noodzaak, want de supermarkt op de camping sluit op dinsdag en dus moeten we wel eten wat we nog bijhebben, want Schlögen bestaat enkel uit een camping en een paar hotels.

27 juni 2001 Schlögen - Mettensdorf
Als we om 7.00 uur opstaan, is het al heel warm. Dat belooft! We kopen ontbijt in de nu geopende supermarkt en zijn vroeg op weg. Hier in Oostenrijk kronkelt het pad niet meer zo door de velden, maar loopt zeer veel langs de Donau. We worden ook nooit geen kiezelweggetjes meer ingestuurd en de bewegwijzering is heel goed. Tegen de vroege middag zijn we in Linz. Het is een heel mooie stad, maar wel groot en druk. Het zal veruit de grootste stad zijn die we tot nut toe hebben aangedaan. Hier staat de tweede grootste dom van Oostenrijk, 134 m hoog (de grootste is de St. Stefansdo in Wenen). We zien ook het kasteel dat langs de Donau ligt en de vele prachtige huizen in pastelkleuren in het oude stadscentrum. Na wat door de stad gewandeld te hebben, rijden we verder. Vandaag is het nog warmer dan gisteren. Acheraf horen we dat het vandaag 33 graden was ( in de schaduw uiteraard). Na nog eens 20 km komen we in Mauthausen, waar we op het marktplein piknikken. We zetten onze weg verder langs de Donau en zoeken tegen de avond in de buurt van Mitterkirchen een plaats voor de tent. Na wat rondvragen wordt ons gezegd dat er soms wel tenten worden opgezet bij het pension Wirtshaus in Mettensdorf. We rijden er naartoe en mogen er voor 60 shilling de tent opzetten. We zijn wel moe vandaag. We hebben veel gereden en het was ontzettend warm. We koken rijst met bloemkool en kruipen vlug in de tent.

28 juni 2001 Mettensdorf - Krems
Als we ’s morgens wakker worden, regent het een beetje. De lucht is compleet bewolkt. We plooien vlug de tent op en vertrekken. Na ongeveer 15 km komen we in Grein, een heel mooi dorpje. Als we er bij de bakker koffiekoeken kopen, schrikken we van de Oostenrijkse prijzen: 60 BEF voor 1 croissant. Wanneer we ons op een bankje aan de mooie fontein op het marktplein willen installeren, begint het plots volop te regenen. Vlug schuilen we onder een luifel en ontbijten daar. Na een tijdje is het droger en vertrekken we weer. Vanaf Grein is er geen fietspad meer en moeten we op de autoweg rijden, die zich slingert tussen de Donau en de steile heuvelflank. Dat is niet echt aangenaam, want er is redelijk wat verkeer. De auto’s letten echer wel voldoende op, al zijn ze niet zo voorzichtig als in Duitsland. We schuilen nog tweemaal onder een boom wegens plotse hevige regenbuien en komen tegen de midda in Melk aan. Van in de verte zien we reeds het magnifieke Benediktinerstift (=klooster) boven het dorpje uittorenen. We kopen er ons middageten en piknikken op een bankje. Het loopt er vol Amerikanen die alles ´fabulous´ vinden. Uit de Spar-supermarkt komt een Amerikaanse naar haar vriendin, die op de bank naast ons zit, gestapt en toont fier haar laatste aanwinst: een fles olijfolie. Beide vrouwen doen zo uitgelaten over de olie alsof het een zeldzaamheid betreft en de fles wordt met het nodige respect behandeld terwijl ze ze in het rond draaien en van alle kanten bekijken. We wandelen nog wat rond door de straatjes met 16de en 17de eeuwse huizen en zetten dan onze weg verder, nog steeds op de autoweg. Evene verder worden we gelikkuglijk door de dorpen gestuurd, maar hier moeten we dan weer flink klimmen (we hebben achteraf gehoord dat er aan de andere kant, de linkeroever dus, een mooi vlak fietspad loopt). Tegen 18.00 uur komen we in Krems aan waar we onze tent opzetten op Camping Donaupark (151 Shilling).

29 juni 2001 Krems - Wenen
De uitbaatster van de camping is zo enthousiast over onze fietsreis dat ik gebruik mag maken van haar PC om mijn verslag in te typen. Spijtig genoeg is er geen Internet. Ondertussen heeft Marc alles ingepakt en om 10.00 uur vertrekken we richting Wenen. We hebben wind mee en schieten goed op. Na 70 km zijn we reeds in Wenen, maar de camping waar we naartoe willen ligt aan de andere kant van de stad. Wanneer we er na 20 km eindelijk aankomen, zijn we redelijk teleurgesteld. Aktiv Camping Neue Donau ligt op een heuvel temidden van een vlakte en bovendien vlak langs een klaverblad en een spoorweg. Veel wind, veel lawaai, en bovendien 180 Shilling., maar ja, wat wil je, dit is Wenen. We waren van plan hier een aantal rustdagen te houden, maar deze camping leent zich daar niet echt toe.

30 juni 2001 Wenen
Na een koude douche (en dat voor die prijs), vertrekken we richting centrum. Het openbaar vervoer verloopt heel vlot. We stappen uit aan de Szephansplatz met de 136 m hoge Stephansdom. Het dak van de dom is belegd met dakpannen in de vorm van twee immens grote adelaars. Daarna wandelen we door de drukke winkelstraten Kärtner en Graben en bekijken de vele mooie gevels. Elke gevel in Wenen heeft wel iets speciaal, ook buiten het centrum. We bezoeken het Hofburg, het paleis van de Habsburgers van de 13de tot begin 20ste eeuw. Indrukwekkend. Nu zijn al de gebouwen te bezoeken en er zijn verschillende musea in gevestigd. Ook de Nationale Bibliotheek is hier gevestigd en we gaan trachten er te internetten. Om 13.00 uur staan we er voor de gesloten deur, want het is zaterdag. We bezoeken dan het Kunsthistorisches Museum en kunnen hier de praal van de binnenkant van het paleis bewonderen. Het museum hangt vol schilderijen van Vlaamse, Nederlandse, Franse en Italiaanse meesters van de 16de en 17de eeuw. Er is een indrukwekkende collectie schilderijen van Rubens en Breugel. Het is al na 18.00 uur als we het museum buitenkomen en we komen tot onze verrassing midden in de Love Parade terecht, een enorm lange stoet van homo’s en lesbiennes, vergelijkbaar met Roze Zaterdag in Brussel, alleen veel langer en met veel grotere wagens. Na alles aanschouwd te hebben, besluiten we op zoek te gaan naar een internetcafe. Het goedkoopste dat we vinden is 250 BEF per uur en we besluiten dan maar te wachten tot in Hongarije om ons verslag door te sturen in de hoop dat het daar goedkoper zal zijn. We gaan op zoek naar een restaurant om ook eens de Oostenrijkse keuken te proberen en wat eet je anders in Wenen dan wienerschnitzel. In de Lonely Planet vinden we een restaurant dat druk bezocht zou worden door de lokale bevolking omdat er goede, goedkope en enorm grote schnitzels geserveerd worden. Als we aan de Schnitzelwirt Schmidt aankomen, zit het er inderdaad stampvol met Weense gezinnen met enorme schnitzels op hun bord. We bestellen er ook en als men onze borden brengt, zien we tot onze verbazing dat er niet een maar twee grote schnitzels op elk bord loggen, elk zo’n 15 cm in doormeter. Dat blijkt een portie te zijn. Wat we niet opkrijgen, kunnen we meepakken. Dat blijkt de gewoonte te zijn. Daarna gaan we nog eens langs het museumkwartier aan de Hofburg, waar er feesten en een groot vuurwerk zijn ter ere van de heropening van de MQ (=MuseumQuartier). Het is al na middernacht als we eindelijk op de camping aankomen, nadat we nog een half uur hebben moeten wandelen, omdat de late bussen niet meer tot de halte aan de camping rijden. De chauffeur was blijkbaar voorbereid op onwetende campingbezoekers, want toen wij parmantig bleven zitten, keek hij eens naar achter en stak toen een mooi gedrukt plakkaat omhoog met in koeien van letters ´NOT TO CAMPING PLACE´.

1 juli 2001 Wenen
Vandaag zetten we onze tocht door Wenen verder. Terwijl het gisteren een stralende dag was en ook ‘s avonds nog heel warm was, is het vandaag bewolkt, koud en miezerig. We hebben ook niet echt veel geslapen, want om 4.00 uur ‘s nachts is het heel erg beginnen waaien met af en toe regen. Het is zeer rustig ind e stad, want het is zondag. ‘s Middags staan we samen met een ander troepje toeristen aan het Ankeruhr, een enorm grote art-nouveau klok waar er om klokslag 12.00 uur twaalf beroemde figuren, zoals Marcus Aurelius, keizer Karel, Maria Theresa, Joseph Haydn, enz. voorbij de klok schuiven, met bij iedere figuur bijpassende muziek uit diens tijd.Daarna bekijken we nog Schloss Schönbrunn, en bezichtigen ook de huizen van Hundertwasser. Terug op de camping, maken we kennis met een Belgisch koppel dat op een tandem uit Polen is komen fietsen. Ze zijn beiden gepensioneerd maar in uitstekende conditie. Ze doen zo’n 150 km per dag aan gemiddeld 25 km per uur. Ze hebben al in vele landen in Europa gefietst en vertellen ons ook over Hongarije. We liggen dus weer niet al te vroeg in onze tent.

2 juli 2001 Wenen - Sopron
Vandaag vertrekken we richting Sopron in Hongarije, 70 km ten zuiden van Wenen, om dan daarna via Györ terug de Donau te volgen tot in Budapest. We gaan goed vooruit en bereiken al snel de Hongaarse grens, en na 80 km staan we in Sopron. We wisselen ons overgebleven Oostenrijks geld in Hongaarse Forinten (1 BEF = 5,87 Forint). We eten op een terrasje op het historische marktplein en betalen 300 BEF voor twee warme schotels, een halve liter bier en een cola. Je bestelt cola in Hongarije trouwens per 10 cl. Op de prijslijst staat hoeveel 10 cl kost (meestal 40 Forint) en dan zeg je hoeveel je wil, bv: 30 cl of 50 cl. Aangename verrassing na het dure Oostenrijk! Daarna wandelen we wat rond en kunnen vele van de mooie binnenkoeren zien waarvoor Sopron bekend is. Daarna trekken we naar een camping, want we willen hier de rustdag houden die we in Wenen niet hebben gehouden. We rijden de weg naar Györ op, die redelijk druk is wegens de avondspits. Camping Lőver kost slechts 1.200 Forint, maar is zeer armzalig. Buiten een klas schoolkinderen is er dan ook niemand. Even later komen er twee moto’s aan: Het blijken ook Belgen te zijn. Bart en Jürgen zijn van Sint-Niklaas en zijn in eerste instantie op weg naar Turkije. Daarna keert Bart terug via Griekenland en Italië. Jürgen is, net als ons, voor een jaar weg en zal trachten tot in Australië te gaan met zijn moto. We praten veel en lang over reizen in ‘t algemeen en over de reeds afgelegde trajecten in Duitsland en Oostenrijk. Net als wij hebben ook Bart en Jürgen getracht hier zo snel mogelijkl door te komen, omdat het de enige dure landen op de hele reis zijn, alleen hebben wij er 3 weken over gedaan en zij 3 dagen. Met de komst van Bart en Jürgen wordt het toch nog gezellig op de camping. Wanneer ik ga douchen, vind ik het alweer minder gezellig. De douches zijn redelijk vuil en helemaal open, gemeenschappelijke douches eigenlijk (uiteraard wel aparte voor mannen en vrouwen). Een douchekop is er niet, er is enkel een buis die in een dunne straal ijskoud water dropt vanaf 1 meter boven je hoofd. Aangezien de douchebak blijkbaar verstopt is, blijft het koude water erin staan en zijn je voeten binnen de kortste keren bevroren. De douchebak loopt ook over, maar dat is niet erg, want de vloer was toch al helemaal nat en er plakt overal vuiligheid in. Ik was me zo goed en zo kwaad als het kan terwijl nog even een oude vent binnenkomt die zich zogezegd heeft vergist. De toiletten zijn al niet veel beter: in elk toilet ligt een dik pak stront. Ik denk dat ik nu heb kennisgemaakt met de (lage) standaard van hygiëne in Hongarije, maar per geluk blijkt later dat dat niet klopt. Trouwens, zo erg is dit nu ook weer niet, ik heb al veel erger meegemaakt en weet ook dat hoe verder we vorderen in deze reis hoe lager we onze standaard zullen moeten leggen, maar hier was de overgang nogal abrupt.

3 juli 2001 Sopron - Fertőd
We geraken weer aan de praat met Bart en Jürgen zodat van vroeg vertrekken geen sprake is. Uiteindelijk zijn we rond de middag op weg naar Kasteel Esterhazy, 20 km verder in de richting van Györ. Ik wou dit kasteel hoe dan ook bezoeken, maar nu ik in de reisgids ook nog heb gelezen dat je heel goedkoop kan overnachten in het kasteel zelf, willen we hier de rustdag houden die we niet in Wenen en Sopron gehouden hebben. We moeten weer een heel stuk op de drukke weg naar Györ rijden en er staat een stevige zijwind, zodat het soms moeilijk is om mooi op het randje van de weg te blijven rijden. Na een tijdje is er echter een splitsing naar Balaton, zodat er nu al heel wat minder verkeer is. Na 30 km komen we uiteindelijk bij het kasteel in Fertőd aan. Het is een heel mooi kasteel en men kan er inderdaad overnachten voor 3.300 Forint per tweepersoonskamer. Er is echter ook een camping. We bezichtigen het kasteel, dat magnifiek is van binnen. In elke kamer staat er een verschillende, heel hoge porseleinen kachel (3 m hoog) die speciaal in Wenen gemaakt werden. Daarna gaan we de camping eens bekijken. Camping Dori-Motel is heel mooi, modern en verzorgd, en de prijs is 1.350 Forint. We besluiten dadelijk te blijven en even later liggen we in het zonnetje voor onze tent te rusten, eindelijk rustdag, al is het ondertussen wel al bijna 17.00 uur. Ik schrijf aan mijn verslag, terwijl Marc jongleert, doch even later ligt hij naast me te ronken. Ik laat hem slapen en schrijf verder tot 19.00 uur, want ik had heel wat achterstand.

4 juli 2001 Fertőd - Komarom
‘s Ochtends vraagt een Hongaars meisje of de douches op deze camping warm zijn. Ze spreekt perfect Engels (ze blijkt lerares Engels te zijn) en fietst samen met haar vriend rond het Fertőd-meer (Neusiedlersee). Ik vertel haar over de douches op de camping van gisteren en ze vertelt me dat zij ook op deze camping geweest zijn, maar na eens rondgekeken te hebben, zijn ze er weer vertrokken. De camping bleek dus wel beneden de doorsnee Hongaarse standaard te zijn. Vanuit het dorpje Fertőd rijden we nu terug de drukke weg naar Györ op. Vandaag hebben we wind op kop en het is niet echt aangenaam dat er veel zwaar verkeer voorbijdondert, ook al wijken ze (meestal) wel voldoende uit. Zo’n 10 km voor Györ komt de autosnelweg naar Budapest voorbij en is er op onze weg heel wat minder verkeer. Na nog eens 5 km worden we echter verrast door een enorme regenbui en schuilen onder het grondzeil langs de kant van de weg. Het was al heel de dag wisselvallig en deze nacht had het vanaf 5.00 uur tot 8.00 uur ook al heel erg geregend. Na een halfuurtje is het beter en rijden we Györ binnen. Het centrum is autovrij en we eten er een hamburger op een nu alweer zonnig terrasje. Daarna bezichtigen we de oude binnenstad met de grote barokke kathedraal. Ook nu weer worden we verrast door een enorm onweer. We schuilen wel bijna een uur onder een boom. Daarna lopen we nog wat door de natte stad. Ondertussen is het al 17.30 uur en we twijfelen of we nog verder zullen rijden naar de volgende camping in Komaron 40 km verder. We besluiten toch maar verder te gaan en zetten er flink vaart achter, ook al hebben we weer wind op kop, maar er is nu wel weinig verkeer. Om 20.00 uur staan we op Camping Juno, maar de tijd die we hebben gewonnen door goed door te rijden, wordt hier in beslag genomen door een Antwerpenaar die ons van bij de aankomst aan de praat houdt tot wel 12.00 uur ‘s nachts.

5 juli 2001 Komarom - Visegrad 80 km
Om 7.00 uur `s morgens is het al zo warm in de tent dat we eruit moeten. Terwijl er gisterenavond weinig verkeer was, is het nu wel heel druk op de weg naar Esztergom. We hebben ook weer flink wind tegen. Zo`n 10 km voor Esztergom is er een splitsing naar Budapest. Wij gaan echter heel de Donaubocht fietsen, wel toeristisch maar naar het schijnt de moeite. Vanaf hier is er veel minder verkeer op de weg. In Esatergom bekijken we het stadje, eten en zetten dan onze weg verder naar Visegrad, waar we aan de receptie van de Kek Duna Camping Maya ontmoeten. Maya is zo enthousiast over onze fietsreis dat ze ons enkel de studentenprijs aanrekent (1.790 Ft i.p.v. 2.390 Ft). Overdag werkt ze ook nog in de citadel van Visegrad die wij van plan zijn morgenvroeg te bezoeken. Ze zegt dat we morgen samen met haar met het personeelsbusje naar boven kunnen.

6 juli 2001 Visegrad - Budapest 42 km
Zo gezegd, zo gedaan. Om 8.45 uur stipt staan we aan het kerkje te wachten en even later komt Maya er ook aan. We stappen samen met haar zonder probleem het personeelsbusje in. Ze stelt ons voor aan enkele collega`s. Boven laat Maya ons binnen in de citadel die eigenlijk pas opengaat om 9.30 uur. De citadel is prachtig gelegen op een van de hoogste heuveltoppen aan een kronkel in de Donau. De citadel is nu grotendeels een ruïne, maar je kan je goed inbeelden hoe het moet geweest zijn. Je hebt er een machyig zicht over de omringende heuvels en de vele kronkels van de Donau. Na ons bezoek bedanken we Maya, die ons nog enkele postkaarten meegeeft en ons goede reis wenst. We dalen te voet de heuvel af via een bebost en dus lommerrijk padje en komen lamgs de ruïnes van het 14de eeuws koninklijk paleis waar zich de beroemde Hercules-fontein bevindt die afgebeeld staat op de briefjes van 1.000 Forint. We eten in een lokaal restaurantje en zetten dan onze weg verder naar Szentendre, het volgende toeristische Donaubocht-plaatsje. En toeristisch is het! Er zijn enkel souvenirwinkels en terrassen. We bekijken de Belgrado-kathedraal, een Servische kerk, en rijden dan verder naar Budapest. Al bij al vinden we dat de Donaubocht nogal overroepen is, en gezien er geen fietspaden zijn is het er ook niet echt aangenaam fietsen. Er is echter wel een fietspad vanaf Szentendre tot Budapest, maar bij het binnenrijden van de stad, zo`n 15 km voor het centrum, stopt het plots en staat er dat fietsers niet meer verder mogen. We hebben dit onderweg ook al een paar keer meegemaakt, maar er zijn dan nooit alternatieve of parallelle wegen, dus hebben we, trouwens op aanraden van de Hongaren, steeds gewoon verder gefietst. Er is meestal geen andere mogelijkheid. Ook de politie zegt er niets van en laat je rijden. Dus hier in Budapest denken we hetzelfde te doen maar na een paar kilometer wordt de weg toch wel heel druk en men rijdt hier ook gevaarlijk. De camping waar we naartoe willen ligt echter in deze richting, dus rijden we maar verder. Na zo`n half uur staan we tot onze grote opluchting op camping Romai Furdo. De camping is echter duur (meer dan 3.000 Ft) en heel groot en druk. Ze staat ons helemaal niet aan. We weten dat er ongeveer 8 km terug richting Szentendre een kleinere ligt en besluiten te proberen deze te vinden. Ik leg aan de receptie uit dat we een reis van een jaar maken en dat deze camping voor ons te duur is en vraag de weg naar de andere camping. Het meisje aan de receptie is heel vriendelijk, toont ons de weg op een kaart die ze ons ook nog meegeeft. Wij terug op weg, nu in de andere richting, weeral door het drukke verkeer. Na een tijdje vinden we, met behulp van de kaart, een kalme weg langs de Donau en komen even later aan de Mini Camping (2.000 Ft) aan. De camping is inderdaad mini, maar wel gezellig. Er is kookgelegenheid en zelfs een koelkast. Maar we zitten nu wel zo`n 15 km van het centrum.

7 juli 2001 Budapest
Vandaag bezoeken we Budapest. Van aan de camping nemen we een bus en dan een trein (100 Ft) en staan ongeveer een half uur later aan het magnifieke parlementsgebouw in Pest. Budapest staat net als Wenen vol prachtige gebouwen, maar Budapest staat ons meer aan, ook al zijn sommige gebouwen verwaarloosd. We vonden Wenen soms wat te pronkerig en bombastisch. We kopen voor 800 Ft/persoon een dagpas voor het openbaar vervoer en bekijken de stad. We zien het operagebouw, de St. Stefanbasiliek, het art nouveau Gellert-hotel en de citadel op de Gellert-heuvel, het Buda-kasteel, het Heldenplein, de Szechenyi-baden en het Vajdahunyad-kasteel, en keren `s avonds rond 23.00 uur doodop naar de camping terug. Het was vandaag dan ook, net als gisteren trouwens, zo`n 33 graden.

8 juli 2001 Budapest
Als we opstaan is er enorm veel wind. We geraken aan de praat met een Nieuw-Zeelands koppel dat ook met de fiets reist. Zij zijn op huwelijksreis en begonnen hun trip zes weken geleden in Londen. Ze nemen nu de trein naar Zurich om vandaar naar de Ronde van Frankrijk te fietsen, waar ze hopen te zijn op 15 juli om de beklimming van de Alpe d`Huez mee te maken. Daarna fietsen ze nog verder naar Turkije en vliegen dan naar Vietnam. Ze zullen zo`n zes maanden onderweg zijn. Wij trekken weer de stad in en gaan ons verslag intypen in het internetcafe in het grote shoppingcenter Westend City Center (aan metrostation Nyugati). De prijzen zijn hier veel schappelijker dan in Wenen. We betalen 500 Ft per uur (84 BEF). Daarna wandelen we nog wat door de stad, doen inkopen voor het avondeten (heel veel winkels zijn hier open op zondag) en keren terug naar de camping, waar Marc de ketting en de tandwielen schoonmaakt en ik ons verdere traject probeer uit te stippelen. We liggen vroeg in bed, want morgen is weer een fietsdag.

9 juli 2001 Budapest - Kecskemet 116 km
Vandaag zetten we koers richting Kecskemet, 85 km ten zuidoosten van Budapest. Om 8.00 uur staan we klaar om Budapest door te fietsen. Van de Nieuw-Zeelanders hebben we een fietskaart van Budapest gekregen en we zien dat we het grootste deel van de weg naast de Donau kunnen fietsen. Het schiet echter helemaal niet op omdat we heel veel straten moeten oversteken in het drukke ochtendverkeer en omdat het pad niet constant langs de Donau blijft, maar voortdurend kronkelt. Zo moeten we bv. over het perron van de trein rijden en ook door een metrostation. Wanneer we echter zo`n 10 km ten zuiden van het centrum zijn en de Donau moeten verlaten, begint het zoeken pas goed. We banen ons zo goed en zo kwaad als het kan een weg door het drukke verkeer en slagen er inderdaad in om via redelijk kalme wegen de weg naar Kecskemet te bereiken na zo`n 35 km en bijna vier uur rijden. We eten vlug in een wegrestaurant en gaan dan op weg naar Kecskemet via de binnenwegen, want de gewone autoweg is te druk. We rijden over heel verlaten wegen met om de 10 km een klein dorpje en weinig verkeer (zo`n vijf auto`s per uur). Dit is de echte Hongaarse puszta, verlaten, droog en heel vlak. Daardoor is er ook redelijk veel wind, die we schuin van voren hebben. We bereiken Kecskemet uiteindelijk na 116 km en zetten onze tent op Autos Camping Kecskemet (1.400 Ft), een heel aangename camping, en koken vlug ons avondeten, bonen en rijst. Daarna maken we kennis met een Zweeds koppel dat ook met de fiets is. Ze hebben vanuit Linz in Oostentrijk de Donau gevolgd.

10 juli 2001 Kecskemet - Szeged 108 km
We bezoeken Kecskemet, een heel aangename en mooie stad. Er staan prachtige gebouwen en men is er alles aan het vernieuwen. Tegen de middag zijn we op weg naar Szeged, 85 km verder richting zuidoosten. De zon brandt genadeloos, het is weer 33 graden. Deze keer fietsen we wel langs de drukke weg, want via de binnenwegen zou het langer zijn. Na 30 km, in Kiskunfelegyhaza, hebben we er genoeg van en nemen toch de binnenwegen. Na een paar keer de weg te hebben gevraagd naar het volgende dorp, komen we op een aardeweg terecht. We denken dat we verkeerd zijn en keren terug om nog eens de weg te vragen. Men verzekert ons dat we wel degelijk langs daar moeten. De weg wordt echter al snel heel slecht. Er ligt zoveel zand dat we enkel nog slippend kunnen voortfietsen. Ik maak dan ook even later van heel dichtbij kennis met de Hongaarse puszta, maar per geluk is de landing zacht in het mulle zand. We ploeteren verder door het zand, maar geregeld moeten we afstappen en de fiets verder slepen door het zand. Per geluk zijn er nog af en toe bomen, zodat we wat schaduw hebben. Na zo`n 4 km wordt de weg berijdbaar, maar we zitten nog steeds in een veldweggetje vol bulten en kuilen, en nergens in de omtrek een huis of weg te bespeuren. Na 11 km veldweg komen we in het dorpje Palmonostora aan. Vanaf hier hebben we terug goede asfaltweg en rijden via kalme binnenwegen naar Szeged. Bij het binnenrijden van de stad moeten we nog door een heel stuk industrie en lelijke hoge blokken. Verder in het centrum staan wel mooie gebouwen, maar het blijft een grauwe stad. Ook Camping Partfurdo ligt in een grauwe buurt en is veel te groot naar onze zin. We waren nochtans van plan geweest om in Szeged een rustdag te houden alvorens de Roemeense grens over te steken.

11 juli 2001 Szeged - Mako - Apatfalva - Mako 59 km
We zien op ons kaartje van de toeristische dienst dat er een camping met zwembad is 25 km verder in Mako en besluiten daar onze rustdag te houden. Maar eerst gaan we ontbijten in een van de chiqueste en bekendste cafetaria`s van Szeged. We nemen ieder een enorm stuk chocoladetaart met slagroom. Nu, om 9.30 uur `s morgens, zit het grote terras al vol ijsjesetende Hongaren. De Hongaren zijn dol op ijsjes, zelfs in heel kleine dorpen vind je vaak een ijssalon. Om ons ontbijt af te ronden, nemen we ieder nog een horentje ijs. Dan gaan we naar de post (waar ik van loket naar loket wordt gestuurd tot een vriendelijke klant me helpt) en naar het internetcafe. Het internetcafe heeft grote ramen met brede vensterbanken van een halve meter hoog. Marc heft de fietsen erop en doet ze op slot. We nemen binnen plaats aan een computer vlak voor onze fietsen. Al gauw komen er twee gasten voorbij die raar naar onze fietsen kijken. Ze gaan even verder op de hoek staan en loensen steeds maar naar de fietsen. Een van hen doet de deur van het internetcafe open, kijkt even rond en gaat dan weer bij zijn compaan staan. Hij heeft ons niet gezien, want er zit veel volk te internetten. Ze zijn duidelijk iets van plan en voor alle zekerheid gaat Marc maar buiten bij de fietsen staan. Hij staat er nog maar net of er komen nog drie gasten bij. Met hun vijven gaan ze rond Marc staan en beginnen over de fietsen. Ze vragen wat ze kosten. "Meer dan 20.000 Forint?" (een dikke 3.000 BEF). Marc antwoordt dat hij het juiste bedrag niet kent, want dat hij ze zelf, samen met zijn vriend Vlerick (en hij wijst naar het label), in elkaar heeft gestoken. Terwijl beginnen ze ook van alles aan de fietsen aan te raken en te vragen waarvoor het dient. Ondertussen ben ik binnen achter het raam recht gaan staan en ook de gast van het internetcafe staat te kijken. De vijf gasten zien dat er op hen wordt gelet en zo vlug als ze gekomen zijn zo vlug verdwijnen ze ook weer. Marc blijft voor alle zekerheid toch maar bij de fietsen staan tot ik naar buiten kom. Dit is de eerste keer in deze reis dat we zoiets meemaken. Szeged ziet er een stad uit die niet pluis is, je moet er op je hoede zijn. In de rest van Hongarije hebben wij ons overal heel goed op ons gemak gevoeld, ook in Budapest. Overal hebben we niets dan vriendelijke mensen tegengekomen. Wij hebben hier heel graag gefietst. In het noorden zijn de mensen wel afstandelijker, misschien omdat ze daar overspoeld worden door toeristen, maar vanaf Kecskemet spreken de mensen ons spontaan aan en beginnen ons te vragen vanwaar we komen en waar we naartoe fietsen, met gebarentaal uiteraard. In heel Hongarije heeft men ook geen enkele keer geprobeerd om ons meer aan te rekenen omdat we toeristen zijn.
Het is al na 12.00 uur als we eindelijk Szeged verlaten. Weeral is het 33 graden en bij een thermometer die in de zon hangt zien we dat het 50 graden is. We vinden al gauw het veer over de Tisza-rivier en rijden via een binnenweg naar Mako. Het is broeierig heet en we hebben serieus wind tegen. De wind lijkt hier steeds van oost naar west te waaien. Het wordt nog een vermoeiende rit, en na 35 km komen we in Mako aan. Omdat we via een binnenweg zijn gekomen, hebben we geen enkele pijl naar de camping gezien. We vragen een paar keer de weg en de mensen vragen ons dikwijls welke camping, want er zijn er blijkbaar meer ofwel kennen ze hem helemaal niet. Anderen doen dan weer zeer afkeurend over de camping en wanneer we op een terrasje eten en het daar nog eens vragen, zeggen ze dat de camping waar zij naar vragen 5 km terug richting Szeged ligt, maar dat er 2 km verder, richting Roemeense grens (en dus onze richting) een betere en goedkopere camping ligt. Op het kaartje van de toeristische dienst zien we inderdaad dat er in Mako twee campings zijn. Wij gaan dus op weg naar de camping 2 km verder. Er zouden pijlen staan. We zien echter niets en rijden maar wat verder, want autorijders kunnen dikwijls de afstand niet goed schatten. Bovendien heeft een Nederlander ons deze morgen op de camping in Szeged gezegd dat er in het dorpje Magyarcsanad, 11 km verder dan Mako, een goede camping is, dus zelfs als we de camping van Mako niet tegenkomen, komen we nog wel aan de camping van Magyacsanad. Zo rijden we maar verder en verder van Mako weg. Na 9 km vragen we naar de camping van Magyarcsanad en men zegt ons dat ze niet meer bestaat. Het is hier niet de plaats om wild te kamperen, 10 km van de Roemeense grens. Terwijl de sfeer in Mako heel aangenaam is, is het hier heel wat grimmiger. Er rijden hier veel aftandse bussen en camionetten overvol geladen richting Roemeense grens. De huizen hebben allemaal hoge omheiningen en zien er goed beveiligd uit. Wat nu? Er zijn wel veel zimmers frei. Wanneer we in een ervan de prijs vragen, zegt de vrouw 30 DM. Ik probeer af te dingen, maar ze blijft bij haar 30 DM. Dat is voor ons te duur en we besluiten maar de 10 km terug naar Mako te rijden. Wanneer we 2 km voor Mako nog eens naar de "goede" camping vragen, zegt men ons dat ook deze camping niet meer bestaat. De enige camping in de buurt is de "slechte" van Mako, doch deze mensen zeggen er spontaan bij dat het een heel goede camping is. Na een omweg van meer dan 20 km komen we dan eindelijk aan op de camping. De camping is perfect. Klein, gezellig en heel goed onderhouden. Alles is er superclean. Er is inderdaad een zwembad en we springen er dadelijk in, ook al is het klein en eigenlijk niet om te zwemmen, maar we willen enkel onze oververhitte lijven wat afkoelen. Spijtig dat we deze camping pas nu vinden, om 19.00 uur. Van rustdag is er dus geen sprake meer. Wanneer we de eigenaar vertellen over onze zoektocht naar de andere twee campings, zegt hij dat er in Mako inderdaad veel mensen tegen zijn camping waren in het verleden, omdat hij een van de eerste private campings in Hongarije had (ze bestaat al 22 jaar), terwijl al de anderen nog staatscampings waren. Zijn camping heet dan ook "Privat Camping & Motel". De eigenaar vertelt ons ook over een nieuwe grensovergang in het dorpje Kiszombor, 4 km terug richting Szeged. Deze grensovergang is nog maar sinds twee maanden terug geopend (hij was dicht sinds WO II). Men kan er de grens over, naar Cenad in Roemenie, van 8.00 tot 16.00 uur, doch niet met vrachtwagens. De weg zou slecht zijn, maar de campingeigenaar zegt dat de wegen in Roemenie hoe dan ook slecht zijn, iets wat we inderdaad van andere fietsers ook al vernomen hadden. Wat echter voor ons wel zeer belangrijk is, is dat het via deze grensovergang 50 km korter is naar Timisoara, dan via de andere weg (via Nadlac en Arad). We voelen ons zo goed op deze camping (er is ook een complete keuken ter onze beschikking) dat we besluiten morgen hier een rustdag te houden. Sinds we vertrokken zijn, hebben we nog geen enkele echte rustdag gehouden. Ja, we hebben enkele niet-fietsdagen gehad, maar dan zijn we steeds steden gaan bezichtigen.

12 juli 2001 Mako
We staan op en trekken de stad in om inkopen te doen. Wanneer ik bij een optieker lenzenwater koop, begint de vrouw over de fietsen. Ik vertel haar waar we naartoe gaan en ze maakt me duidelijk met gebarentaal dat ze vroeger ook veel met de fiets en de tent heeft rondgetrokken in Hongarije. Wanneer ik terug buiten bij Marc kom, komt ze me nagelopen en doet teken dat we bij haar thuis mogen komen slapen. Wij gebaren terug dat onze tent al op de camping staat. Zij gebaart terug dat het bij haar nul Forint kost. Wij voelen er niet echt veel voor omdat we vandaag toch nog van plan zijn van alles te doen, ook al is het een rustdag. We zouden dan ook alles weer moeten inpakken. Op de camping is deze morgen ook bijna iedereen vertrokken, we zijn er dus zo goed als alleen en vrij te doen wat we willen. Bovendien verloopt de communicatie heel moeilijk, want ze kent geen woord Duits of Engels, en wij uiteraard geen Hongaars. Ze schrijft vlug haar adres op een papiertje en we zeggen dat ze nog zullen zien wat we doen, maar dat we waarschijnlijk niet zullen langskomen. Spijtig, maar deze uitnodiging komt niet echt op het goede moment. We gaan terug naar de camping en maken ons middageten. Na het eten doen we de was met een ouderwets machientje dat inderdaad uit de jareb zeventig schijnt te stammen en hangen alles te drogen. Daarna schrijf ik aan ons verslag en vervangt Marc weer eens de twee kettingen. Jawel, we hebben er alweer 1.000 km opzitten. Daarna luieren we nog wat en duikt Marc nog `ns het zwembad in, en zo is ook weer de rustdag sneller voorbij dan verwacht. Morgen op naar Roemenie!

13 juli 2001 Mako (Hongarije) - Timisoara (Roemenie) 100 km
`s Morgens rijden we in het kleine dorpje Kiszombor, 4 km ten westen van Mako, de grens over naar Cenad. De Roemeense agent spreekt Frans en wuift ons uit met een grijnslach en een "A bientot!" Bedoelt hij dat we vlug terug zullen zijn? De weg is nog redelijk goed. We hadden het ergste gevreesd omdat de grensovergang zo lang gesloten is geweest. Na 6 km komt een andere fietser ons tegemoet. Matthias, een Duitser, heeft net als ons deze morgen vanuit Mako de grens naar Roemenie overgestoken, maar even na het dorpje Cenad zag hij vijf verdachte mannen in een camionette en hij achtte het raadzaam rechtsomkeer te maken. Deze streek rond Arad en Timisoara heeft inderdaad geen al te beste reputatie. Hij vraagt of hij met ons mag verder rijden en even later rijden we met ons drieen het kleine dorpje Cenad, 8 km na de grens, binnen. De mensen kijken verbaasd, maar zijn niet vriendelijk. De huizen hebben hier allemaal een ijzeren of houten omheining met een poort, zodat je van op straat aan weerszijden een lange muur van allemaal omheiningen ziet. Na nog eens 10 km komen we in Sinnicolau Mare, een redelijke stad. Ik probeer er onze overgebleven Hongaarse Forinten te wisselen in de bank (waar ze trouwens zeer onvriendelijk zijn), maar ze wisselen enkel West-Europese valuta. Ze zeggen dat ik de Forinten in Timisoara moet wisselen. We halen Roemeense Lei uit de automaat en zijn opeens miljonair (1 BEF = 600 Lei). Dan rijden we verder door een compleet vlak en nogal verlaten landschap met weeral wind op kop. Wanneer we in Timisoara aankomen, merken we dat het in Roemenie een uur later is. We bekijken er de mooie maar zeer verwaarloosde gebouwen. Wanneer ik in een chique (naar Roemeense norm) winkelstraat bij een wisselkantoor (de banken zijn al dicht) de Hongaarse Forinten wissel, komt er buiten over de hele straatbreedte een bende van zo`n tien lijmsnuivende straatjongeren aangewandeld. Van in de verte wijzen ze reeds naar Marc die buiten de drie fietsen bewaakt. Wanneer ze dichter naderen, komen er van de andere kant twee politieagenten aan, die noch Marc noch de straatbende die intussen rustig verder snuift een blik gunnen. De jongeren zijn ondertussen voorbij, maar blijven onze fietsen bekijken en naar ons wijzen. Ze blijven even verder bij een fonteintje rondhangen. Wanneer ik buitenkom, roepen we vlug Matthias, die de gebakjes in een vitrine had staan bekijken, en we maken ons zo snel mogelijk uit de voeten (wielen?). Na wat rondvragen, vinden we de camping van Timisoara, waar we door een perfect Engels sprekend meisje zeer vriendelijk worden ontvangen. De camping is naar Roemeense normen redelijk duur (210.000 Lei), maar het is er aangenaam en rustig. Ook Matthias, die geen tent bij heeft, besluit er te slapen in een bungalow. We maken al vlug kennis met de enige andere toeristen, een Nederlandse familie die hier de liefdadigheidsprojecten die ze steunen komen bezoeken.

14 juli 2001 Timisoara - Caransebes 102 km
Matthias heeft ons gisteren gevraagd of hij een tijdje met ons mag meerijden en dus vertrekken we `s morgens met ons drieen richting Lugoj en Caransebes. Even buiten Timisoara zien we voor het eerst zigeuners. Ze rijden hier nog met paard en huifkar, waar ze ook echt in wonen. De weg valt veel beter mee om te fietsen dan verwacht na al wat we gehoord hadden over Roemenie, maar het is dan ook een hoofdweg. Roemenie is wel veel armer dan Hongarije, dat zie je dadelijk in het straatbeeld. In de winkels ligt er ook bijna geen koopwaar en in de restaurants is er nooit veel keuze. Er rijden alleen oude auto`s, vooral Dacia, een Roemeens merk. Zo`n 20 km voor Lugoj haalt een jonge Roemeen op een oude koersfiets ons hijgend in en zegt dat hij met nog twee vrienden op weg is naar een meer om er te kamperen. Hij vraagt of ze een eindje met ons mee mogen rijden. We stoppen en wachten tot zijn vrienden ons ingehaald hebben. Ze vragen ons waar we naartoe gaan en wat onze reis en onze fietsen kosten. We omzeilen de vragen. Ze zeggen dat ze zo`n reis ook wel willen maken, maar niet kunnen omdat er in Roemenie geen werk is. Ze fietsen een eindje mee, eerst achteraan, dan vooraan, maar ze rijden heel onregelmatig, soms 25 km per uur en dan hebben we moeite om hen te volgen, dan weer 15 km per uur, wat veel te langzaam is. Na zo`n 10 km stoppen ze opeens zonder iets te zeggen langs de kant van de weg bij een rivier. Wij wuiven en rijden verder. Vreemd! In Lugoj eten we een spaghetti. Het is hier wel heel goedkoop (50 BEF cola incluis), maar de porties zijn wel erg klein. Men zet hier op de menukaart steeds bij alles hoeveel gram je ervan krijgt. Zo staat er bv. bij salade van tomaat en komkommer 150 gr/50 gr. Als er ook nog een saus op de salade is, zet men bv. 150 gr/50 gr/5 gr. Over een goede weg, die nog steeds redelijk vlak is, komen we `s avonds in Caransebes aan. Caransebes ziet er geen goede stad uit, er lopen rare types rond. Bovendien is het vandaag zaterdag en veel Roemeense mannen zitten dan al van `s morgens vroeg te drinken op cafe. Tegen de avond zijn ze natuurlijk goed zat. Er werd ons onderweg dan ook geregeld van alles nageroepen dat niet altijd vriendelijk klonk. Op de camping in Caransebes blijkt er ook een discobar te zijn. We hebben geen zin om een hele nacht wakker te liggen van het lawaai en rijden verder Caransebes door. Bij het buitenrijden van de stad komen we precies in het betere stadsgedeelte. Er is een heel mooi en proper pleintje, en aan twee oude dames vragen we waar er een hotel is. Ze trachten ons met veel gebaren de weg uit te leggen en roepen er een oude man bij die voorbij komt op zijn fiets. Hij spreekt perfect Duits en rijdt met ons mee naar een hotel in een heel rustige straat even verder. In Hotel Sian vraagt men 250.000 Lei voor een dubbele kamer en 200.000 voor een eenpersoons. Terwijl wij buiten bij de fietsen waken, gaat Matthias met de oude man in het hotel onderhandelen. De oude man krijgt het voor elkaar dat we voor 300.000 Lei een dubbele kamer krijgen voor ons drieën samen. We kunnen er ook de fietsen binnen zetten. Matthias stelt voor dat hij op de grond op zijn matrasje slaapt. We douchen ieder om beurt, eten vlug wat en kruipen dan alledrie moe ons bed in.

15 juli 2001 Caransebes - Baile Herculane 82 km
`s Morgens kopen we brood en yoghurt in een winkeltje en begeven ons op weg. We zoeken een mooi plekje om te ontbijten, maar als we dat na 10 km nog steeds niet gevonden hebben, zetten we ons ergens aan de kant van de weg in het gras. De weg is nog altijd goed en er is ook niet echt veel verkeer. Bovendien passen de auto`s en ook de vrachtwagens meer dan voldoende op. We hebben enorm veel wind op kop en na 20 km begint de weg te stijgen. We moeten vandaag dan ook een heuse pas over van wel 540 meter! Met zo`n wind en het warme weer is het toch wel zwoegen, temeer daar er aan het begin van de laatste beklimming naar de pas een bord staat van 8 %. Per geluk blijkt slechts het eerste stukje van de 4 km lange beklimming echt steil. Wanneer ik bovenkom (een stuk na Marc en Matthias, want ik ben een langzame klimmer), zie ik dat twee politieagenten Marc hebben tegengehouden. Ze denken hem te kunnen bekeuren omdat hij zijn helm niet aanheeft, tot een van de twee opmerkt dat het geen brommer maar een fiets is. Dan laten ze hem gaan. We hebben het nog meegemaakt in Roemenie dat de mensen denken dat onze fietsen brommers zijn. We genieten nog even van het uitzicht en beginnen dan aan de afdaling. Maar wat we niet wisten is dat er ons nog een serieuze beklimming staat te wachten. Deze is per geluk iets minder lang, maar toch nog zwaar. Moe komen we in Baile Herculane aan. Het is een oud kuuroord met oude, maar zoals bijna alles in Roemenie, verwaarloosde statige hotels. Nu kan je er voor een appel en een ei overnachten, maar ook de kamers zijn naar Roemeense normen. Wij nemen een driepersoonskamer in het goedkoopste hotel, Hotel Apollo (390.000 Lei voor 3 personen, ontbijt inbegrepen). De gangen zijn zeer breed, muf en donker. Aan de receptie hangt een papier met het "waterprogramma": van maandag tot zaterdag warm water van 7.00 tot 9.00 en van 19.00 tot 21.00 uur. Op zondag niet dus! En natuurlijk is het vandaag zondag. Na een koude douche, verkennen we het plaatsje. We eten in restaurant Casino dat ook in een statig oud gebouw is gevestigd dat betere tijden heeft gekend. We zitten in een grote zaal met magnifieke plafondschilderingen en kristallen luchters. De bediening lijkt echter nog uit de communistische tijd te stammen, het gaat er uiterst langzaam en inefficient aan toe, maar de prijzen zijn heel schappelijk en het is er redelijk lekker.

16 juli 2001 Baile Herculane - 19 km voor Filiasi (tussen Lunca Banului en Butoiesti) 110 km
`s Morgens ontbijten we opnieuw in restaurant Casino. We hebben in Hotel Apollo ieder voor 30.000 Lei bonnetjes gekregen die we mogen opdoen in de verschillende restaurants. Daarna zetten we onze weg in zuidelijke richting verder. Nog steeds is er enorm veel wind op kop. Na zo`n 20 km komen we aan in het dorpje Orsova dat schilderachtig gelegen is aan de Donau, die we hier terugzien na hem in Budapest te hebben verlaten. Hier aan de Donau waait de wind nog eens zo hard en het is echt heel hard zwoegen. Nog zo`n 10 km verder komen we aan de IJzeren Poort, een enorme constructie over de hele breedte van de Donau, die elektriciteit opwekt voor bijna heel Roemenie. Ernaast staan dan ook nog massa`s masten. Over de constructie loopt een weg naar de andere kant, naar Joegoslavie. Matthias denkt er even over hier over te steken en een stukje in Joegoslavie te fietsen, maar hij weet niet waar hij terug de Donau zal kunnen oversteken, dus rijdt hij maar met ons verder. `s Middags eten we in Drobeta Turnu Severin, een aangenaam stadje, maar er zijn wel zigeunerbedelaars die zeer hardnekkig zijn. We nemen een lange middagpauze, want het is vandaag ontzettend warm, 41 graden. Tijdens het eten vertelt Matthias ons dat hij een kleinere weg naar Craiova gaat nemen en na drie dagen samenrijden, nemen we afscheid. Wij zetten onze weg verder en krijgen dadelijk bij het buitenrijden van de stad een zware beklimming van 8 km en 7 % te verwerken. Als we boven in de schaduw staan uit te hijgen, nat van het zweet, hebben we het warm en koud tegelijk. Dit was de zwaarste beklimming tot nu toe, maar even later drinken we een cola op een terrasje en zijn we het alweer vergeten. We zijn van plan vandaag te rijden tot Strehaia, 35 km verder, omdat er een camping zou zijn. Omdat we zo`n lange middagpauze hebben genomen, begint het echter al laat te worden. Wanneer we onze weg verderzetten, merken we dat er hier het ene dorpje na het andere ligt (om de 2 а 3 km), terwijl dat op onze weg elders in Roemenie slechts om de 10 а 15 km was. De dorpjes zien er ook anders uit, al weten we niet goed waarom. Er loopt hier heel veel volk op straat en ze roepen ook van alles. Velen proberen ons ook te doen stoppen. Op den duur merken we op dat het allemaal zigeunerdorpen zijn. We wisten niet dat er ook sedentaire zigeuners bestaan. In een van de dorpen trachten drie jongeren Marc`s helm die achterop is vastgebonden te pakken maar slagen er niet in. Zo snel we kunnen rijden wij door de dorpen terwijl het al begint te schemeren. Het is rond 20.00 uur. Wanneer we in Strehaia aankomen blijkt er geen camping te zijn en het enige hotel is gesloten. Omdat het dorp er ons niet echt aangenaam uitziet en omdat we veel worden aangestaard, rijden we vlug door. We vragen nog aan enkele mensen om de tent bij hen op te zetten, maar krijgen steeds nul op het rekwest. Aan de rand van het dorp staat een enorm groot huis. We besluiten daar nog eens te proberen. Als we bij het hek komen, zien we dat het ook zigeuners zijn. Ze zijn zeer onvriendelijk en we rijden vlug door. Nu zien we dat er nog een paar van deze grote huizen staan. Ze hebben een raar dak, precies allemaal kleine dakjes. Ze hebben iets oosters. We besluiten een plaats te zoeken om wild te kamperen. Bij het uitrijden van het dorp worden we achtervolgd door twee jongens op de fiets. Hoewel we 25 km per uur rijden (het is hier terug vlak) halen ze ons op hun kleine fietsjes in en steken ons voorbij. Ze blijven voor ons uit rijden en al vlug komen we weer in een dorp waar we zo ongemerkt mogelijk willen doorrijden. De jongetjes hebben echter toeters op hun fietsen en toeteren het hele dorp bij elkaar. Iedereen komt op straat staan kijken wat er voorbijkomt. Ook in het volgende dorp is het hetzelfde liedje. Na zo`n 10 km geven ze het eindelijk op. Nu kunnen we beginnen uitkijken naar een plaats om te slapen. Het wordt nu echt de hoogste tijd dat we van deze weg verdwijnen, want het is bijna donker. Er is echter nog steeds veel volk op de straat, te voet, met paard en kar, per fiets, per auto... Als het tussen twee dorpen even rustig is op straat, duiken we een maïsveld in. Er is echter niet genoeg plaats om de tent op te zetten, dus rollen we enkel onze matjes uit. We moeten constant heel stil zijn, want op straat komen er nog steeds voetgangers en fietsers voorbij.

17 juli 2001 19 km voor Filiasi (tussen Lunca Banului en Butoiesti) - Craiova 60 km + 22 km
We hebben niet veel geslapen en staan vol muggenbeten. `s Morgens rond 5.00 uur horen we al mensen te voet voorbij komen. Rond 7.00 uur staan we op en vervolgen onze weg. De weg is wel redelijk vlak, maar er is weer heel veel wind tegen, nog meer dan gisteren, we geraken soms slechts aan 12 km per uur vooruit. Tegen de middag bereiken we Craiova na eerst door een heel lelijk stuk industrie gereden te hebben. Bij het binnenrijden zien we een groot hotel. We vragen de prijs. 500.000 Lei voor een kamer. We besluiten er te eten op het grote terras. Het is er helemaal niet duur en ze hebben toch nog iets of wat keuze. De restaurants die wij onderweg op de hoofdweg tegenkomen zijn meestal duur (voor Roemeense normen) voor wat je krijgt en ze hebben meestal alleen soep en vlees. We zetten de fietsen naast onze tafel op het terras. Dat hebben we tot nu toe steeds zo gedaan in Roemenie en ze schijnen dat hier niet meer dan normaal te vinden. Als we gedaan hebben met eten, begint het enorm te onweren. We hebben weinig geslapen deze nacht en zouden graag zo vlug mogelijk naar de camping gaan. We kunnen hier echter niet weg. Ik probeer nog eens om af te dingen op de prijs van de kamer, maar tevergeefs. Zo wachten we wel drie uur op het terras. Als het eindelijk opklaart, rijden we verder. Het motel annex camping van Craiova ligt 6 km in de richting van Boekarest, dat is niet onze richting, maar ja... we kunnen er tenminste de tent opzetten. Het is nog flink klimmen ook. Uiteindelijk vinden we het klein straatje naar Motel Hanul Doctorului. Het ligt helemaal in de bossen. Zo`n 500 meter in de straat staan een paar huizen en we worden er belaagd door een hond. We schreeuwen en maken zwaaibewegingen met onze armen en geraken zo voorbij de hond. We hebben onderweg nogal met honden te maken gehad (Roemenie zit vol straathonden en de hele nacht hoor je hun geblaf), maar deze is wel erg agressief. We vragen nog eens de weg en het blijkt nog verder de bossen in te zijn. Als we door rijden, komen er opeens zo`n 10 wilde en zeer agressieve honden van weerszijden van de straat op ons toegelopen. Het gaat een beetje bergaf en dus stoppen we niet om stenen of stokken op te rapen, maar proberen met veel geschreeuw en armgezwaai voorbij de honden te geraken. Ik wist niet dat ik zo`n oerkreten kon uitstoten. De honden trachten in de tassen te bijten (beter dat dan in onze benen). We hebben al opgemerkt dat honden agressiever zijn tegen bepakte fietsen dan tegen gewone fietsen. Ze denken blijkbaar dat het een of ander groot onbekend dier is. Buiten adem en trillend van de adrenaline stuiven we het erf op en rijden tot bij een groot bord "Hanul Doctorului". We zijn blijkbaar te ver gestoven, want we zijn hier bij het restaurant en niet bij het motel, zoals de restauranthouder ons dadelijk zeer kort en nors komt vertellen. De receptie van het motel is 50 m terug waar zich de vier hardnekkigste honden opgesteld hebben. Ik heb geen zin om in hun richting te gaan. Marc gaat er op af gewapend met wat stenen en een lege colafles. Hij moet hard roepen en met de stenen gooien om zich een weg te banen tot de deur van de receptie. De man van het restaurant staat er onverschilling op te kijken. Ook de vrouw in de receptie wacht geduldig tot Marc zich een weg tot bij haar gebaand heeft en zegt niets tegen de honden. Nochtans hebben beide controle over de honden, het motel geeft hen zelfs water. Nadat Marc de weg vrijgemaakt heeft, kom ook ik naar de receptie. De vrouw spreekt perfect Frans, maar zegt dat ze geen plaats heeft voor tenten. Nochtans hebben we in onze kopies van de Lonely Planet gelezen dat je hier kan kamperen, ook de Nederlandse familie in Timisoara heeft ons dit adres gegeven en we hebben het nog verschillende malen gevraagd onderweg. Bovendien is er plaats in overvloed en ik wijs er dan ook naar. Ze zegt: "OK, enkel en alleen om jullie te helpen zal ik jullie je tent daar laten opzetten voor 150.000 Lei". Ik vraag of we dan ook kunnen douchen. Ze zegt dat we niet kunnen douchen noch het toilet gebruiken, de 150.000 Lei zijn enkel voor de plaats voor de tent en enkel om ons te helpen. Dan kunnen we wel even goed onze tent in het veld zetten, denken we, en bedanken vriendelijk voor het aanbod. Nu staan we hier echter weer mooi. Het is avond, geen plaats om te slapen en bovendien wordt de enige weg terug versperd door wilde honden. We overwegen de tent daar in de bossen te zetten, maar besluiten uiteindelijk toch maar om ons nog vandaag een weg te banen door de honden. Marc moet me wel even tijd laten om me mentaal voor te bereiden. Ik zie het echt niet zitten, maar weet dat ik het toch ooit moet doen en dat uitstel dus geen zin heeft. We bewapenen ons met stokken en stenen, en houden ook de peperspray, die we speciaal voor honden gekocht hebben in Hongarije, in de aanslag. We hadden in Belgie nog overwogen om een Dazer te kopen, zo`n hondenmachientje met ultrasoon geluid dat enkel honden kunnen horen en waar ze niet tegen kunnen, maar dat schrikt niet alle honden af en het is bovendien duur (zo`n 2.000 BEF). Met nog wat goede raad van Marc en mijn eigen helemaal opgepept, vertrekken we te voet (omdat het nu bergop is) de straat in. Ik wandel goed beschermd tussen de twee fietsen in. We worden van alle kanten belaagd en moeten veel schreeuwen en met de stokken zwaaien en blijven staan tot de honden wat kalmeren en dan weer een stukje verder lopen. Zo banen we ons langzaam een weg tussen de honden, terwijl de mensen van het motel en het restaurant er rustig staan op te kijken. De honden maken nochtans een oorverdovend lawaai. Alleen al daarom zouden ze er kunnen tussenkomen, maar nee... Nadat we langs de tien honden zijn, weten we dat er ons bij het einde van de straat nog de ene hond aan het huis wacht. Die zullen we nu ook nog wel aankunnen. Ook hier weer hetzelfde tafereel en lawaai, terwijl even verder een paar mannen rustig staan te praten. Wanneer de hond ons maar blijft achterna komen, ook als we al ver voorbij zijn, roepen ze hem eindelijk terug. Met een enkel woordje is de hond kalm, maar ze laten hem eerst ons tien minuten lastigvallen. Fijne mensen! We rijden terug naar de stad en vragen daar wat rond. Het blijkt dat je ook je tent mag zetten bij Hotel Jiul. Wanneer we daar aankomen, blijkt het het chiqueste hotel (34 USD per kamer) van Craiova te zijn. Ze lachen er hartelijk mee als ik hen vraag om er de tent op te zetten, maar ze spreken wel perfect Engels. Ze zeggen dat ze een plaats hebben die ook van hen is waar je kan kamperen 6 km buiten de stad. Ik vraag of het Hanul Doctorului is. Ik leg hen uit dat ik pas van daar kom en dat men ons daar heeft gezegd dat ze geen plaats hadden voor een tent. Ze zijn zeer verbaasd en begrijpen er niets van. Ik vertel dan ook nog over de 150.000 Lei enkel voor de plaats, en over de honden. Ze excuseren zich voor het gedrag van de mensen van het motel. Ik leg uit dat we een lange reis maken en dat de 34 USD voor ons te veel is. De baas vraagt hoeveel we willen geven om te slapen. Ik zeg 250.000 Lei voor ons beiden samen. De baas zet zich aan de telefoon en begint voor ons rond te bellen. Hij vindt een studentenkamer in College Giurgiu voor 150.000 Lei per persoon. Mariano Antonie van het hotel gaat met mij mee naar het college even verder. Onderweg vertelt Mariano dat hij vier jaar in Londen gewerkt heeft, maar dat hij terug gekomen is omdat hij van zijn land en van de Roemenen houdt, ook al verdiende hij veel meer in Londen. Hij zegt dat de Roemenen dichter bij de natuur leven, dat ze nog een beetje wild zijn. Wanneer we bij het college aankomen, blijkt de receptie al gesloten te zijn sinds 16.00 uur. Er is enkel de bewaker en hij zegt dat hij ons niet mag binnenlaten. Spijtig! Ik wandel met Mariano terug naar het hotel waar Marc ondertussen in gesprek is met Ovidiu Chiva, een andere bediende van het hotel. Ovidiu is student en heeft hier een vakantiejob. Hij zegt dat hij zijn vriend Marius zal bellen. Even later komt Marius ons halen. Hij zal ons voorrijden met de auto naar het volgende dorp Carcea, 6 km verder en voor ons in de goede richting (naar Alexandria). Hij haalt eerst zijn vriendin en haar tante op en dan zijn we op weg. Onderweg worden we tegen gehouden door de politie. Marius, die een eind voorop rijdt, heeft het niet gezien en rijdt door. De politie houdt ons aan het lijntje en vraagt ons waar we naartoe gaan, door welke landen we al gefietst zijn en welke landen we nog moeten doen. Wij zeggen dat we tot Istanbul gaan. We hebben ons immers voorgenomen in Roemenie niet meer over India te spreken, na de eerste verbaasde reacties en vragen over hoeveel dat dan wel kost. Ze denken hier dat je ongelooflijk rijk bent als je een jaar kan reizen, en in zekere zin is dat ook. Ondertussen komt Marius terug gereden en zijn vriendin en tante komen naar de agenten en vragen wat het probleem is. De agent zegt dat er geen probleem is, dat hij enkel ons traject wil kennen. De vriendin zegt: "Awel, dit zijn twee Belgen die van Brussel naar India fietsen. Is dat voldoende? Kunnen we nu gaan?" De agent zijn mond valt open van verbazing. "India" stamelt hij, en antwoordt dan dat we mogen gaan. De tante zegt nu dat het eigenlijk een beter idee is dat we bij haar in Craiova blijven slapen, want het huis in Carcea is blijkbaar een leegstaand huis waar er wel water is, maar geen douche. Dus fietsen we terug richting Craiova. De tante woont in een appartement op de derde verdieping. We doen al de tassen van de fietsen en dragen met de hulp van de tante en Marius en zijn vriendin tassen en fietsen naar boven. We krijgen er een kamer toegewezen en zetten er de fietsen op het balkon. We maken ook kennis met Ramona, de dochter en nicht van Marius zijn vriendin. Ramona studeert talen (Frans en Engels) aan de universiteit van Craiova. Haar vader moet geopereerd worden en verblijft momenteel spijtig genoeg in een ziekenhuis in Boekarest. Ramona woont met haar ouders in een knus appartementje. Wij nemen er een verkwikkende douche en krijgen daarna eten aangeboden. We babbelen nog wat met Ramona en haar moeder en gaan dan slapen, want morgen is het weer vroeg dag, ook voor Ramona`s moeder die om 7.00 uur moet gaan werken en ook voor Ramona zelf die morgen om 6.00 uur met de trein naar Boekarest vertrekt om haar vader te gaan bezoeken.

18 juli 2001 Craiova - Rosiorii de Vede 114 km
Om 7.00 uur zijn we dus op weg, nadat we de fietsen en de tassen weer allemaal naar beneden hebben gedragen. Na het onweer van gisteren is het vandaag veel koeler. De laatste dagen was het ook echt heel heet geweest (41 graden), dat is echt warm om te fietsen. Er is nu ook veel minder wind, en bovendien waait hij nu in de rug. We gaan goed vooruit en zijn reeds voor 11.00 uur in Caracal, een heel gezellig klein stadje. Er staan heel mooie oude gebouwen en de mensen zijn er heel vriendelijk. We vinden er een internetcafe en vragen of we onze fietsen mogen binnen zetten. Dat kan zonder probleem. De jongens van internetcafe Scorpion (Piata Victoriei) zijn heel vriendelijk en we tonen hen onze site. Ze gaan ons zeker volgen, zeggen ze. In heel Roemenie zijn er internetcafes in overvloed (in Caracal alleen zijn er al zeven) en ze zijn spotgoedkoop (10.000 Lei per uur). Daarna gaan we iets eten, maar het terras is op de eerste verdieping en dat vinden we wel hoog voor de fietsen. Dit stadje lijkt ons echt wel veilig en we zijn van plan de fietsen beneden op slot te laten staan en een tafeltje te nemen vanwaar we de fietsen in het oog kunnen houden. Wanneer we echter de trap opgaan, komt het personeel dadelijk naar ons toe en zegt dat de fietsen naar boven moeten. Wij doen teken dat de fietsen zwaar zijn en dat we ze wel van boven aan tafel in het oog zullen houden, maar het personeel wil er niet van weten en doet teken dat ze ons wel zullen helpen dragen. De fietsen worden dus naar boven gesleurd en naast onze tafel gezet. Zoals reeds gezegd, men vindt het hier niet meer dan normaal dat je dat moet doen, maar als je hen vraagt of het gevaarlijk is, zeggen ze van niet. Nadat we bijna gedaan hebben met eten, neemt er aan de tafel naast ons een jong koppel plaats. Ze beginnen tegen ons te praten. Het zijn Florin en Nina. Florin is paratrooper en is gelegerd in de basis in Caracal en Nina is dokter in Craiova, maar specialiseert nog verder voor chirurg (6 jaar waarvan ze er reeds 2 gedaan heeft). Ze zijn beiden afkomstig van het dorpje Zimancea, in het zuiden aan de Donau. Florin vertelt dat hij ons daarstraks al had gezien, toen hij op weg was naar het treinstation om Nina af te halen, die van Craiova kwam. Hij zegt dat ze speciaal naar hier zijn gekomen in de hoop ons nog aan te treffen. Wij vertellen over de reis en over hoe moeilijk het is om in Roemenie aan een betaalbare slaapplaats te geraken. Nina stelt voor dat we bij haar moeder en grootmoeder in Zimancea gaan overnachten. Het ligt zo goed als op onze weg en we vinden dat een uitstekend idee. Nina zal vanavond haar moeder bellen dat we de volgende avond zullen aankomen en Florin zal zijn broer bellen dat hij ons opwacht en ons de weg naar het huis toont. We zijn van plan deze avond in Rosiorii de Vede, zo`n 45 km verder, te overnachten. We weten dat er een hotel is, maar wat zal de prijs weer zijn. Nina denkt iets van een 200.000 Lei en dat vinden we wel schappelijk. We babbelen nog lang met Florin en Nina en het is al na 17.00 uur als we eindelijk verder rijden. We hadden ons nochtans voorgenomen niet meer zo laat te rijden, maar nu we zeker weten dat er een hotel is in Rosiorii de Vede, hoeven we niet echt meer een slaapplaats te zoeken. We hebben nu veel wind in de rug en we komen redelijk snel in Rosiorii de Vede aan. Hotel Vedea kost echter 450.000 Lei. Wanneer ik probeer te onderhandelen over de prijs, zegt de vrouw dat het voor Roemeense toeristen 350.000 Lei is en voor buitenlandse toeristen 450.000 Lei, en dat ze daar niet van afwijkt. Ik begrijp de hotels hier niet. Ze hebben heel weinig klanten. In dit hotel zit er niemand. De vrouw doet nog alle lichten aan als ik binnenkom. En toch willen ze ons de kamer niet goedkoper laten. We gaan het dorp in en spreken enkele mensen aan. Ze zijn in het algemeen nogal onvriendelijk, en sommige doen zelfs of ze ons niet horen. Hier in Roemenie hebben we het al meermaals meegemaakt dat ofwel het hele dorp vriendelijk is ofwel dat iedereen onvriendelijk is. Het is een raar verschijnsel en we weten niet waar het aan ligt. In Caracal was bv. iedereen heel vriendelijk, in Rosiorii is iedereen onvriendelijk. Men zegt ons dat er geen ander hotel is en dat er ook geen camping is. Het is echter weeral redelijk laat (20.15 uur) en reeds aan het schemeren. We vragen de weg richting Alexandria (waar we morgen naartoe moeten) en zijn van plan weer wild te kamperen. De mensen sturen ons een lange straat door die weer vol zigeuners zit. We worden weer nageroepen van alle kanten en men doet teken dat we moeten stoppen. We rijden er echter zonder problemen door, maar vinden dit niet echt een buurt om wild gaan te kamperen. Wanneer we even buiten Rosiorii een groot benzinestation zien, vragen we daar of we er de tent mogen opzetten. Er werken twee jonge gasten die heel goed Engels spreken. Ze zeggen dat we er de tent niet mogen zetten. Ik vraag of we dan eventueel achter het gebouw mogen gaan liggen. Daar zijn ze mee akkoord. Wij gaan achter het gebouw zitten en wachten tot het donker wordt. Het benzinestation is wel 24 uur open, maar we zijn toch van plan om onze tent op te zetten zodra het donker is, ook al is het terrein nogal hobbelig en wild begroeid. Rond 23.00 uur komt een van de gasten ons vragen of we niet binnen willen komen zitten. Daar is het warmer. Het is inderdaad redelijk koud geworden deze avond. Wij bedanken vriendelijk, maar even later is hij daar weer en vraagt of we willen komen eten. Daar hebben we wel oren naar, want we hebben sinds deze middag niets meer gegeten. Binnen is het inderdaad lekker warm. We eten brood met tomaten, komkommer en vleesbeleg. Lekker! De gast die ons komen roepen is vertelt ons dat hij hier nu vier maanden werkt. Het is zijn eerste job, maar hij doet het niet graag. Hij is naar de universiteit in Boekarest geweest. Daar heeft hij psychologie gestudeerd, en hij zou graag als psycholoog werken, maar hij zegt dat er weinig kans toe is dat hij ooit een job als psycholoog zal vinden. De gasten moeten 12 uur aan een stuk werken en hebben dan 24 uur vrij, zodoende doen ze dus afwisselend een dag en een nacht (telkens van 7 tot 7). Ze zeggen dat het vermoeiend is. We zeggen dat we van plan zijn de tent op te zetten in het veld achter het gebouw, maar ze vragen ons de tent dicht bij het gebouw te zetten, zodat we in het licht staan en zij af en toe kunnen komen kijken (er zijn immers geen vensters aan de achterkant van het gebouw). Daarna zeggen ze dat we onze tent ook vooraan op het geplaveide terras in het licht waar zij ons kunnen zien mogen opzetten op voorwaarde dat we vertrekken voor 7.00 uur. Er is echter wel zeer luide muziek buiten aan het station, maar ze beloven hem stiller te zetten. Wij zetten onze tent op en het is al na middernacht als we in onze slaapzak kruipen. Marc ligt vlug in slaap, maar de muziek is echter zo luid dat ik niet in slaap geraak. Even voor 2.00 uur kruip ik uit de tent en vraag om de muziek wat stiller te zetten, want dat het bij ons heel luid is omdat we juist onder de luidspreker liggen. Ze dachten dat ze die luidspreker hadden uitgezet, verontschuldigen zich en zetten hem vlug uit. Oef! Eindelijk rust!

19 juli 2001 Rosiorii de Vede - Zimancea 72 km
We staan al vroeg op, want om 7.00 uur moeten we weg zijn. We rijden als zombies over de straat. Per geluk is er hier weinig verkeer. Na 35 km komen we in Alexandria, waar we buiten aan een winkeltje brood met chocolade eten. Dan rijden we verder door een heel mooi landschap. Het is heel heet en er is weinig leven op straat. Zo`n 15 km voor Zimancea besluiten we het grondzeil op te spannen voor schaduw en eronder te gaan liggen slapen. Er is immers afgesproken met Florin`s broer dat we rond 17.00 à 18.00 uur zouden aankomen in het centrum. En we zijn te vroeg. We leggen ons hoofd nog maar neer of we slapen al. Na zo`n twee uur, pakken we alles weer samen en rijden naar Zimancea waar we stipt om 17.00 uur het centrum binnenrijden. Florin`s broer Marius komt dadelijk op ons toegestapt. Hij is 20 jaar en spreekt perfect Engels. Hij brengt ons naar het huis, waar Nina`s moeder en grootmoeder ons met kussen overladen en ons zeer warm ontvangen. Het is een oud lemen huisje met een erf waar kippen en kalkoenen rondscharrelen, en een groententuin waarin ook fruitbomen staan. Marius blijft wat met ons babbelen en speelt tolk. We eten van de lekkere appelen van de bomen in de tuin. Nina`s moeder komt me roepen om me te wassen. In het kleine keukentje heeft ze een grote kom met warm water klaargezet. Dat doet deugd! Ik voel me helemaal fris. Daarna is het Marc`s beurt. Ondertussen heeft Marius afscheid van ons genomen en hij zal rond 20.00 uur terugkomen om ons het stadje te laten zien. Na het wassen krijgen we een lekkere maaltijd aangeboden. De moeder en de grootmoeder eten echter zelf niet mee. Na het eten doen ze teken dat we terug in onze kamer moeten gaan rusten tot Marius komt. We zullen slapen in Nina`s oude kamer. Er hangen foto`s van Nina als kind en er liggen nog wat medische boeken. Om 20.00 uur trekken we met Marius het stadje in. Hij toont ons de kapperszaak waar zijn vader werkt, het dorpspark, Hotel Zimancea en de middelbare school. Zimancea is een heel gezellig stadje, `s avonds vol leven op straat en vele terrasjes. We gaan iets drinken op het terras van het hotel. Even later komt ook Marius zijn vriendin Nicoletta erbij. Nicoletta werkt in de Italiaanse fabriek in Zimancea als datatypiste. Deze fabriek maakt de uniformen voor het Italiaans leger. Er werken zo`n 800 vrouwen, hoofdzakelijk stiksters. Nicoletta verdient er 1.500.000 Lei (= 2.500 BEF) per maand. Zij werkt normalerwijze 5 dagen per week 8 uur per dag (van 8.30 tot 12.30 uur en van 16.30 tot 20.30 uur), maar er is steeds zoveel werk dat Nicoletta ook elke zaterdag en zondag dient te werken. Hiervoor krijgt ze dan wel extra betaald, en soms moet ze ook enkel in de voormiddag komen. Ze zegt dat het heel vermoeiend is dat ze nooit eens een dag vrij heeft. Marius nodigt ons uit om nog een dagje te blijven in het huis van zijn ouders. We voelen ons hier goed in Zimancea en stemmen in. Marius en Nicoletta brengen ons terug naar het huisje waar Nina`s moeder en grootmoeder ons nog zitten op te wachten met zelfgebakken koekjes gevuld met appelen.

20 juli 2001 Zimancea 10 km
`s Morgens krijgen we een enorm ontbijt voorgeschoteld. Ieder een bord met drie eieren, tomaten, brood, de met appelen gevulde koekjes en nog een soort andere koek. En ook nog koffie en een soort zoete warme melk. Het is zeer lekker, maar na het eten voel ik me ziek. Mijn maag doet heel erg pijn. Ik leg me op bed, terwijl Marc wat buiten gaat zitten met de moeder en de grootmoeder. Ze zullen me wel heel onbeleefd vinden. Rond 11.00 uur komt Marius ons halen om naar het huis van zijn ouders te gaan. Ik zeg niet dat ik ziek ben, want er is voorzien dat we om 12.30 uur Nicoletta afhalen en naar de Donau, 1,5 km verder, fietsen. Ik wil hen niet teleurstellen. Bij Marius zijn ouders wordt er ons ook dadelijk koeken, fruitsap en koffie aangeboden, die ik beleefd allemaal weiger. Ik leg me er dadelijk op bed, waar ik blijf liggen tot het tijd is om Nicoletta af te halen. Mijn maag voelt als een steen en doet ontzettend pijn. Ik overweeg even om niet mee te gaan, maar besluit dan toch maar om op mijn tanden te bijten. Wanneer we buiten bij de fabriek staan te wachten, word ik echter zo ziek dat ik me niet meer recht kan houden. Ik vertel Marius dat ik ziek ben en ga op de stoep liggen. Ondertussen is ook Nicoletta erbij gekomen, maar ik voel me nog niet goed genoeg om recht te zitten. Ik bibber en het zweet breekt me uit. Plots moet ik overgeven. Per geluk staan er struiken, zodat ik niet op de stoep moet staan kotsen. Daarna gaat het beter en we vertrekken naar de Donau. Daar leg ik me in het gras, maar hoe ik me ook leg, mijn maag blijft pijn doen. Marc zit even verder met Nicoletta en Marius te praten. Ze vertellen dat ze volgend jaar willen gaan studeren aan de universiteit in Timisoara. Marius wil kinestherapie doen en Nicoletta iets met wiskunde of boekhouding. Er zijn in Roemenie gratis univeristeiten, maar dan moet je wel slagen voor de ingangsproef. Anders kan je nog steeds naar een betalende universiteit gaan. Nicoletta en Marius hebben die keuze echter niet, en moeten proberen in de gratis universiteit binnen te geraken. Ze zouden graag volgende week naar Timisoara (12 uur trein) gaan om info in te winnen bij de universiteit. De ingangsproeven gaan door in september en het academisch jaar begint in oktober. Nicoletta heeft echter geen recht op verlof en er wordt gepraat over hoe ze dit nu gaan doen. Misschien ziekteverlof gaan vragen bij de dokter? Dat lijkt hen wel een goed idee. We gaan terug naar Zimancea, waar we op een terrasje gaan zitten, terwijl Nicoletta naar de dokter gaat. Marius staat erop dat hij alle drankjes betaalt. Ik ben nog steeds ziek en leg me neer op de bank. Wanneer Nicoletta terugkomt, ziet ze er heel treurig uit. De dokter heeft haar geen ziekteverlof willen geven. Nu kan ze niet naar Timisoara. Vooraleer Nicoletta terug naar haar werk gaat, gaan we eerst nog naar huis waar Marius zijn moeder een uitgebreide maaltijd heeft klaargemaakt. Ik eet echter niet mee, maar leg me op bed en probeer te slapen. Rond 19.30 uur komt de moeder me zeggen dat ik me mag komen wassen. Ik ben nog steeds ziek, maar heb toch geen hoofdpijn of koorts, enkel mijn maag doet ontzettende pijn. Ik denk dat het wel een goed idee is om me te wassen, ook al zou ik liever blijven liggen. In de keuken staat weer een grote kom met warm water voor mij klaar. Als ook Marc zich gewassen heeft, vraagt Marius of we zin hebben om het stadje in te gaan en iets te gaan drinken. Ik voel me iets beter na het wassen en heb wel zin in een frisse cola. Nadat ook Nicoletta erbij is gekomen na haar werk, gaan we naar het terrasje van het hotel. Ik neem een slok van mijn cola en wordt weer heel ziek. Ik begin te zweten en te bibberen en voel opeens dat ik moet overgeven. De toiletten zijn te ver weg, dus loop ik vlug naast het gebouw. Ik geef weer over en nog veel ook, er komt nog steeds eten uit mijn maag. Maar daarna voel ik me wel veel beter. Ik drink zelfs nog een tweede cola. Nicoletta vertelt dat ze haar baas gewoon de waarheid heeft gezegd over de universiteit en hij heeft haar een paar dagen verlof gegeven. Nu kan ze naar Timisoara. Ze is heel blij. Nu weten ze wel al op het werk dat ze er slechts tot september zal blijven. Haar baas heeft haar wel vijf keer gevraagd dat ze na die paar dagen toch wel terug naar het werk kwam. Nadat Marius weeral alles betaald heeft (wij mogen nooit iets betalen en krijgen er ook echt de kans niet toe) en hij zelfs water is gaan kopen om morgen onze bidons te vullen, gaan we naar huis waar we nu ook kennis maken met de vader, die tot 22.00 uur werkt. Hij overlaadt ons beiden met kussen. Dan roept de moeder ons aan tafel voor weeral een uitgebreide maaltijd. Ik eet enkel wat soep. Dan kruipen we in bed. Het is al laat en morgen trekken we vroeg weer verder.

18 juli 2001 Zimancea - Ruse (Bulgarije) 87 km
Ook Marius zijn moeder heeft een groot ontbijt voor ons klaargezet. Ik doe echter rustig aan deze keer en eet niet te veel. De moeder geeft ons nog een hoop eten mee voor onderweg: 1 kilo kaas, 2 kilo tomaten, een hele salamiworst en een brood. We zeggen dat dit te veel is, maar de moeder wil niet van onderhandelen horen. We moeten het allemaal meenemen. Ook de 4 liter water die Marius gisteren voor ons gekocht heeft, wordt uit de koelkast gehaald en we vullen al onze bidons. Na het afscheid, waarbij we moeten beloven dat we terug naar Roemenie zullen komen, rijden we weg richting Giurgiu aan de Bulgaarse grens. De weg is zeer slecht en het is vermoeiend. `s Middags eten we vlug een soepje in Giurgiu, en trekken dan op naar de brug over de Donau, die hier de grens vormt tussen Roemenie en Bulgarije. Bij het benaderen van de grens, roepen twee mannen naar ons en komen midden op straat staan. Als we er tussendoor proberen te slalommen, roepen ze dat de "vama" (= grens) bij hen is en niet waar wij naartoe rijden. Ze maken zich kwaad en zeggen dat we bij hen "moeten" stoppen. Als ze zien dat we niet van plan zijn te stoppen, proberen ze ons te imponeren door naar hun walkie talkie te wijzen en "police" te zeggen. Wij lachen en zwaaien, en rijden verder. Per geluk is de straat breed genoeg om met gemak tussen hen door te rijden. Ze wilden zeker geld wisselen of zoiets. Aan de Roemeense kant worden we bij het benaderen van de Friendship Bridge tegengehouden door twee mannen die aan een gebouwtje zitten waarop kassa staat. Auto`s en vrachtwagens moeten inderdaad tol betalen voor de brug. Ze zeggen dat we moeten betalen. Ik zeg dat dit voor fietsen toch niet hoeft, al weet ik er niets van. Het lijkt me gewoon logisch. Ze zeggen dat iedereen moet betalen en wijzen naar een papier dat op de muur hangt. Terwijl ik aanstalten maak om af te stappen en het papier te gaan bekijken, begint Marc tegen hen over "recu" en "ambassade". Ze spreken enkel Roemeens, maar die paar Franse woorden schijnen ze goed te verstaan, want nog voor ik goed en wel ben afgestapt, doen ze teken dat we mogen verder rijden. Even later rijden we op de 2,5 km lange Friendship Bridge die volkomen verlaten is, buiten een enkele vrachtwagen. Het is ondertussen wel heel flink beginnen waaien. Aan de Bulgaarse kant worden we heel vriendelijk ontvangen, en na nog door een ontsmettend bad te hebben gefietst, staan we in Bulgarije. Ik word er al dadelijk belaagd door een hond, maar een man aan een straatkraampje roept hem terug. Wat een verschil met Roemenie! We rijden Ruse binnen en halen Bulgaars geld af aan de automaat. Het ziet er allemaal heel verwaarloosd uit, maar we zien toch dadelijk dat Bulgarije veel rijker is dan Roemenie. De auto`s zijn bv. veel beter en in de winkels is er veel keuze. We hebben wel moeite met het ontcijferen van de borden. De Bulgaren gebruiken immers het Cyrillisch schrift. Per geluk staat het dikwijls ook in gewone letters. We zoeken de weg naar de camping, 6 km richting Sofia. Ondertussen is het heel donker geworden. 1 km voor de camping breekt er een echt erge storm los, met bliksem, donder en hagel. Het is zo donker als bij de zonsverduistering. Per geluk is er juist een groot winkelcomplex waar we onder het afdak kunnen schuilen. Als het opklaart, fietsen we vlug naar de camping. Die ligt er ontzettend verwaarloosd bij en er is geen kat. Per geluk kost ze maar 10 Leva (1 Leva = 20 BEF). Het terrein is bovendien heel schuin, de camping ligt op een heuvel. Er is nergens een plat plekje voor de tent. Bovendien begint het terug te regenen. We besluiten onze tent dan maar op te zetten tussen de wasbakken onder een afdak. Van de 20 wasbakken zijn er nog 3 met een kraan. We eten de kaas, salami en tomaten van Marius zijn moeder en kruipen rond 20.00 uur in bed. Daarna breekt er nog een onweer los en het blijft nog lang donderen en bliksemen.

22 juli 2001 Ruse - 10 km voor Shumen 105 km
`s Morgens vertrekken we richting Varna. We rijden eerst terug naar Ruse en vandaar begint het klimmen. De weg gaat heuvel op heuvel af, en loopt steeds over de heuveltoppen in plaats van door de vallei. Maar het landschap is prachtig, er staat een niet te warm zonnetje en er is heel weinig verkeer omdat het zondag is. Bovendien is het wegdek perfect, aangenaam na de slechtere wegen in Roemenie. De weg is wel zeer verlaten, tegen de middag komen we pas aan het eerste dorpje dat echt op de weg ligt (de andere dorpjes liggen 2 à 3 km van de weg af). In een winkeltje koop ik een fles water. Er staan drie merken en enkel op een ervan staan onze letters. Ik bestudeer de fles om te zien of het plat dan wel bruisend water is. De jongen van de winkel komt bij me en zegt me dat ik beter het andere water kan nemen, want dit water kost tweemaal zoveel als de andere merken. Wat een verschil met Roemenie! Nadat we gegeten hebben in het dorpje Sar Karoyan zetten we onze weg verder. Heel de weg zien we geen campings, enkel juist voorbij de grote stad Razgrad is er een motel waar de kamers 30 Leva kosten. Tegen de avond, iets voor Shumen, zoeken we een plaatsje langs de kant van de weg om wild te kamperen.

23 juli 2001 10 km voor Shumen - Varna 107 km
`s Morgens vertrekken we zeer vroeg en aan de afslag naar Shumen zijn er heel grote benzinestations en restaurants. We ontbijten er en zetten dan onze weg verder. Na Shumen is het nog flink klimmen, maar de rest van de weg zijn er geen steile klimmen meer, behalve het laatste stuk naar Varna. We krijgen nog een onweer te verwerken 18 km voor Varna, maar kunnen schuilen bij het Stenen Woud, een rare formatie stenen die geklasseerd is door de Unesco. De man aan de inkom is zeer vriendelijk en geeft ons koekjes en cola. Na het onweer rijden we Varna binnen en gaan op zoek naar een kamer. In de Lonely Planet lezen we dat er agentschapjes zijn waar je private kamers bij mensen kan boeken, want goedkope hotels of campings zijn hier niet. We gaan naar een agentschapje en de goedkoopste kamer kost 27 Leva. We nemen deze maar, want als we nu nog de stad moeten uitrijden om weer een plaats te zoeken om wild te kamperen, zou het wel eens laat kunnen worden. We komen terecht bij een vriendelijke mevrouw en zetten de fietsen in de kamer (per geluk slechts 8 trapjes op). Christina Nedeltschewa Genewa vraagt of we koffie willen en vertelt ons dat er zo weinig werk is voor de mensen in Bulgarije. Zij en haar man zijn gepensioneerd en verhuren kamers om hun kinderen financieel te kunnen steunen. Per geluk is dit huis van hen. Boven woont nog haar zuster en beneden, in de sous-sol, woont nog iemand anders. Zij heeft 53 jaar als kleuterleidster gewerkt en ontvangt 50 Leva (1.000 BEF) pensioen per maand. Haar man heeft 73 Leva per maand. Daarvan moeten ze proberen rond te komen. Ze vraagt wat we voor de kamer hebben moeten betalen aan het agentschap. Wij zeggen 27 Leva. Zij zegt dat ze van het agentschap 8 Leva krijgt, 4 Leva per persoon. Ze zegt dat als we nog een nacht zouden willen blijven, dat we dan beter niet meer naar het agentschap gaan, maar dit direct met haar regelen. Zij vraagt slechts 5 Leva per persoon voor een volgende nacht. We besluiten dadelijk te blijven. We maken ook gebruik van haar wasmachine, ze wil er geen geld voor en wil ons zelfs haar laatste waspoeder geven. Maar we gaan vlug in het winkeltje even verder een pak poeder halen en laten het bij haar. Dan douchen we en gaan we eten in het uitstekende restaurant Paraklisa om de hoek. Ze serveren er enkel typisch Bulgaarse gerechten. Het is iets duurder, maar het is echt de moeite. We laten het ons smaken en kruipen ons bed in.

24 juli 2001 Varna
`s Morgens willen we vlug de was buiten gaan hangen om te drogen, doch Christina is ons voor geweest. Alles hangt reeds keurig op de wasdraad. We gaan de stad in. Het is een typische badstad met veel souvenirwinkels, terrasjes, restaurants, straatkraampjes... We proberen ons overgebleven Roemeens geld (nog 460.000 Lei) te wisselen in Bulgaars geld, maar we vinden geen enkele bank die het wil doen. Uiteindelijk, na lang zoeken, vinden we een wisselagent die bereid is te wisselen, maar we krijgen er slechts 23 Leva voor (normaal zo`n 35 Leva). Het verschil is groot, maar we doen het toch maar, zo krijgen we tenminste nog iets ervoor. Dan gaan we naar een internetcafe (1 Leva per uur) en typen tot `s avonds veel te laat aan het verslag. Het is veel werk, want we hebben niets meer geschreven sinds Hongarije. Omdat we daardoor laat in bed liggen en er nog niets is ingepakt voor morgen, besluiten we om nog een dag te blijven bij Christina. Iedereen is welkom bij haar. Het adres is Episkop Konstantin 5, 9000 Varna, tel. (052) 22 42 36. Je kan haar bellen of zo langs gaan, al heb je dan het risico dat haar twee kamers bezet zijn. Ze spreekt redelijk Duits. Het huis ligt vlak in het centrum, nog geen 100 m van het strand. Het straatje is schuin tegenover het Maritiem Museum.

25 juli 2001 Varna
`s Morgens krijgen we koffie van Christina en ze vertelt ons dat zondag haar kleinkind voor een week bij haar komt logeren. Ze is blij. Daarna trekken we de stad in en eten als ontbijt een groot stuk taart op een terrasje. Daarna gaan we naar het internetcafe en schrijf ik verder aan het verslag. Marc wandelt terwijl wat rond en springt af en toe eens binnen. Hij ontdekt een goede plaats om te eten, Godzila. `s Middags eten we er een grote lekkere salade en pannekoeken als dessert voor nog geen 150 BEF.
Daarna internetten we nog wat verder en wandelen `s avonds op het strand, dat spijtig genoeg redelijk volgebouwd is met soms niet al te mooie terrasjes, en kruipen dan ons bed in.

26 juli 2001 Varna - Slanchev Bryag (Sunny Beach) 104 km
`s Morgens overslapen we ons en vertrekken pas rond 9.00 uur. Vanuit Varna volgen we richting Burgas. We worden over een heel grote brug gestuurd en na de brug staat er opeens een bord "autosnelweg". Wat nu? We besluiten de snelweg af te rijden via de oprit. De oprit komt echter uit op een soort klaverblad met tal van andere wegen, maar gezien wij niet uit de normale richting komen, staan er aan onze kant nergens borden naar waar al die straten gaan. Qua verkeer is het per geluk nog redelijk rustig. Even verder staan twee matrozen te liften. Marc fietst tot bij hen en tracht hen de gewone weg naar Burgas te vragen. Ze verstaan echter enkel Bulgaars maar doen teken dat we gerust de snelweg op mogen rijden met de fiets. Aangezien het hier op dit klaverblad te gevaarlijk is, besluiten we maar terug de oprit op te rijden en langs de snelweg verder te fietsen. Daar is er tenminste een brede pechstrook. De eerste kilometers gaat het goed, maar dan houdt de pechstrook op en moeten we echt op het randje van de weg rijden. Af en toe ligt er glas waar we moeten door rijden, want we kunnen hier niet naar opzij uitwijken. Na een tijdje zegt Marc: ik hoor een raar geluid aan mijn fiets. Met het geraas van het verkeer, is het niet dadelijk duidelijk wat het is, maar even later voelt hij dat zijn band plat is. Per geluk is er juist een klein veldweggetje naast de autosnelweg waar we ons rustig in de schaduw kunnen zetten. We zien een groot stuk glas steken in Marc`s achterband. Het lek is vlug gerepareerd en nadat we alle banden grondig gecheckt hebben, zijn we terug op weg. We moeten flink klimmen, maar na 8 km houdt de autosnelweg per geluk opeens op en wordt het een gewone weg. We rijden nu niet meer langs de kust, de weg gaat hier een hele tijd langs het binnenland. In het eerste dorpje stoppen we om een soep te eten. Men vraagt ons teveel voor de soep en ook voor het brood. Het verschil is echter klein en dus laten we het maar. We hebben vandaag al genoeg tijd verloren. Wanneer we echter nog eens 20 km verder, in Staro Oryakhovo, in restaurant Gostilnica een cola drinken, vraagt men ons bijna het vierdubbele van de normale prijs. Dat vinden we toch echt wel te gortig en we vragen de dienster of ze zich niet vergist heeft. Ze verstaat enkel Bulgaars, maar maakt ons met gebarentaal duidelijk dat dit de prijs is. We gaan naar binnen en kijken in de menukaart. Daar staat de normale prijs voor een 25 cl cola, nl. 0,60 Leva. De dienster maakt er ons echter op attent dat wij een 50 cl hebben gekregen en dat die 2,50 Leva kost. Zij heeft ons inderdaad twee grote cola`s gebracht, zonder dat we er echter om gevraagd hadden. Ik zeg dat ik de chef wil spreken. Ze gebaart dat er geen chef is. Ik dring aan en uiteindelijk gaat ze een vrouw uit de keuken halen. Die probeert eerst ook nog te beweren dat 2,50 Leva de normale prijs is, maar opeens verandert ze van strategie en maakt ze zich kwaad op de dienster omdat die zich zogezegd vergist heeft. Ze doet teken naar ons dat ze altijd problemen heeft met de dienster, dat die zich voortdurend vergist. Ze duwt de dienster een blad dat langs de kassa achter de toog ligt in de handen en wijst haar de prijs aan. De dienster maakt een nieuwe rekening, komt ermee naar ons en begint zich overvloedig in het Bulgaars te verontschuldigen. De rekening bedraagt nu 3 Leva voor de 2 cola`s, dat is nog steeds iets te veel, maar wij zijn het beu en betalen vlug. Hetzelfde scenario herhaalt zich in al de dorpjes die volgen. Uiteraard zijn we nu op onze hoede en vragen steeds eerst de prijs, die altijd minstens het vierdubbele van de normale prijs is. We begrijpen echter niet waarom, want het zijn piepkleine dorpjes in het binnenland, 15 km van de kust, waar er geen toeristen zijn en waar er niets te zien is. Het is echter een snikhete dag en we moeten bovendien flink klimmen, dus kopen we onderweg toch nog een fles water voor "slechts" het dubbele van de normale prijs. Dit is voor ons nog steeds spotgoedkoop, maar het gaat hem om het principe. Zodra ze het hoofd van een toerist zien, verhogen ze hun prijzen zeer fors. Dit hebben we voordien in Bulgarije nergens meegemaakt. Tegen de middag proberen we iets te vinden om te eten, maar we rijden maar door, want overal zijn de prijzen veel te hoog. Dan zien we op een zijweggetje, juist voor het dorpje Byala, een restaurantje liggen. We vragen de prijzen en die blijken allemaal te kloppen. We eten hier goedkoop en goed, en de mensen zijn supervriendelijk. We kopen nog een fles water voor onderweg, maar wanneer we willen vertrekken, merken we dat Marc`s voorband plat is. We vinden niet zo dadelijk het lek, maar nadat Marc wat gezocht heeft, haalt hij een onooglijk klein stukje ijzer uit de buitenband. Het is zo dun als een nietje, en nog eens niet zo scherp. Raar dat dat door onze zogezegd sterke Marathon-banden is geraakt. Marc repareert de band, maar wanneer hij hem wil oppompen blijkt onze zogezegd goede SKS-pomp stuk te zijn. In het begin pompt ze goed, maar zodra er wat veel druk op de band zit, komt bij elke pompbeweging het voorste stuk van de pomp er mee uit. Dit is nog maar de tweede keer dat we de pomp gebruiken. Marc houdt dan maar met zijn hand het voorste stuk tegen de pomp, maar zo is het uiteraard moeilijk om voldoende druk op de band te krijgen. Hij slaagt er toch in en nadat we nog eens alle banden gecheckt hebben, zijn we weer op weg. We moeten nog een eind klimmen, maar vanaf het dorpje Byala daalt de weg naar zee tot in Obzor, een aangenaam kuststadje. Na Obzor draait de weg weer het binnenland in en moeten we weer flink klimmen. Deze klim is echter steiler en langer dan al de vorige. Hij blijft maar duren, en we zijn dan ook blij wanneer we na 15 km in een dorpje een restaurantje ontwaren. We vragen de prijs van de cola, en weer is het het vierdubbele van de normale prijs. We hebben honger en dorst, maar koppig stappen we weer naar buiten en rijden door. Nu wordt de klim echter nog steiler. Het is echt ploeteren, te meer daar het vandaag weer dicht tegen de 40 graden is en we bovendien nog slechts een beetje water hebben. We moeten dus rantsoeneren. We hebben nog enkele koekjes die we opeten, maar onze honger is hiermee niet echt gestild. De weg stijgt nog zeer steil gedurende 6 km, waar we meer dan een half uur over doen in de stikkende hitte met nog slechts een paar slokken water. Als we uiteindelijk boven komen, staat er een restaurant waar de prijs voor een fles water het driedubbele van het normale is. We zijn nu al een stuk minder koppig en zijn blij dat we een fles fris water kunnen kopen bij de erg norse mensen. We blijven er bijna een half uur zitten om uit te rusten. Daarna dalen we 9 km lang af naar het supertoeristische dorp Slunchev Bryag, ook Sonnenstrand of Sunny Beach genoemd. Hier zit het vol met toeristen die via de luchthaven van Varna met charters worden aangevoerd vanuit vooral Duitsland en Nederland. Maar er zou ook een camping zijn. Al rijdend door het erg drukke verkeer vinden we na een tijdje Camping Emona, helemaal afgelegen aan de rand van het toeristisch centrum, dat door de Bulgaren "het complex" wordt genoemd. Wanneer we de prijs vragen, vallen we bijna achterover: 33 Leva. Marc is al klaar om verder te rijden en een plaats te gaan zoeken om wild te kamperen. Ik zie dat echter niet zo zitten. Ik ben zeer moe. We deden vandaag meer dan 100 km over alles behalve vlakke weg, onder een snikhete zon en met weinig eten en drinken. Bovendien ligt 10 km verder Nesebur, een dorpje dat al even toeristisch is als Sunny Beach. Ik zie niet goed in waar we hier een plaats kunnen vinden om ongemerkt te kamperen, en ik heb geen zin om terug de bergen in te rijden of nog tientallen kilometers te rijden. Dus blijven we maar op de camping, waarvan het sanitair te wensen overlaat, en dat aan die prijs! Omdat de camping zo afgelegen ligt, zijn we ook nog verplicht om er te eten. Per geluk vallen de prijzen nog mee. Een cola kost bv. maar 0,80 Leva (normaal 0,60) en de prijzen van het eten zijn ook maar een klein beetje hoger dan normaal. Op de meeste campings is dit immers zo, ook bij ons.

27 juli 2001 Slunchev Bryag - Sozopol 83 km
De volgende dag rijden we zo vlug we kunnen Sunny Beach uit. De weg tot Nesebur, 10 km verder, is zeer druk. In Nesebur willen we ontbijten, want het zou nog een mooi oud dorpje zijn, maar ook hier is het veel te toeristisch. We ontbijten vlug en rijden dan verder. Na Nesebur is er minder verkeer en is het redelijk vlak. Tegen de middag zijn we in Burgas, waar we stoppen om de stad te bezichtigen en te eten. Het is er gezellig. Daarna rijden we weer verder onder de brandende zon richting Sozopol, waar we van plan zijn een rustdag te houden. Vanaf nu gaan we meer rustdagen houden, want anders gaan we het te warm hebben in het binnenland van Turkije. We zijn sneller vooruitgegaan dan verwacht. We mogen echter ook niet te langzaam gaan, want dan gaan we het te koud hebben in Oost-Turkije en Noord-Iran waar de winters zeer streng kunnen zijn.
De weg na Burgas gaat op en neer, maar er zijn geen serieuze klimmen meer. Bovendien hebben we nu voldoende water bij. Tegen 17.00 uur komen we bij Camping Zlatna Ribka in Sozopol aan. Die is zeer mooi gelegen vlak aan zee, de prijs is zeer goedkoop (12,90 Leva), maar het sanitair is hier nog erger dan gisteren. Er zijn staantoiletten die allemaal vol liggen, want er is geen water om door te spoelen. De drie vrouwendouches zijn buizen, zonder douchekop, in een kleine beschimmelde kamer (ik denk 3m op 2m) zonder enige tussenverdeling waar je je moet afdrogen en aankleden terwijl de anderen staan te douchen en je terug nat maken. Er is bovendien enkel koud water en de vloer is een en al modder door het zand van het strand. De camping ligt op 2 km van het centrum. We rijden door naar het centrum om inkopen te doen en bekijken er ook de prijzen van de hotels. Onder de 45 Leva is er niets te vinden, en het is er bovendien veel te druk. Dus keren we toch maar terug naar de camping. Er is een winkel en er zijn drie verschillende restaurantjes, waarvan eentje vlak op het strand. De camping heeft een prachtligging en het is er best wel gezellig, alleen spijtig van het sanitair. De meeste andere kampeerders zijn Bulgaren. We zien er een Duitse auto en een Franse mobilhome.

28 juli 2001 Sozopol
We moeten ons niet haasten want we hebben een rustdag. We ontbijten voor onze tent met het brood en de bananen die we gisteren gekocht hebben. Daarna gaan we Sozopol bezichtigen. Ook van Sozopol wordt er gezegd dat het nog zo`n mooi oud dorpje is, maar ook hier is er zo goed als niets authentiek meer over. Er staan enkel nog een paar oude huisjes met overstekende balcons, waarin er steevast een hotel, restaurant of winkel gevestigd is, zoals trouwens in ieder huis in het centrum van het dorp. En het is er overvol met Bulgaarse toeristen (het is weekend). We internetten er bij Maria in de Internet Club, waar er een zeer snelle verbinding is, in tegenstelling tot de twee andere plaatsen die we ervoor probeerden. Als we daarna ergens eten, nemen we allebei de gelegenheid te baat om eens goed naar het toilet te gaan. Dan keren we naar de camping terug en gaan nog wat zwemmen. Daarna raken we aan de praat met Christine en Olivier van de Franse mobilhome. Ze reizen door Roemenie en Bulgarije met hun twee kinderen en hun lieve hond Shanghai. Christine en Olivier hebben vroeger ook nog in Turkije en Iran gereisd.

29 juli 2001 Sozopol - Malko Turnovo 103 km
Als we de volgende dag verder reizen is er heel veel verkeer (het is zondag). Bovendien is het wegdek niet al te best. Na Sozopol zien we ook nog enkele campings, maar die zien er niet zo goed uit. De weg loopt langs de zee en is redelijk vlak tot in Tsarevo, waar we stoppen voor het middageten. Tsarevo is een gezellig en kalm dorpje. We worden er aangesproken door een vrouw die een kamer aan ons wil verhuren. Spijtig genoeg hebben we nu geen kamer nodig. We eten er op het marktplein in het centrum. Daarna nemen we de afslag landinwaarts naar Istanbul. Het is een smalle, zeer slechte weg, maar hier is er geen verkeer meer. De weg begint al dadelijk van in het begin te stijgen. Door het slechte wegdek en de hete zon valt het mij echt zwaar om te klimmen, Marc heeft er echter geen enkel probleem mee. De weg is echt vol bulten en kuilen. Dit is de slechtste weg die we tot nu toe op onze reis hebben tegengekomen. Na een tijd zijn er per geluk wat bossen (schaduw), maar als we erdoor rijden, worden we ontzettend geplaagd door kleine vliegjes die rond ons hoofd komen zwermen en voor onze ogen komen dansen. En de weg blijft slecht en blijft maar stijgen. Auto`s zijn er zo goed als niet (een per uur), en ook het eerste dorpje waar we doorrijden is zo goed als verlaten. De enige zaak die er is, een restaurant, is dicht. Behalve een slapende kat, is er in het volgende dorp ook al geen levende ziel te bespeuren en de enige winkel is dicht. Per geluk hebben we genoeg water bij, want het is ook vandaag weer ontzettend warm. We stijgen serieus tot we na 30 km in Gramatikovo aankomen, een redelijk groot dorpje. Hier zijn er een paar restaurants en winkels. We drinken er een cola en eten wat koekjes. Dan volgt er, eindelijk, een afdaling van 8 km, maar spijtig genoeg begint de weg daarna weer dadelijk te klimmen, en deze keer steil te klimmen. Het is nog iets meer dan 15 km naar Malko Turnovo, het laatste stadje voor de Turkse grens. Per geluk is het wegdek vanaf hier beter. De weg blijft echter maar klimmen en klimmen, zonder vlakke stukken. Na 12 km is er eindelijk een stukje van 1,5 km dat min of meer vlak is, maar daarna is het nog veel steiler klimmen voor de laatste 3 km naar Malko Turnovo. Ik ben echt blij wanneer we er eindelijk zijn. We vinden vlug een kamer in een appartementsblok dat hotel blijkt te zijn. Er staat van buiten niets op, maar twee oude mannen die we aangesproken hebben in de straat verwezen ons naar hier. Het hotel vraagt eerst 20 Leva, maar we krijgen de prijs omlaag naar 14 Leva. De kamers zijn eenvoudig, maar proper, en met badkamer. Onze fietsen mogen op de eerste verdieping in een apart gesloten lokaal staan. De mensen zijn heel vriendelijk in dit dorpje. We eten in een van de restaurantjes in het centrum en kopen nog water in de winkel. In het restaurant is men heel geduldig om ons wegwijs te maken in de Bulgaarse menukaart en de prijzen zijn normaal. Niemand probeert hier iets te veel te vragen. We hadden er nochtans voor gevreesd, want in grensplaatsjes is dit meestal het geval. Malko Turnovo heeft niets van het louche dat andere grensplaatsjes soms hebben. Het valt ons hier best mee.

30 juli 2001 Malko Turnovo - Kirklareli (Turkije) 53 km
We ontbijten buiten voor de winkel met brood, bananen, chocola en een liter Fanta. Daarna zetten we onze weg al klimmend verder. Vanaf Malko Turnovo is het nog 10 steile kilometers naar de grens. We doen er bijna een uur over eer we aan de Bulgaarse grenspost komen. Wanneer de agen mijn nieuw paspoort ziet, moeten ook hier alle agenten erbij gehaald worden om het te bekijken. Er zijn namelijk allerhande snufjes in mijn nieuwe paspoort, zoals een gebouw (het parlement, denk ik, ik heb het zelf immers nog niet gezien) dat verschijnt als je het onder een UV-licht houdt, de pasfoto staat links, maar als je het blad tegen het licht houdt zie je rechts nog eens de pasfoto in het negatief, op elk blad van het paspoort zie je Koning Albert II als je het tegen het licht houdt, achteraan staat er een spiraaltekening die bestaat uit de woorden Belgisch Koninkrijk, Royaume de Belgique en datzelfde ook nog `ns in het Duits, maar zo klein dat je het enkel met een vergrootglas kan zien, onder de pasfoto staat het land Belgie getekend in het groen en als je met het paspoort draait wordt het blauw, enz. De douaniers aan de grenzen vinden het zo`n leuk spel dat het ons overal een half uur oponthoud bezorgt, want alle douaniers willen het zien, iedereen wordt erbij geroepen. Wij hebben dit sinds Hongarije al aan elke grensovergang meegemaakt. In Hongarije wisten we nog niet waarom alle douaniers mijn paspoort zo aan het bekijken waren en er zo mee aan het draaien waren. We dachten echt dat er een groot probleem was, zeker toen ze er meer en meer agenten bijriepen. Daarna rijden we echter zonder problemen verder naar de Turkse grens. We zien nog het ontsmettend bad aan de Bulgaarse kant voor hen die vanuit Turkije Bulgarije binnenkomen. Aan de Turkse kant dienen we eerst naar een apart loket te gaan om een visum te kopen (10 USD of 25 DM per persoon, 3 maanden geldig) en dan naar het loket met de douaniers. Ook hier moet weer iedereen mijn paspoort keuren. Ik wissel de Bulgaarse Leva`s tegen een zeer slechte koers in Turkse Lira (in de rest van Turkije is de koers niet beter, als je het Bulgaarse geld al gewisseld krijgt). We eten een lekkere bonensoep in het restaurantje, onze eerste kennismaking met de Turkse keuken, en zetten dat onze weg al klimmend verder naar het eerste dorpje Derekoy. Als we door het dorpje rijden worden we verwelkomd door lachende en wuivende mensen, we weten niet wat ons overkomt. Sommigen zijn echt heel uitbundig. Wat een verschil met de Roemenen en de Bulgaren waarbij er zelden of nooit enige emotie op hun gezicht te lezen valt. De winkels liggen vol fruit en groenten, schaarse goederen in Roemenie en zelfs in het iets rijkere Bulgarije. We weten niet wat ons overkomt. Dit lijkt ons echt het land van overvloed. En iedereen is er zo vriendelijk. Na het dorpje gaat de weg op en neer, en niet meer enkel op, zoals voorheen, zodat we tussendoor tijd hebben om op adem te komen. Dit is veel aangenamer. Er zijn nog wel een paar heel steile beklimmingen, maar ze zijn korter (2 á 4 km). We krijgen ook een paar heel steile afdalingen, waarbij we over de 60 km per uur halen (Marc, die plat gaat liggen, zelfs 72 km). Ook bij zulke snelheden blijven onze fietsen heel stabiel. We zijn echt heel tevreden over onze fietsen. De heuvels worden nu geleidelijk lager. Als we achter ons kijken vanwaar we komen, ziet het er heel hoog uit. De Turken zijn echt heel anders dan de Hongaren, Roemenen en Bulgaren. Ze zijn veel opener en zeggen allemaal uit eigen initiatief goeiedag of wuiven. Elke auto of vrachtwagen toetert. Bij de beklimmingen worden we echt aangemoedigd. De Turken zijn echt heel hartelijk. De Oost-Europeanen zeggen meestal ook wel goeiedag, maar enkel nadat je zelf eerst dag zegt, en dan nog zijn er velen die gewoonweg niet reageren. Rond 14.00 uur komen we in Kirklareli aan, 55 km na de grens en de eerste grote stad. Bij het binnenrijden van de stad, stoppen we aan een restaurant om een cola te drinken. Men is er supervriendelijk en men komt er al dadelijk aandragen met een fles water. Wanneer ik teken doe "hoeveel kost dit?", wordt er teken terug gedaan dat het gratis is. We mogen onze handen en gezicht wassen en bestellen dan een cola. De man van het restaurant spreekt enkels Turks, maar verstaat toch dat we van Brussel komen. Hij antwoordt "Anderlecht". Algauw komt een van de twee mannen die even verder aan een tafeltje zitten er ook bij. Hij spreekt een paar woorden Engels. Hij legt uit dat hij in Luleburgaz, 60 km verder richting Istanbul woont, en nodigt ons uit om bij hem te komen overnachten. Hij wil ons en onze fietsen meenemen in zijn auto, maar we doen teken dat we willen fietsen. Hij geeft ons zijn adres en telefoonnummer. We stemmen ermee in deze avond langs te komen, met in ons achterhoofd dat we eerst goed zullen uitkijken alvorens we het huis binnengaan en nooit in zijn auto zullen stappen. Als we de rekening vragen, zegt hij dat hij onze cola`s zal betalen. Wanneer we aanstalten maken om te vertrekken, roept de restauranteigenaar me achter een muurtje en maakt me met gebarentaal duidelijk dat we niet naar het huis mogen gaan. Hij maakt een ronddraaiende beweging met beide handen om het pedaleren na te doen, en doet dan met zijn rechterhand teken "recht vooruit" en liefst zo snel mogelijk. Dan komt hij achter het muurtje vandaan alsof er niets gebeurd is. Wij vertrekken en onderweg vertel ik Marc wat de man van het restaurant heeft gezegd. We besluiten dadelijk om inderdaad niet langs te gaan bij de man, maar wanneer we achterom kijken, zien we dat hij achter ons rijdt in zijn auto, samen met de tweede man die ook aan zijn tafeltje zat. We nemen toch de afslag naar Kirklareli-centrum in plaats van de weg naar Istanbul, maar hij blijft achter ons rijden. Het is een smalle straat met veel verkeer en even verder stoppen we langs de kant van de weg. Hij kan hier niet langs de kant stoppen en er rijden teveel auto`s achter hem om op de weg te stoppen. Hij doet teken dat we rechtdoor moeten rijden en wij doen teken dat we zullen volgen. We blijven uiteraard staan en vragen ons af of hij zal terugkeren of niet. We wandelen verder de stad in en vinden het hier gezellig. We besluiten eens te informeren naar de prijs in een paar hotelletjes en dat valt goed mee. Meer hebben we niet nodig om te besluiten hier te overnachten. Meer nog, we besluiten om ineens ook maar een rustdag te houden, want zoals gezegd, vanaf nu gaan we meer rustdagen houden. We vinden een zeer goede kamer met badkamer, TV en telefoon voor 9 miljoen Turkse Lira (1 BEF = 29.665 Turkse Lira), dus zo`n 300 BEF. We bekijken de stad en de winkels, en gaan internetten voor 600.000 Turkse Lira per uur (zo`n 20 BEF). Voor het eerst sinds lange tijd kunnen we weer kiezen wat we willen eten en kunnen we kopen wat we willen. We eten zeer lekker in een restaurantje en gaan daarna nog een ijsje eten voor 250.000 BEF. De ijsjes zijn in Turkije echter niet zo heel goed. Ze worden blijkbaar anders gemaakt dan bij ons, ze zijn veel dikker en plakkeriger. Daarna kijken we in onze kamer naar het Turkse nieuws waar we niets van verstaan. We zien iets over een probleem tussen Iran en Turkije, iets dat te maken heeft met pijpleidingen, en ook iets over een gijzeling in Rusland. Met het gezang van de oproep tot het gebed, dat we hier voor het eerst horen, gaan we slapen.

31 juli 2001 Kirklareli
Als ontbijt kopen we brood en rozenconfituur in het supermarktje tegenover het hotel en eten in onze kamer. We zijn verbaasd hier rozenconfituur aan te treffen. In Bulgarije hebben we het eenmaal geproefd bij de vriendelijke man van het Stenen Woud terwijl we schuilden voor de regen. Hij zei dat het een Bulgaarse specialiteit was. Het was heel lekker. Deze Turkse confituur is echter bijlange niet zo lekker. Hij is ook heel vloeibaar. Daarna trekken we de stad in waar we in het centrum in de middenberm een bord "Tourist information" zien staan, maar er staat geen pijl bij. Als we aan een politiebureau voorbijkomen, waar er een agent in de deur staat, vragen we hem de weg. Dadelijk moeten we binnenkomen. Er wordt ons een stoel gegeven en er wordt iemand bijgehaald die een beetje Engels kent. Er wordt ons thee en fruitsap aangeboden. Het blijkt echter te moeilijk om ons de weg naar het toeristenbureau uit te leggen, dus wordt er maar een combi opgeroepen. Samen met vijf agenten rijden we in de combi naar het gemeentehuis waar we het kantoortje binnengaan van degene die zich met toerisme bezighoudt. Hij zit aan een oude ijzeren bureau de krant te lezen en springt verschrikt recht als er vijf agenten en warempel twee toeristen binnenkomen. Hij gaat er dadelijk zijn chef bijhalen die ons allerhande kleurrijke brochures over Turkije geeft. Na een kort gesprekje, hoofdzakelijk met handgebaren, vertrekken we weer. Daarna nemen de agenten ons mee naar een terrasje waar we weer thee krijgen en er komt iemand bijzitten die zeer goed Duits spreekt. De agenten vragen, met behulp van deze tussenpersoon, wat we doen als werk, hoelang we al onderweg zijn, of we getrouwd zijn ("ja" uiteraard), enz. Als we verder gaan, geeft de "tolk" ons zijn adres in Bodrum. Als we daar in de buurt komen, moeten we zeker langskomen. Spijtig genoeg ligt dat niet op onze route. De agenten zetten ons daarna af aan ons hotel en met veel handengeschud nemen we afscheid. En dat allemaal met simpelweg de weg te vragen... De Turken zijn ongelooflijk.
In de namiddag bezoeken we het plaatselijke museumpje. De dame aan de balie laat ons zomaar binnen voor de helft van de prijs. Er staan veel opgemaakte dieren, maar ook veel vondsten uit eeuwenoude graven in de buurt. In het landschap rond Kirklareli zie je inderdaad heel veel graftumuli. De rest van de dag lopen we nog wat rond in de stad en kijken onze ogen uit hoeveel eten er overal in de restaurants en de winkels te krijgen is.

1 augustus 2001 Kirklareli - Corlu 110 km
Vanuit Kirklareli rijden we zuidwaarts naar de grote weg richting Istanbul. De weg gaat hoofdzakelijk bergaf en we hebben voor een keer wind in de rug. Na minder dan twee uur hebben we dan ook de 40 km tot Babaeski, aan de grote weg naar Istanbul, afgelegd. Deze grote weg moeten wij nu echter richting oosten volgen en de wind komt uit het noordoosten. Er is heel veel wind die ons constant van de weg probeert te duwen. We moeten de hele tijd tegensturen. Per geluk is er een brede pechstrook en niet al te veel verkeer. We komen door de wind echter niet snel vooruit. Ook de weg is helemaal niet vlak. Er zijn voortdurend korte steile beklimmingen en korte afdalingen met tussenin zo goed als geen vlakke stukken. Echt vermoeiend, vooral door de wind. Na 20 km komen we in Luleburgaz (hier woont de man die ons uitnodigde). We doen er inkopen voor ons middageten in een supermarktje en wanneer we buiten alles in onze tassen aan het steken zijn, komt een van de winkelbediendes ons een grote cake geven, terwijl al de anderen achter het raam staan te kijken. We bedanken hem hartelijk en wuiven naar de anderen. De Turken zijn echt ongelooflijk. We rijden verder in de hoop een mooi plekje te vinden om te piknikken, beschut van de erge wind, maar vanaf Luleburgaz, dat er trouwens zelf ook niet erg aantrekkelijk uitziet, staan er heel veel fabrieken langs de weg. Het verkeer is nu ook drukker geworden en de pechstrook is vanaf Luleburgaz niet meer goed berijdbaar. Het is asfalt met kiezel op (zoals de meeste wegen in Turkije), maar de pechstroken aan beide zijden zijn pas vernieuwd, zodat de kiezel er nog in een heel dikke laag opligt en er nog niet is ingedrukt door de auto`s. Dit geeft een heel hobbelig wegdek dat moeilijk fietst. Dus rijden we maar langs de rand van de weg, maar af en toe worden we door de wind of door een te dichtbij passerende vrachtwagen de pechstrook opgeduwd. Dit is niet echt aangenaam. Uiteindelijk stoppen we bij een benzinestation waar een tafel en stoelen staan, spijtig genoeg in de wind, en eten daar. Na onze late middagpauze is er nog veel meer verkeer. Het is nu 15.00 uur en er rijden ontzettend veel bussen en busjes om de werkmensem van de talrijke fabrieken af en aan te voeren. Bovendien houdt na een tijdje ook de pechstrook op, zodat we op het randje van de drukke heuvelende weg moeten rijden terwijl de wind ons er constant probeert vanaf te duwen. Bovenop elke heuvel schiet de wind heel hard. Hij rukt aan het stuur en de bagage. Als er dan een vrachtwagen of bus voorbijraast, valt opeens de wind weg zodat je automatisch links naar de bus toerijdt. Dan stuur je uiteraard vlug terug rechts, en op dat moment is de bus gepasseerd en krijg je de wind weer die je nog eens extra naar rechts duwt. Telkens moet je heel goed je stuur vasthouden of je rijdt van de weg de berm in. Op sommige plaatsen is de asfaltlaag wel 10 á 20 cm hoog, dus rij je dan ineens een kuil in. Dan moet je wachten tot er een gaatje in het verkeer is om weer terug op de weg te geraken. Op sommige plaatsen is er langs de asfalt ook dadelijk een open riool (die per geluk droog staat) van 50 cm diep of meer. Ik heb echt alle moeite gedaan om niet op zo`n plaatsen van de weg geduwd te worden en ben er met heel veel geluk in geslaagd. Het is echt heel vermoeiend om zo te fietsen. Onze nek en schouders doen pijn. Komt daar nog bij dat er steeds flink geklommen moet worden, terwijl we de wind schuin tegen hebben. In de steile afdalingen moet je flink meetrappen om aan 20 km per uur te komen, op vlakke stukken doen we 10 km per uur en bergop nog 8 km. En het verkeer raast maar aan je voorbij, en de wind blijft maar blazen. Bovendien wordt het verkeer naarmate het later wordt drukker en drukker. Als we `s avonds het veel te drukke stadje Corlu binnenrijden, rijden we constant in een wolk van uitlaatgassen, want er moet hier flink geklommen worden en de motors van de bussen en vrachtwagens kreunen en steunen en stoten terwijl grote wolken zwarte rook uit. Bovendien hebben ze nog heel dikwijls de uitlaat opzij aan onze kant. We zijn dan ook blij als we eindelijk in Corlu aankomen en we in de stad tenminste een beetje beschut zitten van de wind. We zoeken er een hotel, maar merken al dadelijk dat we dichter in de buurt komen van Istanbul, ook al is het nog meer dan 100 km verder. De hotels zijn immers allemaal veel duurder dan in Kirklareli. Uiteindelijk vinden we een kamer in Pansiyon Basaran voor 8 mio TL. De uitbater spreekt uitstekend Frans. Hij is een fervente duivenliefhebber en heeft naast het pension een winkeltje waar hij o.a. duiveneten geimporteerd uit Antwerpen verkoopt. Hij is immers de exclusieve invoerder voor Turkije van Natural Grains, een Antwerpse duivenvoederfirma. Fier wijst hij ons de poster met in `t groot Natural Grains Antwerpen op de deur. Onze fietsen mogen in de winkel staan. We douchen ons, gaan nog vlug wat eten en kruipen doodop in ons bed.

2 augustus 2001 Corlu - Istanbul Atakoy Camping 104 km
De volgende morgen eten we als ontbijt de grote cake die we gisteren kregen. Hij is erg lekker. Als we de stad uitrijden, voelen we weer dadelijk de wind. Er is ook reeds veel verkeer vanaf `s morgens. Hetzelfde spelletje van gisteren begint weer: vechten tegen de wind terwijl je tracht te balanceren op het randje van de weg en terwijl nog serieus inspanning moet leveren om te klimmen. De wind is vandaag nog veel erger dan gisteren en het valt ons echt zwaar om te fietsen. We geraken amper vooruit. Na zo`n 40 km ben ik doodop en klaar om een hotel te nemen in de hoop dat er misschien morgen minder wind is. Aan de andere kant, als we nu doorzetten, geraken we vandaag in Istanbul en hoef ik morgen niet meer te fietsen in de wind. We rusten even en ik besluit toch nog maar wat verder te fietsen. Dan kopen we chocopasta en brood als middageten en zoeken een plaats uit de wind om te eten. We rijden en rijden, maar vinden niets uit de wind. Tenslotte installeren we ons in een vuil bushokje op de grond. Het is niet helemaal uit de wind, maar we zitten hier toch enigszins beschut. Als we daar zitten te eten, stopt er een jonge Turk met de wagen. Hij wil graag weten vanwaar we komen en waar we naartoe gaan. Hij vertelt ons dat er hier normaal gezien wel veel wind is, maar dat er nu sinds een paar dagen zo`n enorme wind is dat iedereen er zot van wordt. We zeggen dat we dat volledig begrijpen. We vragen hem of er niet een andere weg naar Istanbul is met minder verkeer. Hij stelt voor dat we de autosnelweg nemen. Daar moet je tol betalen en daar rijdt niemand. We zeggen dat fietsen niet toegelaten zijn op de autosnelweg. Hij antwoordt: "Maar dit is Turkije, hier mag alles". We rijden maar verder langs deze weg die drukker en drukker wordt naarmate we Istanbul naderen. Als we zo`n 40 km voor Istanbul zijn, komt er nog bij dat de bussen voortdurend stoppen langs de kant van de weg en terug vertrekken. Ze stoppen niet alleen waar er echte haltes zijn, maar gewoon overal waar er iemand staat die meewil of waar er iemand van de bus af wil. Ze rijden zomaar voor ons in en stoppen dan abrupt. Als je ze dan tracht voorbij te steken, vertrekken ze ineens weer zonder te kijken of je naast hen fietst of niet. Het is een echte pest. En de haltes zijn nog erger, omdat er daar telkens een inham is voorzien. Wij kunnen niet gewoon rechtdoor rijden, want dan rijden ze ons gewoon om. We moeten dus mee de inham in en daar loopt heel veel volk dat op en af bussen springt. Aan zo`n halte staan dikwijls drie of vier bussen tegelijk. Bovendien is het hier ook nog heuvelachtiger dan voordien en telkens op de top van de heuvel waait de wind zo erg dat we soms in de vangrails, die hier per geluk staan, worden geduwd. Als we Istanbul op zo`n 30 km zijn genaderd, is er plots een heel hoge heuvel. Er staat een soort hoge toren op die we al lang van de in de verte hoog boven alles hadden zien uittorenen. De weg gaat hier steil omhoog naar links (= vlak tegen de wind in) en dan is er een scherpe bocht naar rechts vanwaar het weer steil omhoog naar de toren gaat. De wind gaat ons daarboven gewoon weg waaien, denken we. Er is een andere weg die langs de heuvel loopt en langzamer stijgt en voor een heel stuk de heuvel als beschutting tegen de wind heeft. Er staat een bord dat deze weg enkel voor bussen en vrachtwagens is, maar we zien dat er ook auto`s op rijden. We weten echter niet waar deze weg naartoe gaat. We drinken ons eerst moed in met een cola aan een benzinestation. Er komt een Turk buiten met een pak Tuc-koekjes. Hij presenteert er ons ook enkele. Die zijn welkom. We besluiten de weg van de vrachtwagens te nemen. Maar zelfs op deze weg is de wind reeds zo erg dat we weer gewoon de vangrails worden ingeduwd. We moeten verschillende keren stoppen omdat we gewoon niet meer vooruit geraken. Zo sukkelen we stukje bij beetje de heuvel op. Daar zien we dat de andere weg gewoon weer bij deze weg komt. Wat een geluk dat we die heel steile weg niet genomen hebben. We rijden verder en zoeken de afslag naar de luchthaven. In de buurt van de luchthaven is er immers een camping en de jonge vriendelijke Turk die we aan het bushokje ontmoetten heeft ons gezegd dat het een uitstekende camping is. In de Lonely Planet gids staat dat er drie campings zijn in Istanbul die op niet veel trekken, maar dat die aan de luchthaven nog de beste is. We hebben immers geen zin meer om nog `s avonds Istanbul centrum binnen te rijden en daar dan nog beginnen te onderhandelen voor een hotel. Eindelijk komen we aan de afslag voor de luchthaven. Oef, is me dat een verademing. Geen bussen meer en veel minder verkeer. We rijden nog ongeveer zo`n 8 km en vinden dan de Atakoy Mo-Camp Camping. We worden onaangenaam verrast door de prijs: 14,5 mio TL. Dat is heel duur! Maar we staan hier nu, we zijn doodop en het is zo goed als donker. We betalen dus maar. Als we de camping oprijden, zijn we nog onaangenamer verrast. Een braakliggend verwaarloosd stuk terrein. De WCs zijn weer staantoiletten die sinds lang niet meer zijn schoongemaakt. Uit de meeste van de douches komt geen water en als ik er uiteindelijk toch een aan de praat krijg, komt het water enkel uit de kraan beneden, maar niet uit de douchekop boven. En misschien maar goed ook, want er is enkel koud water. We vragen op de camping aan de andere (overwegend Turkse) kampeerders naar een winkeltje, maar dat blijkt er niet te zijn. De Turken waar we mee spreken met handgebaren en enkele woorden Duits vinden dit een goede en niet dure camping. Ik kan me niet voorstellen dat ze dezelfde prijs betalen als wij. Nochtans hangen de prijzen op aan de receptie. Ik probeer te vragen wat ze betalen, maar ofwel weten ze het niet omdat iemand anders betaalt ofwel verstaan ze me opeens niet meer goed. We gaan een kijkje nemen in het restaurant van de camping. Het is er erg chique en ook erg duur, en dus zit er ook geen kat. In deze buurt zijn er enkel hoge huizenblokken, dus buiten de camping naar een winkel gaan zoeken heeft ook geen zin en we zijn er trouwens te moe voor. We hebben vandaag 104 km gereden en hebben daar 8 uren over gedaan, de (bovendien zeer korte) rustpauzes niet meegerekend. Het was een lange dag. Ik probeer in het restaurant een fles water te pakken te krijgen. Ze spreken er geen woord Duits of Engels maar duwen me een Engelse menukaart in de hand. Wanneer ik hen duidelijk maak dat ik een hele fles water wil, zeggen ze dat ze water enkel per glas verkopen. Daar zitten we dus zonder drinken of eten. Ik zie dat onze buren verschillende 5 liter flessen water hebben staan en ga met mijn lege fles bij hen vragen om 1,5 liter af te kopen. Ze geven het me met alle plezier gratis mee. Zo zullen we toch niet uitdrogen. Na een koude douche kruipen we vroeg in bed.

3 augustus 2001 Istanbul Atakoy Camping - Istanbul Sultanahmet 17 km
`s Morgens rijden we zo vlug mogelijk verder. Het is nog zo`n 20 km tot Sultanahmet, het historische centrum met de Blauwe Moskee en de Aya Sofia. Ook alle budgethotels bevinden zich hier, in de Akbiyik Caddesi (= straat). In Istanbul zullen we zo`n tien dagen moeten wachten op ons Iraans visum, en dus willen we een goed en niet te duur hotel. Het visum van Iran konden we in Belgie nog niet aanvragen omdat je binnen de drie maanden nadat je het visum hebt gekregen het land moet binnengaan. We vinden zonder al te veel problemen de wijk met de goedkope hotels en het eerste wat we zien is de moto met sidecar die ons gisteren in het drukke verkeer is voorbijgereden en die uitbundig naar ons zwaaide. De Fransman staat naast zijn moto en we geraken al vlug aan de praat. Fabrice rijdt met een MW, een oude moto van het Russische leger, en is via Italie en Griekenland gekomen. Hij heeft de laatste vier dagen ook duchtig last gehad van de wind. Hij is van plan via Georgie, Azerbeidjan en nog een aantal andere landen die ik niet onthouden heb naar Rusland te rijden. Daar zal hij de moto achterlaten terwijl hij Mongolie en China bezoekt. Daarna zal hij de moto, via Hong Kong, verschepen naar Australie om daar rond te toeren. Terwijl Marc met Fabrice babbelt, koop ik vlug wat fruit en water dat we als ontbijt eten en dan doe ik de ronde van de hotels. Istanbul is duur in vergelijking met Kirklareli. Voor het fruit en het water vraagt men het dubbele van de normale prijs. Voor de hotels is het goedkoopste wat ik vind 7 of 8 mio TL per persoon om op een matras op het dak te slapen. Als ik probeer af te dingen met als argument dat we tien dagen zullen blijven, antwoorden verschilldende hotelhouders me dat het hen gelijk blijft hoe lang we blijven, want dat ze toch elke dag vol zitten omdat augustus hun drukste maand is. Ik blijf toch verder zoeken en vind uiteindelijk een dubbele kamer met ontbijt voor 10 mio TL per persoon in het mooie Hanedan Guest House. Ze hebben ook een kamertje op het gelijkvloers waar onze fietsen kunnen staan. Wanneer we er onze fietsen installeren, zien we dat er ook twee stapelbedden staan. We vragen of we daar niet mogen op slapen, maar de man van het hotel zegt dat er soms personeel slaapt en dat er ook van alle gerief staat dat het personeel voortdurend nodig heeft. Het is inderdaad een soort opbergkamertje waar de stofzuiger, borstels en emmers staan, en ook nog reserveplooibedden. Wij zeggen dat dat voor ons eigenlijk geen probleem is, aangezien we overdag toch zelden op onze kamer zullen zijn. Uiteindelijk krijgen we de kamer voor 8 mio TL per persoon met ontbijt. We zijn heel blij met deze deal. Ondertussen hebben Marc en Fabrice kennisgemaakt met de tapijtverkoper voor wiens winkel ze stonden te praten. Reza blijkt uit Iran te zijn, maar woont nu al negen jaar in Turkije. Hij is in Istanbul komen studeren en is er dan blijven wonen. In Iran is er immers het systeem van numerus clausus aan de universiteiten, en net zoals er in ons land om dezelfde reden veel Nederlanders komen studeren, zo komen er veel Iraniers in Turkije studeren. Voor hen is het bovendien geen enkel probleem om er nadien te blijven wonen, want ze krijgen gemakkelijk een resident permit. We babbelen wat met Reza die ons weet te vertellen dat de Iraanse ambassade op vrijdag en zondag gesloten is, maar op zaterdag wel open is. Het is vandaag vrijdag, dus we moeten tot morgen wachten om er naartoe te gaan. Reza vertelt ons ook nog waar we goedkoop een hoofddoek voor mij kunnen kopen en dat we de goedkoopste pasfoto`s kunnen laten maken in het treinstation. Daarna gaan we eten in het Orient Youth Hostel waar we een dagmenu (soep, salade en spagetti) krijgen voor 2,5 mio TL, een zeer goede deal voor Istanbul. Het is lekker, maar wel erg gezouten. Daarna gaan we wat op het dakterras van ons hotel zitten. Het heeft aan de ene kant een mooi uitzicht op de Aya Sofia en aan de andere kant op de Bosporus. We rusten er wat uit en lezen wat in de reisgids. Rond 17.00 uur horen we er de oproep tot het gebed. De imam van de Blauwe Moskee zingt heel wat mooier dan degene in Kirklareli. Daarna gaan we wat wandelen in Istanbul. We komen voorbij de Aya Sofia en de Blauwe Moskee, die vlak aan de wijk met de budgethotels liggen. We wandelen verder naar het treinstation en zien dat de prijzen om te eten hier even duur zijn als in onze straat. We zullen er moeten aan wennen. Eigenlijk is het hier helemaal niet zo duur, maar voor ons wel een heel verschil na Roemenie en Bulgarije, waar het echt spotgoedkoop is. We kopen brood en beleg in een winkeltje en eten dat op de stoep langs de winkel met de Iraanse tapijtverkoper. Zo hebben we een mooi zicht op de levendige straat vol rugzaktoeristen, budgethotelletjes, winkeltjes en restaurantjes met te dure terrasjes. Even later zien we ook Fabrice, die in het Orient Youth Hostel op het dak slaapt. Hij presenteert ons Toblerone-chocolade en een Griekse zoete lekkernij, gekocht in de duty free aan de grensovergang. Een halfuurtje later krijg ik opeens erge maagpijn en voel me zweterig en draaierig. Ik moet weer op de stoep gaan liggen, net zoals in Roemenie. In een mum van tijd staan er een pak Turkse handelaars van de omringende hotelletjes en winkeltjes rond ons en stellen voor een dokter te roepen. Wij zeggen dat dat niet nodig is. Ik blijf er zo`n tien minuten liggen en kan me dan toch weer een beetje recht houden. Per geluk is ons hotel vlakbij en is ons kamertje op het gelijkvloers. Marc helpt me in bed, maar mijn maag blijft zo vreselijk pijn doen. Het is juist hetzelfde als in Roemenie, alleen dat deze keer mijn hoofd nog draaieriger is. Ik zie er tegenop een hele nacht wakker te liggen met vreselijke maagpijn en besluit naar het toilet te gaan om te proberen over te geven met mijn vinger in de keel. Het lukt goed en zonder al te veel pijn. Daarna gaat het veel beter met mij en val ik vlug in slaap.

4 augustus 2001 Istanbul
We ontbijten vroeg op het mooie dakterras, want vandaag gaan we naar de Iraanse ambassade. Ik voel me nog niet 100 %, maar toch al veel beter. Nu heeft echter ook Marc een beetje last van zijn maag en zijn darmen. We denken dat het beleg (kippevlees) dat we gisteren kochten misschien niet koel genoeg bewaard werd. Eerst gaan we nog naar de bazaar om een hoofddoek voor mij te kopen. In Iran dienen alle vrouwen immers steeds van kop tot teen bedekt te zijn, enkel gezicht en handen mogen getoond worden. Dit geldt ook voor buitenlandse vrouwen, aangezien het in Iran, in tegenstelling tot andere moslimlanden, bij wet verplicht is om zich zo te kleden. Ook mannen dienen bedekte armen en benen te hebben, dus shorts of T-shirts zijn uit den boze. Voor het visum dien ik pasfoto`s met hoofddoek af te geven. In de bazaar gaan we dadelijk naar de achterste winkeltjes, want de voorste zijn voor toeristen en dus duurder. Reza heeft ons gezegd dat een hoofddoek tussen de 1,5 en 2 mio TL mag kosten. Men vraagt me eerst 4 mio en ik bied af tot 2 mio. Dan gaan we naar het treinstation voor de pasfoto`s. We zien een hokje staan voor pasfoto`s, zoals bij ons, maar wanneer we ernaar toe gaan, zien we dat er een man inzit. Ik vraag hem de prijs en ga dan op het toilet mijn hoofddoek aandoen. Ik ben er een hele tijd bezig om de doek zo goed mogelijk rond mijn hoofd te schikken. Ik probeer het te doen zoals de Islamitische vrouwen het ook doen, maar luk er niet erg goed in. Dan ga ik terug naar de man aan het fotohokje en hij zegt dadelijk: "Aha, Iran ambassad". Als ik ja-knik, doet hij zijn hand heen en weer langs zijn hoofd en zegt "Iran, problem, problem". Ik voel me al ongerust worden, want tot zo`n twee jaar geleden was het inderdaad heel moeilijk om een Iraans visum vast te krijgen, en zelfs nu is het nog altijd min of meer een gokspel. De Turkse man bedoelt met "problem" echter mijn hoofddoek. Hij doet de doek terug los en drapeert hem heel mooi over mijn hoofd en maakt hem onder mijn kin vast met een speldje. Zo is het dus dat die vrouwen dat doen. Dan doet hij me plaats nemen in het hokje en ik begin al naar de spiegel te kijken want ik denk nog steeds dat het een hokje is zoals bij ons, maar hij doet teken dat ik naar buiten moet kijken waar hij zelf met een instantcamera de foto`s neemt en daarna met een haarblazer droogt. Daarna wandelen we naar de Iraanse ambassade met mijn doek mooi rond mijn hoofd. Men geeft er ons twee formulieren om in te vullen, die we afgeven samen met de pasfoto`s. De man achter het loket zegt ons terug te komen over acht dagen. En nu bang afwachten. Er is wel veel kans dat we een visum krijgen, maar helemaal zeker is dat niet. Nu en dan worden visa voor Iran nog geweigerd. De rest van de dag kuieren en luieren we wat, en `s avonds praten we met Reza voor de winkel. Reza weet ons veel over de geschiedenis, politiek en aardrijkskunde van Iran te vertellen. Het is heel interessant. Ook zijn baas, de eigenaar van de winkel, komt even langs en praat wat met ons, maar dan via Reza die vertaalt.

5 augustus 2001 Istanbul
Na het ontbijt op ons mooie dakterras, gaan we dadelijk naar het Topkapi-paleis, dat hier ook vlakbij ligt. Er staat al een lange rij toeristen aan de loketten aan de ingang. Je moet een algemene ingangkaart kopen en dan nog eens een aparte voor de harem en voor de schatkamer. Het is een dure bedoening, maar met onze "studentenkaarten" van de "International School of Brussels" bekomen we ieder 10 mio TL korting, ook al bekijkt de man achter het loket ze maar wantrouwend. Omdat er achter mij echter nog een hele rij wachtenden staat, ziet hij er maar van af om met mij een discussie te beginnen. We gaan dadelijk naar de harem, want daar kan je slechts om het half uur met een gids binnen. Naar het schijnt zijn er soms zoveel groepen van georganiseerde reizen dat je er als individuele reiziger gewoon niet binnengeraakt. We moeten er anderhalf uur in de zon wachten. Marc en ik wisselen af om onze plaats in de rij te houden, zodat we om beurten in de schaduw kunnen gaan afkoelen. Om het half uur mogen er zestig mensen binnen en als je er niet bij bent, dien je opnieuw een half uur te wachten. Slechte organisatie! Soms staat er een persoon in de rij aan te schuiven, maar eigenlijk vertegenwoordigt hij een groep van wel tien of vijftien mensen die terwijl de rest van het paleis bekijken. Zo is het mogelijk dat er maar twintig mensen voor je in de rij staan, en dat je toch niet bij de volgende rondleiding bent. Als we er eindelijk binnengeraken, krijgen we een zeer haastige rondleiding van een halfuurtje in een klein gedeelte van de harem. De gids spreekt erbarmelijk Engels en haar uitleg is bovendien zeer summier. Per geluk staan er overal ook borden in het Engels waar veel meer op staat. We zijn blij dat we hier niet de gewone prijs van 4 mio hebben voor betaald (wij betaalden slechts 1,5 mio). Het Topkapi-paleis was het paleis van de Ottomaanse sultans van 1453 tot het begin van de 19de eeuw. De harem zijn eigenlijk de prive vertrekken waar enkel de sultan en zijn familie mocht komen. De sultan mocht vier officiele vrouwen hebben en tot driehonderd concubines. Enkel de mannelijke kinderen van de vier officiele vrouwen konden sultan worden, maar er waren geen opvolgingsregels, zodat er door elk van de vier vrouwen druk gemanipuleerd en geintrigeerd werd om hun eigen zoon op de troon te krijgen. De moeder van de sultan was immers de machtigste vrouw in de harem en had ook erbuiten veel macht. Haar wil was wet. Na de harem, die ons dus een beetje teleurstelt, bekijken we de rest van het enorme paleis. Vooral de schatkamer is fantantisch. We zien er een smaragd van meer dan 3 kg en een enorme diamant. Behalve dat zijn er nog juwelen met honderden kleinere edelstenen en grote tronen helemaal in goud. Ongelooflijk! Zelfs de hand van Johannes de Doper en een stukje van zijn schedel liggen er helemaal ingepakt in goud. De rest van het paleis is ook heel weelderig. De muren zijn allemaal met marmer en tegels bekleed. Er is ook een zaal met allemaal religieuze relikwieen. Er ligt haar en tanden van de profeet Mohamed en zijn mantel wordt er in een speciale kist bewaard. Ook de houten stok van Mozes is er tentoongesteld. Apart in een hokje zit een imam heel mooie liederen te zingen. We lopen in het paleis rond tot 15.00 uur en komen er uitgehongerd buiten. Het restaurant is er immers peperduur. Er is een al even duur winkeltje, waar we `s middags toch een pakje koekjes hebben gekocht om de grootste honger te stillen. Maar al bij al was het paleis wel de dure inkom waard. Vlug gaan we eten en daarna weer uitrusten en de rest van de route door Turkije uitstippelen op ons mooie dakterras. Als we `s avonds weer beneden in de straat zitten, komen er opeens twee bepakte Enfields (Indische moto`s) aangereden en stoppen vlak voor ons. Ze vragen ons waar het Orient Youth Hostel is en het blijken Marco en Thierry uit St. Jans Molenbeek (Brussel) te zijn. Ze komen uit Indie met de moto`s en vertellen dat ze niet wisten dat je een carnet de passage nodig had om een moto over de grens te nemen. Aan de Pakistaanse grens werden ze drie dagen vastgehouden, maar dan had de douanier er zijn buik van vol en liet hen vertrekken als ze hem ieder 500 BEF gaven. Ze hebben niet lang getwijfeld. Aan de Iraanse en Turkse grens hebben ze geen problemen meer gehad. Zo zie je maar. Het is soms beter niet al te veel te weten of voor te bereiden. Zou het ook lukken als we ons aan de Iraanse grens van de domme houden: Wat is dat, een visum? Hebben wij dat nodig? Spijtig genoeg niet, denk ik.

6 augustus 2001 Istanbul
We staan weer vroeg op, want vandaag gaan we naar de Pakistaanse ambassade. Ze ligt aan de andere kant van de Gouden Hoorn, het water dat het Europese deel van Istanbul in tweeen verdeelt, en kronkelt en op een punt eindigt, zoals een hoorn. Aan die kant zijn de grote moderne winkels en de kantoorgebouwen gevestigd. Het is er heel druk, zoals in heel Istanbul trouwens. Na veel zoeken vinden we eindelijk de ambassade. We worden er heel vriendelijk ontvangen door Mehmood Akthar, de assistent van de vice-consul. Hij reist zelf ook heel graag en houdt via e-mail contact met heel veel reizigers die bij hem een visum zijn komen halen. Hij vertelt ons over een 45-jarige Nederlandse die helemaal alleen van Nederland naar Indie is gefietst. Nadat we ieder 25 mio TL betaald hebben, krijgen we het visum dadelijk mee. Mehmood geeft ons ruimschoots de tijd om Pakistan binnen te gaan (6 maanden) en het visum zelf is geldig voor een verblijf van 3 maanden, ook ruimschoots voldoende en bovendien het maximum dat je kan krijgen, denk ik. Hij geeft ons ook nog allerhande brochures en een kaart van Pakistan, en legt ons de beste weg uit. We geven hem de URL van onze website en we krijgen zijn e-mail adres. Daarna gaan we op zoek naar het kantoor van de Turkse verdeler van Lonely Planet, onze sponsor. We hebben immers met Lonely Planet afgesproken dat we de rest van de reisgidsen in Istanbul zouden afhalen, zodat we niet de hele weg een stapel boeken zouden moeten meezeulen. Ook hier worden we door Ozlem Buyukkucak heel hartelijk ontvangen. Spijtig genoeg zijn twee van de beloofde vier boeken niet in voorraad. Maar er wordt naar een oplossing gezocht door Lonely Planet UK. `s Avonds babbelen we weer veel met Reza over Iran en Turkije en maken ook kennis met een andere Iranier Payam, die in een guesthouse aan de andere kant van de straat werkt. Ze werken in het hoogseizoen bijna elke dag en doen lange uren, maar in de winter kunnen ze veel verlof nemen. Ze werken hier allemaal op commissie. Wanneer we iets willen gaan zoeken om te eten, stelt Reza voor dat hij eten voor ons bestelt in een restaurant in onze straat. Hij moet bovendien zelf ook nog eten. De meeste mensen die hier werken, bestellen immers hun eten bij een restaurant in de straat, dat het dan in hun winkel of hotel komt leveren, zodat ze niet van hun werk moeten weggaan om te eten en het is bovendien goedkoper. Zo eten we die avond samen met Reza voor zijn winkel.

7 augustus 2001 Istanbul
Bij het ontbijt maken we kennis met een Franse familie uit Grenoble die gisteren aangekomen is. Yves en Daniele kwamen met hun twee tienerzoons met de wagen via Italie en gaan na hun bezoek aan Istanbul ook nog verder naar Cappadocie. Daarna gaan we het ondergrondse waterreservoir bekijken dat keizer Justinianus liet bouwen in 532 na Chr. Het is enorm: 80.000 kubieke meter. Er staat een mengeling van meer dan 300 zuilen die gerecupereerd werden van vervallen gebouwen en daardoor verschillende kapitelen hebben. Er liggen ook twee enorme beelden van hoofden, wel twee meter hoog, die als basis dienen van twee zuilen. Dat alles wordt met klassieke muziek en gekleurde verlichting opgeluisterd. Dat geeft wel een speciaal effect. Daarna wandelen we nog wat door Istanbul. Overal staat het hier vol prachtige moskeeen, het schijnen er honderden te zijn. Istanbul is echter redelijk volgebouwd en daardoor komen ze soms niet helemaal tot hun recht. Spijtig genoeg zijn er hier ook heel veel lelijke gebouwen en is het heel druk. Nergens kun je eens op adem komen. Per geluk hebben wij ons dakterras en ook onze straat is nog best te doen. `s Avonds gaan we naar de kaai aan de Gouden Hoorn vanwaar de vele ferries, eigenlijk busboten, vertrekken die door de pendelaars druk gebruikt worden. De Gouden Hoorn en de Bosporus zijn inderdaad heel druk bevaren, want behalve de ferries er is ook nog heel veel vrachtverkeer dat de haven van Istanbul aandoet. Aan de kaai liggen ook een paar kleine vissersboten die de gevangen vis dadelijk op de boot grillen en dan verkopen. Voor een grote vis in een half Frans brood met tomaten, ajuin en pepers betaal je 1 mio. Op de kaai zelf staan kleine plastieken stoeltjes om je broodje op te eten. Wij gaan er tussen het vele volk zitten eten. Het is heerlijk! De boot danst geweldig op en neer, want er komen constant kleine en grote ferries langsgevaren. Zo wordt het moeilijk om de TV te volgen die op de boot geinstalleerd staat tot vertier van het etende volk.

8 augustus 2001 Istanbul
We ontbijten laat en lekker lang op ons mooie dakterras. Dit is echt vakantie voor ons. Het terras is echt een pluspunt voor het Hanedan Guesthouse. De meeste andere hotels hebben ook een dakterras, maar het onze is hoger dan de meeste en het zicht wordt niet belemmerd door andere gebouwen, zodanig dat je zowel naar de Aya Sofia als naar de kant van de zee uitzicht hebt. Vandaag staan de Aya Sofia en de Blauwe Moskee op het programma. De Aya Sofia werd eveneens door Justinianus gebouwd in 537. Het was de grootste kerk in Christendom tot de val van Constantinopel in 1453, waarna het een moskee werd en momenteel is het een museum. Er staat een enorme koepel op die vanbinnen bedekt is met 30 miljoen gouden tegeltjes. Er zijn nog verschillende kleinere koepels en halfkoepels die ook allemaal bedekt zijn met mozaieken. Veel van de mozaieken is men momenteel aan het restaureren en konden wij spijtig genoeg niet bezichtigen. De kerk is gewoonweg enorm vanbinnen en de koepel lijkt te zweven, een architecturaal hoogstandje in die tijd, en zelfs nu nog, al moest hij door Justinianus` opvolgers en vanaf 1453 door de Ottomaanse sultans wel dikwijls opnieuw gebouwd worden omdat er steunmuren en fundamenten moesten worden bijgevoegd. Daarna bezoeken we de Blauwe Moskee, die in het begin van de 17de eeuw door Sultan Ahmet vlak naast de Aya Sofia werd gebouwd om ermee te wedijveren. Hij wordt de blauwe moskee genoemd omdat hij vanbinnen helemaal bezet is met blauwe tegeltjes uit de Turkse stad Iznik. Het is gewoonweg prachtig. Toch is hij niet zo gedurfd als de Aya Sofia, want hier wordt de koepel ondersteund door vier enorme zuilen (minstens vijf meter doormeter denken we), maar tenminste wel een stevige constructie. `s Avonds worden we uitgenodigd door Yves en Daniele om samen met hen en hun twee zonen te gaan eten. Het wordt heel gezellig en we zijn pas laat in ons bed.

9 augustus 2001 Istanbul
`s Morgens babbelen we nog wat met Yves en Daniele alvorens ze vertrekken richting Zwarte Zee. Daarna gaan we eens op ons gemak de overkant van de Gouden Hoorn verkennen. We waren er reeds voor de Pakistaanse ambassade en de Lonely Planet-verdeler, maar nu gaan we de winkels eens bekijken. We worden teleurgesteld, want we vinden op het eerste zicht slechts een paar grote winkels, vooral voor kleding (o.a. Benetton). Het is er zo druk dat we geen zin hebben om onze zoektocht verder te zetten. In dit gedeelte woonden in de 19de eeuw de rijke Europeanen en er staan dan wel veel mooie, 19de eeuwse gebouwen, maar ze zijn meestal verwaarloosd. We keren terug met de busboot, snel en comfortabel. Daarna ga ik eindelijk eens aan mijn internetverslag werken. Bij Indigo Tourism, een van de reisbureautjes in de Akbiyik Cadessi die ook internet aanbieden, vertel ik van onze reis en onze website en vraag hoeveel het zou kosten om offline te werken. Ze zijn zo vriendelijk om mij gratis mijn verslag te laten intypen. Ik zit er verschillende uren terwijl Marc de kettingen van de fietsen nog eens verwisselt. Ja, we hebben er weer meer dan 1.000 km opzitten. Daarna gaan we eten en babbelen dan nog even met Reza, die zijn winkel in het seizoen open houdt tot 23.00 uur.

10 augustus 2001 Istanbul
We bezoeken vandaag de Egyptische bazaar. Vroeger werden hier enkel kruiden verkocht, maar nu kun je er alles kopen. Er zijn echter nog heel veel winkeltjes waar de kruiden in al hun kleurenpracht worden uitgestald. Het geurt er heerlijk. Daarna bezoeken we de Yeni Cami, ofwel de Nieuwe Moskee. De moeder van Sultan Mehmet III liet deze bouwen in 1597, en in vergelijking met de vele andere moskeen in Istanbul is dit inderdaad redelijk nieuw. Er is een groot onbedekt voorplein en het interieur van de moskee zelf is rijkelijk versierd met goud, marmer en gekleurde tegels. Daarna nemen we de boot verder de Gouden Hoorn in om een Bulgaarse kerk te bezoeken die helemaal uit gietijzer is gemaakt. We vinden de kerk, maar spijtig genoeg is het hek gesloten. De kerk is heel mooi en we kunnen inderdaad zien dat ze van ijzer is, want op sommige plaatsen is ze verroest. Spijtig dat we er niet binnen kunnen. We wandelen te voet terug naar ons hotel waar ik weer wat verder werk aan mijn internetverslag bij Indigo Tourism terwijl Marc met Reza babbelt. Wanneer ik terug naar Hanedan Guesthouse ga, staat Marc er te jongleren. Op dat moment komen er een koppel met bepakte fietsen aan. Het zijn Engelsen en ze fietsen eveneens naar Indie. Ze hebben al van Alaska naar Zuid-Amerika gefietst, fietsten dan door Oost- Europa en beginnen nu aan het Aziatische deel van hun reis (hun website is www.alaskatoasia.freeservers.com). Ze hebben in Bulgarije niet de route langs de kust genomen, zoals wij, maar zijn naar Sofia en pal door het Rila-gebergte gefietst om het beroemde Rila-klooster te bezoeken. Ik vraag of dat dat niet zwaar was en ze antwoorden: "Dat was niets, vergeleken met de laatste twee dagen om hier te geraken. Die weg is toch nooit eens vlak, het is steeds op en neer. Dat was veel erger dan de bergen in Bulgarije". Wanneer de Engelsen op zoek gaan naar een hotel, gaan wij eten. Ik maak me zorgen over het Iraans visum. Morgen gaan we het immers weten. We babbelen nog wat met Reza die ons geruststelt.

11 augustus 2001 Istanbul
Vandaag de grote dag. De acht dagen zijn om en we gaan naar de Iraanse ambassade om te kijken of we een visum krijgen. Ik slaag er min of meer in mijn doek mooi rond mijn hoofd te draperen. Dezelfde man aan het loket neemt onze paspoorten aan en begint druk in een kaft te zoeken waarbij hij maar een raar gezicht trekt. We zijn even ongerust dat het niets wordt. Dan geeft hij ons onze paspoorten terug en samen met een piepklein papiertje waarop de naam van een bank gedrukt staat, het rekeningnummer van de Iraanse ambassade en 55 USD. Hij maakt ons duidelijk dat we ieder 55 USD moeten gaan storten in de bank. Ik zeg dat de bank op zaterdag gesloten is, maar hij mompelt iets van naar de bank gaan en dus vertrekken we maar in de hoop dat deze bank wel open is. De bank is aan de overkant van de straat en is gesloten. Wanneer we terug binnengaan en dit tegen de man zeggen, mogen we cash betalen. Oef! Ik vreesde al dat we tot maandag zouden moeten wachten. Hij houdt onze paspoorten daar en zegt ons terug te komen om 15.30u. Joepie! Dit betekent dat we het visum hebben! Ik vraag nog eens (ik had het de eerste keer ook al eens geprobeerd) of we 60 dagen kunnen krijgen in plaats van de gebruikelijke 30 dagen voor een toeristvisum, hem erop wijzend dat we met de fiets reizen, maar hij is ook nu weer onbuigzaam. Het blijft 30. Hij zegt dat we ginder maar moeten verlengen. Dat is inderdaad mogelijk, maar het is, net zoals voor het visum, nooit zeker dat je het krijgt en het blijft een administratieve rompslomp. Je moet alles immers helemaal opnieuw doen: formulier invullen, drie pasfoto`s afgeven en ook weer betalen, en dan wachten tot je het krijgt, weliswaar geen acht dagen, maar toch. Hij zegt er ook bij dat het visum twee maanden geldig is alvorens we Iran moeten binnen gaan. Ik vraag of hij er drie maanden kan van maken, maar ook hier houdt hij voet bij stuk, het blijft twee maanden. Wel, we hebben tenminste onze dertig dagen. Blij vertrekken we weer en gaan vlug aan Reza en Payam het goede nieuws vertellen. Toch zullen we niet gerust zijn tot we ons paspoort met het visum in handen hebben. Dan gaan we eten en gaan op ons dakterras rusten. Daarna ga ik weer verder werken aan mijn verslag bij Indigo Tourism. Even later komt Marc bij mij en zegt: Je raadt nooit wie ik hier in de straat op een terras heb zien zitten? Jamie! Jamie is een Australier die verleden jaar samen met zijn broer en nog twee vrienden met een Enfield uit Indie naar Italie zijn gereden. Vandaar werden drie van de Enfields naar Australie verscheept en eentje bleef met motorpech in Italie. Jamie trok dan alleen verder door Frankrijk en Belgie. Wij hebben Jamie ontmoet op een feest bij vrienden die in Frankrijk wonen. Jamie probeerde er wat geld te verdienen met de "vendange", de druivenpluk. Ik beeindig vlug mijn intikwerk en ga ook naar buiten naar Jamie. Hij vertelt dat hij net een aantal maanden in Afrika (o.a. Zuid-Afrika, Malawi, Mozambique, Zambia, enz.) heeft rondgereisd, dan voor een week naar Australie is gevlogen en vandaag hier is aangekomen, met een vlucht via Maleisie. Hij heeft een serieuze jetlag, maar voelt zich goed. Klein probleempje is dat de luchtvaartmaatschappij zijn rugzak naar Singapore heeft gestuurd, die zal dus een paar dagen later aankomen. Dan gaan wij ons klaarmaken om naar de ambassade te gaan (lange mouwen en hoofddoek), waar we voor de gesloten deur staan. Na een paar keer kloppen en lang wachten worden we binnengelaten. Zonder veel boe of ba worden onze paspoorten in onze handen gestopt en staan we weer op straat. Buiten keuren we het visum grondig of alle data toch wel goed kloppen. Er staan ook een paar woorden in Farsi (= Perzisch) op. We spoeden ons naar Reza om het hem te laten vertalen. Het blijken onze namen en de data in het Perzisch te zijn. Iran gebruikt immers een andere jaarrekening dan de onze. Reza tracht me nog even ongerust maken door te zeggen dat ze zich vergist hebben en dat er op beide visa Marc Mertens in het Perzisch staat. Per geluk kennen we hem al langer dan vandaag. We gaan onze zaken inpakken om morgen te kunnen vertrekken. Na het eten kruipen we vroeg in bed. 

12 augustus 2001 Istanbul - Yalova - Iznik 68 km
We slapen slecht en staan te laat op. We moeten nog alles inpakken en het is dan ook bijna 10.00 uur als we eindelijk vertrekken. Met spijt in het hart verlaten we Istanbul en onze Iraanse vrienden Reza en Payam. We rijden tot aan de pier van de ferry naar Yalova, aan de overkant van de Zee van Marmara. De volgende boot gaat pas om 11.30 uur, een uur wachten. Vele Turken spreken ons aan om te vragen vanwaar we komen en waar we naartoe gaan. Eentje rijdt zelfs een rondje met mijn fiets, de anderen moeten er hartelijk om lachen. De ferry vertrekt stipt op tijd. Het is een hele grote comfortabele boot met (Turkse) TV en je kan er ook eten. Een uurtje later zetten we in Yalova voet aan wal. We zijn nu in Azie. We rijden dadelijk richting Iznik. Er is veel verkeer, want dit is de baan naar de grote stad Bursa. Even buiten Yalova stoppen we bij een wegrestaurant om te eten. We spreken erover hoe zwaar het fietsen ons valt. We denken dat dat komt omdat we het niet meer gewoon zijn en ook door de hete zon. Maar als we naar buiten kijken, zien we dat de straat eigenlijk bergop gaat. Bovendien is het asfalt heel plakkerig door de hitte. Het is zo erg gesmolten dat het het geluid maakt alsof het pas geregend heeft als je erover rijdt. Als we verder rijden blijft het langzaam bergop gaan. Een man op een brommertje stopt om ons vijgen te geven. Daarna komt er een serieuze klim van zo`n 10 km. Net voor de top houden we halt aan een benzinestation. Mijn broek is door- en doornat van het zweet, en mijn hoofd is helemaal rood en voelt ook veel te warm aan. Het valt niet mee te klimmen met zo`n hitte. Ik loop als een zombie recht naar de Coca Cola. Daarna gaan we op de koude stoep voor het station zitten om wat af te koelen en te rusten. Na een kwartiertje vertrekken we weer. We klimmen nog zo`n 500 meter en zien dan vanop de top het dorpje Orhangazi aan het Iznikmeer liggen alvorens we aan de ook zo`n 10 km lange afdaling beginnen. Beneden nemen we oostwaarts de weg langs het meer naar Iznik. We hebben nu een beetje wind tegen en de weg gaat nog steeds lichtjes bergop. Na zo`n 20 km krijgen we nogmaals een flinke klim naar het dorpje Buyolica, maar daarna is het meer dalen dan klimmen tot in Iznik. We rijden hier door een heel vruchtbare streek. Onderweg zien we veel appelbomen en olijfgaarden, soms ook pruimen, courgetten en perzikken. De vrouwen in de dorpen zijn heel erg gesluierd. Ze hebben eerst een wit kapje op en daarover een zwarte doek. Ze zien eruit als nonnen. De mensen zijn verbaasd ons te zien. Bij het binnenrijden van Iznik zien we de mooie en goed bewaarde stadsomwalling. We vinden vlug een kamer in het hotelletje Kaynarça, want de eigenaar Ali nodigt ons uit voor thee van zodra we nog maar voor zijn hotel stoppen. Hij zegt dat Iznik maar een klein stadje is waar vriendschap belangrijker is dan zaken doen. Hij heeft voor ons bedden in de slaapzaal voor 5 mIo TL per persoon ofwel een dubbele kamer met badkamer en TV met BBC World voor 7 mio TL per persoon. We kiezen voor de slaapzaal, maar Ali blijft maar over de dubbele kamer spreken. Ondertussen verandert hij zijn prijs ook nog eens naar 5 USD per persoon i.p.v. TL. Wanneer hij onze verbaasde gezichten ziet, zegt hij vlug dat 5 USD de normale prijs is, maar dat hij die niet kan vragen. Goed geprobeerd! Hij geeft ons ook een stadsplan (waarop zijn hotel uiteraard als nummer 1 staat) en wat uitleg over de vele bezienswaardigheden. Daarna gaan we naar boven. Onze "slaapzaal" heeft slechts drie bedden en het derde bed is onbezet. Dat valt mee. Het hotelletje heeft ook een gezellig dakterras en een keuken waar de gasten kunnen koken. Beneden in het hotel heeft Ali ook een internetcafe gemaakt. We gaan vlug een "pide" eten, dat is een soort Turkse pizza, dun en langwerpig van vorm en met een soort Bolognese saus. Het is wel lekker. Daarna gaan we internetten in ons hotel en terwijl horen we Ali zoals een papegaai zIjn lesje aframmelen over "kleine stad" en "vriendschap" telkens er toeristen binnenstappen.

13 augustus 2001 Iznik
We worden wakker om 8.00 uur en het regent en is heel bewolkt. Wanneer we inkopen doen voor het ontbijt, zien we de wolken in de verte over de bergen hangen en er is ook veel mist. Na ons ontbijt op Ali`s dakterras, gaan we nog op zoek naar douchezeep (vloeibare zeep is moeilijk te vinden in Turkije), lenzenwater (gemakkelijker te vinden) en een filmpje. De fotograaf nodigt ons uit thee te drinken. Hij heeft een computer met internet en we tonen onze website. Tussen de vele foto`s aan de muur ontdekt Marc een foto uit de jaren zestig van een man op een BMW-moto. De fotograaf zegt dat de man zijn vader is. Marc vraagt dadelijk of hij de moto nog heeft. Maar nee, de moto is reeds sinds lang verkocht. Ondertussen wordt het wel erg laat en het regent ook af en aan. We besluiten dan maar om hier een rustdag te houden. Zo kan ik ook nog de laatste hand leggen aan het verslag dat bijna af is. We wandelen wat aan het meer en moeten in een restaurant schuilen voor een heel hevig onweer. Daarna gaan we eens in het postkantoor vragen hoeveel het kost om iets naar Belgie te sturen. We vinden dat we wel een paar zaken te veel bijhebben en zouden die graag terug sturen. Men zegt ons dat je tot maximum 2 kg naar het buitenland kan versturen vanuit Iznik, voor grotere pakjes moet je naar de stad Bursa. Het zou 5 mio TL kosten om 2 kg naar Belgie te sturen. Dat is reuzegoedkoop. We bekijken de grootte van de dozen die ze in het postkantoor verkopen en gaan dan terug naar het hotel waar we alles bijeen zoeken wat we naar huis kunnen sturen: gebruikte landkaarten en wat andere spullen. We schatten ongeveer hoeveel volume het is en gaan terug naar het postkantoor om dozen te kopen. We vragen twee dozen, want we hebben meer dan twee kilo verzameld, denken we. Ze zijn van plastiek en er zijn oogjes aan om een touw door te doen. Bij een van de dozen is een versterkingsringetje rond het oog weg. Ik wijs erop en wijs op de stapel dozen die achter de man van het loket ligt ten teken dat ik een andere doos wil. Aha, hij begrijpt het. Hij gaat naar de dozen en probeert er zo`n beschermingsringetje af te prutsen wat hem niet lukt. Hij komt terug, haalt zijn schouders op en doet teken dat het niet gaat. Ik doe opnieuw teken naar de stapel dat ik een andere doos wil. Uiteindelijk komt er een vrouwelijke bediende bijstaan die dadelijk doorheeft wat ik wil en me een andere doos geeft. Dan moeten we met de dozen naar een ander loket om ze te betalen. Er hangt een papier op het loket waarop staat "koli". Voor alle zekerheid vragen we nog eens de prijs om 2 kg naar Belgie te sturen. De man zegt dat we daarvoor naar Bursa moeten. Ik wijs op de doos en zeg "2 kg". Niet mogelijk, zegt de man. Hij neemt enkel "koli" aan voor Turkije en niet voor buitenland. We geven hem de dozen terug en gaan weer naar het eerste loket van deze morgen. Daar beweren ze dat we tot 2 kg naar Belgie kunnen sturen. De man van het "koli"-loket komt er nu ook bij en begint een hele discussie met zijn collega`s. Het duurt bijna een half uur en dan zeggen ze ons dat "pakete" tot 2 kg wel mogelijk zijn, maar "koli" niet. Ik wijs tot driemaal op de dozen die we ondertussen terug hebben genomen en zeg "pakete". Het blijkt OK te zijn en we gaan terug naar het "koli"-loket om de dozen te betalen. Als we naar het hotel willen gaan, worden we weer verrast door een hevig onweer. We moeten wel een half uur schuilen. In het hotel doorzoeken we al onze tassen nog eens grondig, want het is toch goedkoop om iets terug te sturen. Daarna gaan we met de gevulde dozen terug naar het postkantoor. We hebben ze nog opengelaten want we hebben niet echt een idee van het gewicht. De ene doos blijkt 1.200 gr te wegen maar andere 2.005 gr. We veronderstellen dat dat OK is, maar de bediende staat erop dat we iets uit de doos halen. We versteken een paar zaken en beginnen dan de dozen stevig dicht te maken. Wanneer we daar bijna mee klaar zijn, klopt de bediende op haar raam en doet teken dat zij de inhoud moet doorzoeken. Wij vinden dit een beetje eigenaardig en volgens ons heeft zij hier helemaal geen bevoegdheid toe. We hebben ook geen zin om de dozen terug open te maken. Kon ze dat nu niet eerder zeggen? Maar ze staat erop, ze wil de inhoud checken. We doen de dozen terug open en geven ze haar. Ze doorzoekt de inhoud werkelijk grondig. Ze doet alles open en voelt zelfs over de hele lengte aan de zomen van de kleding. Daarna mogen we de dozen eindelijk definitief dichtmaken. Wanneer we daarmee bezig zijn begint de man van het "koli"-loket driftig op zijn ruit te kloppen en teken te doen dat we de dozen nu op staande voet aan het eerste loket aan de vrouwelijke bediende moeten afgeven. We doen teken dat ze nog niet dicht zijn en proberen te vragen vanwaar de haast. Hij geeft ons geen antwoord en we negeren hem dan maar en doen verder. Hij klopt nog een paar keer, maar houdt dan toch op. Als we de dozen afgeven, blijkt de prijs opeens 13,2 mIo te zijn voor 1.700 gr en 12,5 mIo voor 1.500 kg. Dit is uiteraard veel meer dan 5 mio per 2 kg. Ze zegt dat het komt omdat de dozen per luchtpost moeten verstuurd worden, want dat het niet kan over land. Hadden we dat geweten, dan hadden we niet zoveel rommel ingepakt. Er zijn zaken bij die we dan beter gewoon hadden weggegooid. Maar de pakjes zijn nu stevig dichtgemaakt. Ondertussen hebben we het grondig op onze heupen. Nu komt ook de vrouw haar bazin erbij staan. We weten niet wat de vrouw haar vertelt, maar in ieder geval begint de bazin tegen ons uit te vliegen in het Turks. We begrijpen er geen woord van. Ondertussen staan we bijna anderhalf uur in het postkantoor en is het vijf minuten voor sluitingstijd. De vrouw leek me van in het begin reeds allesbehalve competent en ik heb niet veel zin de pakjes in haar handen achter te laten. We besluiten de pakjes gewoon terug mee te nemen. Kwaad stappen we het postkantoor uit. We zijn vandaag in totaal meer dan vier uur bezig geweest met de pakjes. Daarna proberen we te internetten bij Ali, want het is de bedoeling het verslag verder af te maken. Maar het zit er vol kinderen die computerspelletjes spelen. We gaan verschillende keren kijken, maar we moeten tot 21.00 uur wachten eer er een computer vrij is. Het internet bIj Ali is vreselijk langzaam en het duurt drie kwartier om drie files te "attachen". Met dat alles zijn we vandaag ook weer veel te laat in bed.

14 augustus 2001 Iznik - Bilecik 66 km
We geraken deze keer wel vroeg uit bed. Het is nog steeds bewolkt. We ontbijten weer op het dakterras en haasten ons om 8.15 uur naar beneden om te vertrekken. Daar is er niemand te zien. De garage waar onze fietsen staan is nog gesloten. Ik probeer aan de kruidenier op de hoek te vragen waar Ali woont. Hij wijst achter het hotel. Ik ga boven kijken in het hotel of er een deur is naar achter, maar alle deuren zijn hotelkamers. Dan vraag ik het nog eens aan een andere winkelier. Die zegt dat Ali achter de garage woont en gaat eens fel aan de garagedeur rammelen. Ik klop ook nog eens op de deur en we gaan terug in het hotel zitten wachten. Even later komt Ali`s vrouw het hotel binnen. We pakken vlug alles in en zijn toch nog tegen 9.00 uur op weg. Maar het gaat moeizaam. Het is precies of we met de remmen op rijden. Als we na 18 km de afslag naar Osmaneli nemen, gaat het opeens heel steil omhoog. Per geluk duurt het slechts 1 km. Boven sta ik zeker vijf minuten uit te hijgen. Daarna krijgen we wel een enorme afdaling. Nu begrijpen we waarom het zo moeizaam ging, wij waren steeds langzaam aan het klimmen. Daarna is de weg alles behalve vlak, maar de beklimmingen zijn niet echt lang of steil. Het landschap is prachtig en er is niet veel verkeer. Dat verandert wanneer we op de grote baan naar Bilecik komen, maar het is ook hier toch nog goed te doen. Nadat we zo`n 50 km hebben afgelegd, begint de weg echter terug serieus te klimmen. De vrachtwagens geraken er met moeite op. De weg blijft maar klimmen, zo`n 10 km lang. Het is zwaar klimwerk, want de bewolking was reeds voor de middag weg en de zon staat boven ons hoofd te branden. Soms stoppen vrachtwagens om te vragen of we geen lift willen. We vorderen langzaam, maar rond 16.00 uur rijden we toch Bilecik binnen, na een steile afdaling. We vragen dadelijk naar het postkantoor, want we hebben de pakjes achter op onze fietsen gebonden. Een vriendelijk meisje dat in een restaurant langs de kant van de weg werkt gaat met ons mee en wijst ons de weg. In het postkantoor worden we heel vriendelijk en efficiënt geholpen. Men vertelt ons hier dat het wel mogelijk is de pakjes over land te versturen, maar het verschil in prijs met luchtpost is gering. De pakjes worden ingeschreven en krijgen een nummer, en men geeft ons een ontvangstbewijs. Dan zoeken we een hotel en vinden vlug een kamer voor 10 mio TL in Ugurcan Pansiyon. Onze fietsen mogen er in de kelder staan. We douchen en gaan eten in het restaurant bij het vriendelijke meisje. Ze spreekt een beetje Engels en is blij ons te zien. Ze zegt dat ze ondertussen haar moeder, die in Duitsland gewerkt heeft en Duits spreekt, gesproken heeft en dat we bij haar thuis mogen komen slapen. We zeggen dat dat heel vriendelijk is, maar dat we nu al een kamer gevonden hebben. Na het eten gaan we met Mehtap, wat "maneschijn" betekent, naar haar moeder en grootmoeder. Ze wonen in een appartement in het centrum van het stadje. We worden er heel vriendelijk ontvangen en krijgen thee te drinken. Daarna gaan we naar een internetcafe en tonen Mehtap onze website. Dan gaan we vlug naar ons hotel, want het is eigenlijk alweer veel te laat (23.00 uur) om te gaan slapen.

15 augustus 2001 Bilecik - Eskisehir 83 km
De dag begint met een afdaling, maar daarna is het weer flink klimmen tot in Bozuyuk, 35 km verder. Het is niet steil, maar het is wel zwaar omdat het wegdek zeer oneffen is. Over het Turkse asfalt wordt immers dikwijls een laagje dikke kiezelstenen gestrooid en dat maakt het wegdek heel grof. De hele fiets davert ervan. Het houdt ontzettend tegen. Zo sukkelen we langzaam verder tot we Bozuyuk binnenrijden. Als we voor het rode licht staan, zien we een mooi, groot en modern restaurant en besluiten eens te polsen naar de prijs. Als we er binnengaan, zien we dat het er superclean is en dat de kelners helemaal in zwart en wit gekleed zijn. Maar wanneer we de prijzen vragen, zijn die niet duurder dan ergens anders. Bovendien hebben ze tenminste groenten en pasta. Na goed gegeten te hebben, zetten we onze weg verder. Het landschap is heuvelend met af en toe een erge beklimming, waarbij we steeds toegewuifd en aangemoedigd worden door de Turken. Rond 17.30 uur komen we in Eskisehir aan. Er is hier een grote luchtmachtbasis en er vliegen constant straaljagers met veel lawaai over de stad. Eskisehir is bekend voor de "luletasi" of meerschaum, het Duitse woord voor zeeschuim. Zeeschuim is een zacht, poreus, wit gesteente dat wordt ontgonnen in de vele dorpjes rond Eskisehir. Men kerft er beeldjes en vooral pijpen van, die je hier overal in de winkels kan kopen. Bij het binnenrijden van de grote stad, stoppen we eerst nog aan een benzinestation om een cola te drinken en de weg te vragen. Als we onze cola`s zitten op te drinken, komt de baas die een beetje Engels kent met ons babbelen. Hij komt ons nog twee cola`s brengen. En even later staat hij daar ook nog met een kaart van Turkije. Als we nog wat babbelen, haalt hij nog een soort hangertje met plastieken bloemetjes uit zijn auto en geeft het aan ons. We rijden de stad binnen tussen het drukke avondverkeer en vinden vlug een hotelletje voor 6 mio. Wanneer ik, zoals gewoonlijk, vraag om de kamer en de douche te zien, zegt de receptionist me tot driemaal toe dat de douche zich op de vierde verdieping bevindt. Ik zeg telkens dat ik ze toch wil zien. Langzaam gaat hij met me naar de vierde verdieping, wijst me een deur en zegt "doesj". Wanneer ik ze probeer te openen, blijkt ze gesloten te zijn. Wanneer ik hem vraag de deur open te maken, is hij verwonderd en zegt dat de sleutel beneden aan de receptie ligt. Hij denkt blijkbaar dat het volstaat me een deur te tonen en te zeggen dat de douche erachter is. Ik dring aan dat ik de douche wil zien en met tegenzin gaat hij naar beneden en komt veel later terug met de sleutel. Als ik zeg dat het OK is en dat we zullen blijven, zegt hij dat het 1 mio extra per persoon kost om te douchen. Daar ben ik helemaal niet mee akkoord, want 8 mio is de kamer niet waard, je kan beter vinden voor die prijs. Had hij dat trouwens niet in het begin kunnen zeggen. Ik heb hier een half uur verloren. We zoeken verder en vinden een kamer in het Ozbek Otel voor 7 mio. Hier weer hetzelfde scenario met de douche, maar hier hebben we wel een goede plaats om de fietsen te zetten op het gelijkvloers aan de receptie. Daarna douchen we en gaan vlug iets eten. In het restaurant komt de kelner ons zeggen dat we boven moeten gaan zitten. Wij zeggen dat we goed zitten. Maar even later staat hij daar weer. Hij laat ons maar niet gerust tot we uiteindelijk maar naar boven gaan. Daar aangekomen, zien we dat hier de mannen zitten die vergezeld zijn van een vrouw. Beneden zaten inderdaad enkel mannen. En dit nog zo ver van Iran! Daarna gaan we eindelijk eens vroeg slapen.

16 augustus 2001 Eskisehir - Emirdag 113 km
We vertrekken vroeg en rijden temidden van de drukke ochtendspits de stad uit. We doen inkopen voor het ontbijt en trachten een goede plaats te vinden om te piknikken. Na 25 km stoppen we eindelijk bij een benzinestation. Dat zijn goede plaatsen om te piknikken, want men komt meestal al vlug aandragen met stoelen en thee. We hebben veel wind tegen en er zijn ook redelijk veel beklimmingen over weeral grof kiezel wegdek. Het landschap is hier heel desolaat en dor, maar toch ook wel mooi door de verschillende tinten van geel en bruin. Maar er zijn hier zo goed als geen dorpen, en zelfs bijna geen benzinestations. We zien wel de hele dag door Belgische, Nederlandse, Duitse en Franse nummerplaten. In het begin denken we dat het allemaal toeristen zijn, maar het blijken Europese Turken te zijn die tijdens hun zomerverlof terug naar Turkije komen om hun familie te bezoeken. Tegen de middag komen we in het stadje Cifteler aan. Even buiten de stad is er een hotel en een camping die helemaal in het groen liggen. Het is een echte oase met verschillende vijvers en zwembaden. We eten er op het terras van het hotel en een Turks koppel een tafeltje verder spreekt ons aan. De man spreekt vloeiend Nederlands en zegt dat hij ook in Belgie woont, in Gent. Hij vertelt ons dat er vanuit Emirdag, zo`n 40 km verder, heel veel Turken naar Belgie zijn gaan werken. Wanneer we iets zeggen over een frisse duik in het zwembad, zegt de Gentse Turk dat hier de vrouwen inderdaad in het zwembad mogen in tegenstelling tot het zwembad op de camping. daarna rijden we verder en komen met nog veel wind tegen en vele beklimmingen `s avonds in Emirdag aan. De Turk uit Gent had ons gezegd dat er boven het benzinestation bij het binnenrijden van Emirdag goedkope kamers verhuurd werden. Van in de verte zien we reeds het benzinestation en rijden er naartoe. Marc zegt dat hij sinds een korte tijd problemen heeft met schakelen. Hij heeft het nog maar net gezegd of zijn ketting valt van zijn fiets. Schakel over. We rapen de ketting op en wandelen tot aan het benzinestation. Terwijl ik naar de trouwens heel vuile kamers kijk (ze durven er nog 10 mio voor vragen ook), herstelt Marc vlug de ketting. De ketting was overgegaan op de originele plaats waar Shimano ze aan elkaar heeft gezet. Daarna rijden we Emirdag in het donker binnen en zien hier al de auto`s met de vreemde nummerplaten staan. We vragen naar een goedkoop hotelletje en een jongen uit een kruidenierwinkel gaat met ons mee naar een pensionnetje dat 4 mio kost. Men vraagt ons in het Turks meerdere malen of we getrowd zijn ("ja" uiteraard) en men vraagt onze paspoorten. We moeten ze aan de receptie laten liggen tot morgenvroeg want de politie komt `s nachts controle doen om te zien of er geen ongetrouwde mensen samen op een kamer zitten. Wij doen teken dat we onze paspoorten bij ons willen houden, maar dat we een fotokopie willen afgeven. De eigenaar staat er echter op dat we onze paspoorten bij hem laten. Er ontstaat een hele discussie tussen hem, de kruideniersjongen en nog twee mannen die erbij zijn komen staan. Het duurt een hele tijd en het lijkt erop dat er geen oplossing uit de bus komt. Ten einde raad ga ik de straat op om iemand te zoeken die iets anders dan Turks spreekt. Al vlug heb ik twee Turken uit Frankrijk gevonden en neem ze mee naar het pension. De Turken uit Frankrijk zeggen tegen de eigenaar dat hij zich geen zorgen moet maken, dat wij immers toeristen zijn en dat de politie dan niet zo nauw kijkt. De eigenaar betrouwt het allemaal niet zo erg en wil dat we eerst met hem naar de politie gaan. Terwijl ik bij de fietsen blijf, gaat Marc met de twee paspoorten mee naar het politiekantoor. De politie begrijpt zelf niet goed wat het probleem is en controleren vlug de paspoorten. Marc en de eigenaar staan dan ook weer snel buiten. Dit alles heeft wel meer dan twee uur geduurd en het is al na 22.00 uur als we eindelijk naar onze kamer kunnen. Daar wassen we ons aan de lavabo (er is geen douche) en gaan dan een lekkere pide eten. Om 23.00 uur liggen we eindelijk in bed.

17 augustus 2001 Emirdag - Sultandagi 75 km
De volgende dag rijden we verder over dezelfde weg (met slecht wegdek) die steeds op en neer blijft gaan. Het is ook weer heel warm. `s Middags eten we in een restaurant in Bolvadin en zien te laat de "familiesectie", maar hier heeft men er niets van gezegd dat ik tussen de mannen zit. We gaan ook nog naar de post om een filmpje op te sturen, kopen fruit, gaan internetten en drinken een cola aan een benzinestation. Het duurt meer dan twee uur, want overal worden we aangesproken en moeten we een babbeltje slaan. Dan rijden we verder naar het dorpje Cay. Als we aan een winkeltje staan, stopt er een camionnette met Duitse nummerplaat. Het oude Turkse koppel vraagt ons vanwaar we zijn en waar we naartoe gaan. We zeggen naar Sultandagi, zo`n 20 km verder, ofwel naar Aksehir, 45 km verder, als de weg niet te zwaar is. Ze stellen voor dat we bij hen thuis komen slapen, in een dorpje 3 km verder. We willen echter vandaag nog wat verder rijden. Dan stellen ze voor de fietsen in de camionnette te stoppen en ons naar Sultandagi te brengen. We zeggen dat we willen fietsen. Dan moeten we toch minstens wat eten, vinden ze. Ze halen brood te voorschijn en zeggen dat ze spijtig genoeg niets anders hebben en samen eten we brood met boter langs de kant van de weg. Daarna rijden we verder. Vijf km voor Sultandagi stoppen we aan een benzinestation om naar het toilet te gaan. Weer moeten we thee drinken voor we mogen doorrijden. Daarna zetten we er flink vaart achter, want we willen toch nog proberen tot in Aksehir te geraken vandaag. Maar het lot heeft er anders over beslist. Een halve kilometer voor Sultandagi rijd ik in een diepe kuil (± 20 cm). Eigenlijk is het niet echt een kuil. De rand van de weg is bij de Turkse wegen nogal ongelijk. Men giet het asfalt uit, maar aan de rand wordt het niet gelijk gemaakt. Meestal is er voor fietsers toch nog genoeg plaats om op het randje achter de witte streep te rijden. Hier komt echter de rand plots tot aan de witte streep. Ik heb het niet op tijd gezien omdat ik weer mensen aan het teruggroeten ben aan de overkant van de straat. Wanneer ik voor me plots de kuil zie, kan ik echter niet genoeg uitzwenken naar links omdat er achter me een vrachtwagen aankomt. Met mijn voorwiel kan ik nog juist rond het gat rijden, maar met mijn achterwiel zit ik er toch in. Het is een slag van jewelste. Ik heb mijn handen aan de buitenkant van mijn stuur en kan dan ook niet op tijd remmen. Mijn achterwiel botst dan ook nog `ns tegen de rand van de kuil aan bij het eruit rijden en mijn fiets vliegt naar links en ik val bijna. Ik hou me recht met mijn linkervoet, maar hier zijn er juist een paar kuilen na elkaar en nu vliegt mijn fiets naar rechts terwijl ik op de buis hang. Na nog wat door kuilen gehotst te hebben en drie keer bijna gevallen te zijn, sta ik eindelijk stil met een bonzend hart. Ik roep Marc die een eindje voor me uit rijdt en zich van geen kwaad bewust is, en vertel hem wat er gebeurd is. Ik denk er met de schrik vanaf gekomen te zijn, maar als we weer verder rijden, maakt mijn fiets een raar geluid. Mijn achterwiel heeft een serieuze slag. Een paar honderd meter verder, bij de afslag naar het dorpje Sultandagi, is er een benzinestation en we rijden langzaam tot daar. Marc zet zich aan het werk met de spaaksleutel, maar zegt me dat hij ervoor vreest. Het wiel is heel erg krom. Ik voel me dom en schuldig. Had ik maar beter opgelet! Naast het benzinestation is er, zoals meestal, een ´otolastik´. Dat is een soort primitieve bandencentrale voor auto’s. Deze otolastik is echter wat groter dan gewoonlijk. Marc is nog geen vijf minuten bezig of de man van de otolastik komt er ook bij met een spaaksleutel. Ik vind het een beetje vreemd dat hij een spaaksleutel heeft, maar als ik goed kijk, zie ik bij deze otolastik ook fietsen en brommertjes staan. Meestal houden otolastiks zich enkel bezig met autobanden. De man neemt het van Marc over en begint de spaken aan te spannen. We laten hem doen, want hij lijkt te weten wat hij doet. Het ziet er trouwens zo hopeloos uit dat hij het toch niet veel slechter meer kan maken. Ondertussen krijgen we ook nog thee. De man is een uur bezig met de spaken af te stellen en heeft daarbij een paar nippels beschadigd omdat hij tracht ze zo hard mogelijk aan te spannen. Maar na een uur is er nauwelIjks iets veranderd. Plots draait de man het wiel uit de fiets, haalt de band eraf, springt met het wiel op zijn moto en rijdt het dorpje Sultandagi binnen. De mensen van het benzinestation zeggen ons dat hij ermee naar de fietsenmaker rijdt. Een paar thee`s en bijna een uur later komt hij terug aangereden met een perfect recht wiel. Ongelooflijk! Er zit nu wel een kleine horizontale slag in het wiel, maar de zijdelingse slagen zijn er compleet uit. Hij zegt dat hij ook een paar nippels heeft vervangen. Kostprijs van de reparatie: 2 mio TL (= 67 BEF). We bedanken hem overvloedig en zijn dolblij. Nu kunnen we immers weer verder rijden. Ondertussen is het echter al bijna 20.00 uur en de mensen van het benzinestation zeggen dat er in het dorp een heel goed hotel is. We besluiten hier te overnachten. We vinden vlug Otel Demirhan en krijgen er een piekfijne kamer met badkamer voor 10 mio TL. Het is het beste hotel dat we tot nu toe gehad hebben. We douchen, rusten wat uit en vallen in slaap. Wanneer we om 22.00 uur het dorpje ingaan om te eten is alles spijtig genoeg al dicht. Het dorpje zelf is heel mooi. In het centrum is er een mooi aangelegd pleintje en er zijn ook nog twee parkjes. Het is er ook heel rustig, iets wat meestal niet het geval is in Turkse dorpjes. In een pastanesi (= patisserie) eten we een heerlijk stuk chocoladetaart voor 25 BEF en kopen dan nog wat fruitsap, brood en chocolade die we op het balkon van onze kamer verorberen. Dan kruipen we vlug in bed, want het is weeral 23.00 uur.

18 augustus 2001 Sultandagi - Ilgin 74 km
Als om 7.00 uur de wekker afloopt, geraken we niet uit bed. Bovendien staat dit hotel en dit rustige, mooie dorpje ons zo erg aan dat we geen zin hebben om te vertrekken en besluiten hier een rustdag te houden. We luieren lekker lang in bed en lezen en praten wat. Tegen 9.00 uur voelen we ons echter niet meer zo moe en besluiten we toch nog in te pakken en te vertrekken. Tegen 10.00 uur zijn we vertrekkensklaar. We kopen nog vlug brood en chocopasta in het winkeltje en rijden dan het dorpje uit. Als we voorbij het benzinestation komen, wuiven we nog eens uitbundig naar onze redder in nood. Bij een benzinestation 10 km verder eten we ons brood met chocopasta. In Turkije verkopen ze verschillende merken chocopasta en allemaal even heerlijk. Aan het benzinestation tronen ze ons naar een apart lokaal met een tafel en stoelen en zeggen dat we hier ons brood kunnen eten. Natuurlijk brengen ze ons ook nog thee. Daarna zetten we onze weg verder naar Aksehir. Wanneer we aan de afslag naar de stad voor het rood licht staan, komt een oude man die op de bus staat te wachten naar ons toe en geeft ons ieder een handvol pruimen. We bedanken hem hartelijk. Even later staat hij er weer met voor ieder een handvol pruimen. Per geluk springt nu het licht op groen, anders zouden we misschien geëindigd zijn met vijf kilo pruimen. `s Middags eten we een soepje in een restaurant van een van de weinige benzinestations langs deze weg. De weg gaat hier nog steeds op en neer, en is heel verlaten. `s Avonds komen we aan in Ilgin, een druk stadje. Bij het zoeken naar een hotel worden we geholpen door een Turk uit Parijs die hier met vakantie is. We vinden een onderkomen in hotel Hotel Alibeyoglu voor 10 mio TL en de fietsen mogen in de kelder staan. Men toont ons een kamer op de vierde verdieping. Wanneer ik vraag om een kamer op een lagere verdieping, blijkt de vierde verdieping voorbehouden te zijn voor families. De andere verdiepingen zijn voor mannen alleen. We eten een pide in een gezellig restaurantje, gaan nog wat internetten (weeral een heel langzame verbinding, zoals meestal in Turkije) en gaan slapen.

19 augustus 2001 Ilgin - Konya 91 km
De volgende dag rijden we verder naar Konya. We kopen brood en chocopasta voor ontbijt en rijden tot aan het eerstvolgende benzinestation om het op te eten. Dan rijden we verder op een redelijk vlakke weg, maar we hebben weer veel wind tegen en de kiezel ligt weer heel dik, zodat we maar langzaam vooruit geraken. Tegen de middag willen we stoppen om te eten, maar op deze "grote" wegen is het soms moeilijk om iets te eten te vinden, want er liggen zelden dorpen vlak aan de weg en er zijn slechts om de 30 à 40 km benzinestations die dan nog niet altijd een winkeltje of een restaurant hebben. Aan een verlaten benzinestationnetje eten we soep. Wanneer we onze weg verder zetten, worden we aan het volgende benzinestation toegeroepen door een jonge man die goed Engels spreekt om thee te drinken. We stoppen en hij vertelt dat hij samen met zijn drie vrienden het huwelijk van een van hen aan het vieren is. Ze zijn samen op stap met zijn auto. We vragen of er dan geen feest is. Ze zeggen dat het feest al bezig is van gisteren en nog zal voortduren tot middernacht deze avond. We vragen tot tweemaal toe waar de bruid is, maar dat lijkt de jongeman niet te (willen) verstaan. Ze vertellen ons dat ze in Konya wonen en dat ze allemaal in een bedrijf werken dat Turks kristal uitvoert naar o.a. Europa, Zuid-Afrika, Saoedi-Arabie, Verenigde Arabische Emiraten, enz. Ze hebben er allemaal een administratieve job. De jongen vertelt hoe slecht het met de Turkse economie gaat en dat ze toch zo arm zijn (hij rijdt met een nieuwe wagen) en dat wij toch zo rijk zijn. Daarna zetten we onze weg voort naar Konya, een grote stad. Per geluk is het vandaag zondag en is er niet zoveel verkeer in de stad. Bij het binnenrijden stoppen we bij een benzinestation om op de kaart te kijken waar we zijn. We eten de pruimen die de oude man ons gegeven heeft. Lekker! De man van het benzinestation komt ons een lekker drankje op basis van versgeperst citroensap geven. Heerlijk verfrissend! We moeten wel zo`n 20 km door nieuwe betonnen appartementsblokken rijden eer we aan het oude centrum komen. We vinden er net op tijd een hotelletje voor 10 mio want het begint te regenen. Wanneer we `s avonds in de stad rondwandelen, worden we lastig gevallen door Turken die ons zomaar in het midden van de straat aanspreken en zogezegd een praatje met ons willen slaan, maar al vlug over hun tapijtwinkel beginnen.Ook als we voorbij de tapijtwinkels en de restaurants komen, trachten ze ons binnen te lokken. Wanneer we `s avonds in bed liggen, horen we nog een oorverdovend onweer.

20 augustus 2001 Konya
Vandaag bezoeken we Konya. Konya zou gekend zijn voor zijn toegewijde en conservatieve moslims. Het is ook hier dat zich het heiligdom bevindt van Mevlana, een groot filosoof uit de 13de eeuw. Nog steeds komen moslims van heinde en ver naar Konya om aan zijn graf te bidden. Ook wij bezoeken het museum waarin zich zijn graf en andere relikwieën bevinden. Mevlana`s zoon stichtte de orde van de dansende derwisjen. Omdat ze zo conservatief en xenofoob waren, werden ze in 1925 door Ataturk verboden. Sinds 1957 worden ze echter weer toegelaten, maar dan enkel als een culturele organisatie en niet als een religieuze. De dansende derwisjen houden hun armen uitgespreid met een handpalm naar de hemel gericht om al het goede te ontvangen van God en een handpalm naar de aarde gericht om het goede aan de aarde te geven en draaien dan heel vlug om hun as om zo in trance en dus dichter bij God te geraken. In het museum zien we vele moslims bidden. Daarna gaan we internetten en eten. In de namiddag bezoeken we nog het tegelmuseum. Er is een collectie van typische 13de eeuwse Seljuk-tegels met licht- en donkerblauwe motieven. Dan wandelen we nog wat in de stad rond, eten en gaan naar het hotel om alles klaar te maken om morgenvroeg weer verder te trekken. 

21 augustus 2001 Konya - Sultanhani 109 km
`s Morgensvroeg rijden we Konya buiten. De weg is zo vlak als maar kan, maar het is weer van dat vervelend grof kiezel wegdek. We eten ons ontbijt van brood en chocopasta aan een benzinestation 5 km buiten Konya. Daarna rijden we verder langs de verlaten weg tot we worden tegengehouden door twee politieagenten. Ze willen een babbeltje slaan en geven ons fris water te drinken. Ze excuseren zich dat ze geen thee hebben. Als we verder rijden wordt de weg versperd door een herder die met zijn geiten de straat oversteekt. Drie grote kangalhonden bewaken de kudde en komen luid blaffend op ons afgestevend. We denken dat het wijs is niet midden tussen de kudde door te rijden en stoppen. De honden komen blaffend en grommend voor ons staan, maar als de herder is overgestoken, lopen ze hem achterna en kunnen we veilig verder rijden. De weg blijft heel vlak tot er plots, na zo`n 45 km, een heuvelrug opdoemt. We moeten zo`n 5 km flink klimmen en rijden dan bergafwaarts, waarna de weg weer helemaal vlak wordt. Ondertussen hebben we er al meer dan 50 km opzitten, maar zijn we nog geen enkel restaurantje of benzinestation tegengekomen. Het dorpje Obruk dat we volgens de kaart hier ergens moeten vinden, blijkt 4 km van de grote weg te liggen. Maar wat later komen we aan een dorpje zonder naam voorbij, waar zo`n tien huisjes staan en blijkbaar ook een winkeltje. We kopen een watermeloen en wanneer we die buiten zitten op te eten, komt er uit de tegenovergestelde richting een bepakte fietser aangereden. Hij komt naar ons toe en stopt. Het is Asamura, een Japanner die zijn tocht in Singapore begon. Hij vertelt ons hoe warm het was in de woestijn van Pakistan en Iran waar hij in juli is doorgereden. Zijn fietsschoenen zijn plastieken slippers waar je je teen doorsteekt en zijn matras is een tapijt dat achter op zijn fiets is gebonden. Hij geeft ons gedetailleerde informatie over de plaatsen waar er in de woestijn water, eten en eventueel slaapplaats te vinden is. Hij is van plan na Turkije door Bulgarije, Roemenie en Hongarije naar Parijs te fietsen. Na samen de meloen te hebben opgegeten, nemen we afscheid en zetten ieder onze weg in tegenovergestelde richting verder. Na zo`n 10 km komen we toch een restaurantje tegen. Wanneer we er een soepje zitten te eten, zien we een koppel bepakte fietsers uit de richting van Konya komen afgereden. Ik ga buiten staan zwaaien en roepen naar hen. Ze stoppen en komen bij ons zitten. Het zijn Pien en Harm, een Nederlands paar dat in Amsterdam vertrokken is op 1 juni. Zij reden net als wij langs Oost-Europa, maar volgden in Turkije de kust en reden vandaar naar Konya. Zij zijn op weg voor 13 maanden en zijn van plan om tot Singapore te rijden. Na wat gezellig praten, zetten we samen onze weg verder naar Sultanhani, 25 km verder, waarnaar we allebei onderweg waren. Het tempo van Pien en Harm ligt duidelijk hoger dan het onze, of beter gezegd het mijne, maar ze minderen hun snelheid zodat ik ook kan volgen. Pien en Harm zijn beiden zeer sportieve mensen die officier zijn bij de brandweer van Amsterdam. Sultanhani is een piepklein dorpje waar er buiten de caravanserai niets te zien valt. Bij het binnenrijden worden we redelijk lastig gevallen door kinderen die ons om geld vragen. We zetten samen onze tent op op camping Kervan voor 5 mio voor de twee tenten samen. We hebben veel om over te babbelen en het is al laat als we eindelijk in onze tenten kruipen. We hebben besloten morgen samen verder te rijden naar de Ilhara-vallei in Cappadocia.

22 augustus 2001 Sultanhani - Selime 76 km
We staan vroeg op en bezoeken de 13de eeuwse Seljuk-caravanserai met zijn magnifieke ingangspoort. Na de lastige kinderen van ons afgeschud te hebben, zetten we met zijn vieren koers richting Aksaray. We rijden weer over een compleet vlakke weg tot we in Aksaray de bergen voor ons zien opdoemen. Bij het naderen van Aksaray rijden we over een glad stuk weg en voel ik voor het eerst daadwerkelijk de horizontale slag in mijn wiel. Ik weet wel dat mijn wiel een slag heeft, maar hier op de Turkse wegen die nooit echt glad zijn, maar steeds veel hobbels hebben, merk ik het niet op. In Aksaray eten we een soepje en merk ik dat ik echt moe ben. Dat is mijn eigen fout. Ik heb immers geprobeerd mijn tempo wat op te drijven, want ik ben een nogal langzame fietser en ik wou niet graag de drie andere fietsers tegenhouden. Ik vertel nu echter dat ik dit in de namiddag niet meer zal kunnen doen. Maar Pien en Harm zijn heel begrijpend en zeggen dat ik langzamer had moeten rijden, dat dat voor hen geen enkel probleem is. Bij het buitenrijden van Aksaray vragen we meermaals de weg naar het dorpje Selime in de Ilhara-vallei. Een man stuurt ons uiteindelijk een klein wegje in dat recht de bergen in gaat. We krijgen hier echt heel steile hellingen te verwerken. Ik moet zelfs stoppen in het midden van eentje terwijl de drie anderen boven staan te wachten. Harm komt terug naar beneden omdat ze denken dat ik niet meer opgestapt geraak, maar ik bleef gewoon zo lang staan omdat mijn hart nog steeds zo erg bonsde. Het is ook weer ontzettend warm en we zweten ons kapot. Het is hier wel heel mooi, maar we zitten echt op een klein wegje dat steil naar omhoog gaat. Per geluk komen we na zo`n vijf km op de grote weg van Aksaray naar Selime. De man had ons blijkbaar een kortere, maar wel heel steile weg ingestuurd. De grote weg heuvelt op en neer en ook hier moeten we soms goed klimmen, maar het is niet echt steil. Ik ben uiteraard steeds als laatste boven. Pien en Harm hebben echt een ijzersterke conditie. Pien heeft zelfs al twee marathons gelopen. In Selime aangekomen, zien we dat het een heel klein dorpje is met bijna geen winkels. Per geluk zijn er een paar restaurants waar je je tent kan opzetten. Er is ook een pension, maar de kamers zijn niet echt goedkoop. We zetten onze tent op bij restaurant Konak voor 6 mio TL voor beide tenten. Selime is mooi gelegen in de vallei van de Melendiz Suyu-rivier. We zien overal tegen de heuvelflanken de kegelvormige rotswoningen waarvoor Cappadocia gekend is. Na een povere maaltijd in het restaurant (we kunnen immers niet zelf koken, want de winkeltjes verkopen geen groenten of vlees), kruipen we deze avond wel vroeg ons bed in, want we zijn van plan morgen de vele rotswoningen van de Ilhara-vallei te voet te verkennen.

23 augustus 2001 Selime - Derinkuyu 57 km
Pien fietst `s morgens naar een winkeltje om ons ontbijt te kopen. Na ons ontbijt op de camping, gaan we op weg door de 16 km lange vallei. Er staan hier echt heel veel rotswoningen. We kruipen door gaten en gangen. Harm kruipt zelfs in een verticale pijp van zo`n 7 meter hoog. Sommige huizen zijn echte doolhoven. Je kan hier uren rondwandelen. Het is hier heel rustig en het landschap is heel mooi. Af en toe komen we een herdersjongen tegen, maar toeristen zijn hier niet te zien. Na zo`n dikke twee uur komen we in het dorpje Belisirma waar er een paar restaurantjes voor toeristen zijn. We drinken er een thee en zetten onze weg verder. Nu zien we ook rotskerken met fresco`s. We merken dat we Ilhara naderen als we ook andere toeristen tegenkomen. In Ilhara zelf staan de mooiste kerken met de best bewaarde fresco`s, maar hier stikt het wel van de toeristen, zodat je de kerkjes eigenlijk niet op je gemak kan bezichtigen. We blijken de laatste "dolmus" (= klein busje voor lokaal vervoer) van 13.00 uur gemist te hebben. Na in Ilhara gegeten te hebben, liften we zonder probleem terug naar Selime. Harm en Pien stellen voor nu ieder zijn eigen weg terug te gaan, want zoals ze het uitdrukken "het is niet dezelfde reis". Dat is inderdaad waar. We vertrekken wel ongeveer tegelijkertijd, allebei richting Goreme, maar ons tempo ligt veel lager dan dat van Pien en Harm, en al vlug zien we hen niet meer. Het is weer stikkend warm en de wegen zijn in Cappadocia allesbehalve vlak. Na 10 km stoppen we reeds voor een cola aan een benzinestation. Daarna gaat het precies beter, ook al zijn er een paar serieuze beklimmingen, en rijden we in een ruk door tot we `s avonds bij zonsondergang in Derinkuyu aankomen. We vinden er een kamer voor 7 mio in het kleine Otel Ali Baba, eten een lekkere pide in het restaurantje ernaast en kruipen vroeg in bed.

24 augustus 2001 Derinkuyu - Göreme 37 km
Vandaag bezoeken we de ondergrondse stad van Derinkuyu. In Cappadocia zijn er naar schatting zo`n 36 ondergrondse steden, al zijn ze niet allemaal "opgegraven". Deze ondergrondse steden werden door de bewoners die normaal gezien bovengronds woonden gebruikt om te schuilen als hun stad aangevallen werd. Er was plaats voor duizenden mensen en ze konden er tot zes maanden in overleven. Het moet een waanzinnig werk geweest zijn om dit te realiseren. Men denkt dat de oudste steden dateren van 4.000 voor Christus. Als we om 8.00 uur aan de ingang staan, zien we er nog een andere toerist. Het blijkt Harm te zijn. Pien en Harm zijn gisteren ook tot Derinkuyu gereden en hebben hun tent opgeslagen naast het enige grote hotel in Derinkuyu. Harm vertelt ons dat Pien met koorts in de tent ligt. Dat is natuurlijk niet zo fijn. We bekijken samen de ondergrondse stad, waarna we nogmaals afscheid nemen van Harm. Daarna vertrekken we richting Goreme. We rijden op en neer tot we in het dorpje Uchisar aankomen waar we de grote "kale" (= kasteel) bezoeken die in de rots is uitgehouwen en die we reeds vanuit de verte boven het landschap zien uitsteken. Vanaf de kale heb je een magnifiek zicht over het landschap van Cappadocia dat gevormd werd door de uitbarsting van drie vulkanen die een dikke laag as over de streek verspreidden dat later afkoelde tot poreus gesteente. Erosie zorgde daarna voor het grillige landschap dat buitenaards aandoet. Het poreus gesteente kon gemakkelijk bewerkt worden en daarom holden de vroegere bewoners er complete dorpen met huizen en kerken in uit. In Uchisar zijn er verschillende hotels gevestigd in de vroegere rotswoningen. Wij rijden verder naar het dorpje Goreme en vinden daar een onderkomen in Pansiyon Tan voor 10 mio TL. Daarna lopen we nog wat rond in het dorpje dat volledig op het toerisme is afgestemd en gaan vroeg slapen.

25 augustus 2001 Göreme
Op weg naar het Openluchtmuseum van Goreme komen we het Engelse fietserskoppel uit Istanbul weer tegen. Ze vertellen ons dat ze veel wild gekampeerd hebben in Turkije, maar dat ze daarbij eenmaal beschoten werden in het midden van de nacht. Nu kamperen ze steeds bij mensen of aan benzinestations. In het Openluchtmuseum zien we veel rotswoningen en -kerken, maar er zijn veel te veel toeristen. De woningen vallen wat tegen, hier kom je vooral om de kerken te zien. Er is een heel grote kerk met magnifieke fresco`s, die weliswaar buiten het Openluchtmuseum ligt, maar je kan er binnen met hetzelfde ticket. Je moet het maar weten want niemand wijst je erop. Wij zijn er zelf bij toeval binnengegaan. `s Middags koken we spaghetti op het terras van ons pension. Daarna gaan we al liftend naar het Openluchtmuseum van Zelve, 7 km verder. Hier zijn er drie valleien met heel grote rotswoningen. Eigenlijk bevalt dit museum ons meer dan het museum van Goreme. Je kan er eindeloos door gangen klauteren. Soms volg je een gang in de ene vallei en kom je in de andere vallei uit. Een echte speeltuin. Dan liften we door naar de Vallei van de Elfjesschoorstenen, zo genoemd omdat er kapjes op de vele kolommen staan die door erosie gevormd werden. Er staan er hier honderden. Een traktor geeft ons een lift terug naar Pasabag, waar er nog zo`n elfjesschoorstenen staan. Het is een heel mooi zicht in de ondergaande zon. Daarna liften we terug naar ons hotel en eten de rest van de spaghetti op.

26 augustus 2001 Göreme - Develi 83 km
We geraken niet op tijd uit bed en staan pas op om 8.00 uur. We pakken alles in en rijden naar een winkeltje waar we brood en chocopasta kopen. Wanneer we buiten ons ontbijt zitten te eten, komt het Engels koppel nog eens voorbij. Ze vertrekken ook vandaag, maar gaan via het noorden van Turkije naar Iran, terwijl wij via het zuiden zullen gaan. We rijden via het Openluchtmuseum richting Urgup. Juist voorbij de ingang van het museum gaat de weg zo steil omhoog als de Muur van Geraardsbergen. Er liggen ook kasseien, wat het nog moeilijker maakt. Ik denk dat het steile stuk zo`n 800 m is en ik moet wel drie keer stoppen en zelfs een stukje duwen om boven te geraken. Amaai, dat belooft! Als dat Cappadocia is! Per geluk is er vanaf de top asfaltweg en zijn de hellingen nadien niet meer zo steil. We moeten wel duchtig klimmen en rijden bovendien nog verkeerd ook. Het is ook weer heel warm vandaag. We rijden wel door een heel groen en vruchtbaar landschap. Overal staan mensen op de velden te werken en ze roepen ons toe. Ook de voorbijrijdende auto`s moedigen ons aan tijdens de beklimmingen. Sommige chauffeurs hangen zelfs met heel hun bovenlichaam uit het raampje en roepen ons van alles toe waar we niets van verstaan. We stoppen aan een waterbron waar een paar oude mannen staan watermeloenen en groenten te verkopen. Er staat ook een jongeman bij die uit Dortmund komt. Hij is hier op bezoek bij zijn grootvader. Daarna rijden we verder en moeten we duchtig klimmen naar een pas van 1.535 meter. Boven aangekomen pauzeren we even om de omgeving te bewonderen. Dan volgt er een lange afdaling van wel 12 km naar de grote weg naar Kayseri. De afdaling is heel steil. Deze weg zou ik echt niet graag in de andere richting doen. We twijfelen of we naar Kayseri zullen rijden ofwel binnendoor langs kleine wegen, maar dan moeten we over drie bergpassen waarvan eentje van 1.990 meter. We vragen aan een paar mensen aan het grote benzinestation waar we eten of de weg steil is. Ze zeggen van niet en ze zeggen dat het een grote omweg is via Kayseri. We besluiten dan maar binnendoor te gaan, want het is ook aangenamer fietsen op een kleinere weg. De weg naar Develi, 34 km verder, is in het begin heel vlak. Het is hier heel droog en wit. Het doet ons denken aan het opgedroogd zoutmeer in Death Valley. Wanneer we op de kaart kijken, zien we dat er inderdaad normaal gezien links en rechts van de weg een meer is, maar nu in de zomer is er geen water. We steken wel een kanaal over en zien een ooievaar heel laag over de weg vliegen. Links van ons zien we de hele tijd de 3.917 meter hoger Erciyes-vulkaan, wiens lava voor het grillige en tegelijk vruchtbare landschap van Cappadocia heeft gezorgd. Na 20 km wordt het langzaam opnieuw erg groen en rijden we door een paar dorpen. Even voor Develi komen bij een fabriek nog twee grote Kangal-honden in volle vaart en luid blaffend op ons toegerend. Een man bij de fabriek probeert ze terug te roepen, maar ze luisteren niet. De honden cirkelen nu luid blaffend rond ons terwijl wij luid terugroepen. Per geluk komt er achter ons een vrachtwagen aan die de achtervolging op de honden inzet. In Develi vinden we vlug een onderkomen in het propere hotelletje Kattas voor 8 mio TL. Onze fietsen kunnen er in een berghok staan. Ook hier zien we, zoals overal elders, de theehuizen weer vol mannen zitten, Turkse vrouwen mogen er niet binnen. We vragen nog eens informatie over de weg en hier zeggen ze dat het heel steil is. We zullen morgen wel zien. We zullen proberen vroeg te vertrekken.

27 augustus 2001 Develi - Hanyeri 65 km
Om 8.00 uur zijn we op weg. We moeten al dadelijk klimmen bij het buitenrijden van Develi, maar daarna gaat de weg ook weer omlaag. En blijft de hele tijd omhoog en omlaag gaan. Het is hier ook weer van die vervelende dikke kiezel die heel erg afremt. Als we na 35 km in Tasci aankomen, hebben we de indruk dat we nog niets in hoogte gestegen zijn, maar we hebben wel al serieus mogen klimmen. Tasci is trouwens het eerste dorpje dat we tegenkomen waar er een winkel is. Hier is er zelfs een restaurant, maar het is vandaag gesloten wegens een huwelijksfeest. We kopen dan maar een liter cola, want behalve zeep, pasta, snoep en koekjes hebben de winkels hier in het algemeen niet veel. Soms verkopen ze wel worstbeleg en kaas maar dat kan je meestal niet betrouwen, want `s nachts zetten ze de koelkast af om te besparen op elektriciteit. Aan het winkeltje worden we al vlug omringd door een aantal nieuwsgierigen. Als ze ons vragen waar we naartoe rijden, zeggen ze dat er een stuk van 5 km zo "rampa" (= steil) is dat het onmogelijk met de fiets te doen is. Ze zeggen dat we een vrachtwagen zullen moeten tegenhouden ofwel de fiets duwen. Amaai, dat belooft weer! We rijden verder en stoppen na een paar kilometer om in het gras het brood en de chocopasta die we deze morgen in Develi gekocht hebben op te eten. Als we verder rijden, voelen we dat we nu aan de klim naar de pas begonnen zijn. De weg wordt hier ook smaller en slechter. We klimmen en klimmen, sommige stukken zijn echt zwaar. Het is stikkend warm en er is weinig schaduw. Bij het laatste stuk naar de pas is een hele bocht van de weg afgezet wegens werken en heeft men een stuk steil omhoog vol kiezel gegooid waarover het verkeer voorlopig moet rijden. We beginnen aan de steile beklimming, maar mijn achterwiel schiet steeds door op de losse kiezel. Bovendien hullen vrachtwagens en traktoren die langskomen ons in enorme stofwolken. Hier moet ik forfait geven en duw ik mijn fiets naar boven. Marc, die ondertussen reeds op de top is, komt mij helpen duwen. Na deze pas van 1560 meter gaat het eerst steil omlaag tot aan een dorpje van een paar huizen groot, maar daarna moeten we opnieuw beginnen klimmen naar de volgende pas. Ook hier is men aan het werken en de asfalt is vers gegoten en nog helemaal nat. Onze banden plakken er in, maar we kunnen niet anders dan erdoor rijden. Daarna wordt de weg nog smaller en steiler. Twee mannen in een vrachtwagen stoppen en geven ons pindanootjes. De laatste 5 km naar de pas zijn echt steil en ik rij naar boven aan 6 km per uur. Boven op de pas van 1.990 meter zijn ze weer aan het werken en de weg ligt vol kiezel, zodanig dat ik voor de laatste echt steile meters naar de pas weer moet afstappen en duwen. Marc komt me weer helpen. Ook bij de serieus steile afdaling liggen hele stukken van de weg vol kiezel. Het is heel gevaarlijk. Marc schuift in een bocht bijna van de weg, maar de laag kiezel aan de rand van de weg is per geluk bijna 50 cm dik en hij komt daarin tot stilstand. Zo`n 4 km na de pas komen we voorbij in het dorpje Hanyeri. In dit dorpje moeten we absoluut water bijtanken alvorens verder te rijden naar de derde pas. Elk dorpje heeft normaal gezien wel een of meerdere bronnen, maar we vinden er op het eerste zicht geen. Bij het buitenrijden van het dorp vragen we aan een huis waar er mensen aan het werken zijn waar de bron is. Het zijn heel vriendelijke mensen en ze vragen of we thee drinken. We twijfelen. Het is al bijna 16.00 uur en we zouden graag vandaag nog tot in Tufanbeyli, de eerstvolgende plaats van enige betekenis 40 km verder, willen geraken. De mensen dringen aan en we laten ons overhalen. Hun zoon Gökhan van ongeveer 16 jaar spreekt redelijk goed Engels. Hij vertelt dat hij hier is met zijn moeder en zijn broertje, maar dat ze normaal in Adana wonen, waar zijn vader gebleven is. In Adana is het echter stikkend warm en vochtig in de zomer en dus zijn ze in dit dorpje een zomerhuis aan het bouwen. Bij de thee krijgen we ook tomaten, olijven en brood te eten, en we worden uitgenodigd om te blijven slapen. We gaan op het aanbod in, want als we Tufanbeyli niet zouden halen wordt het voor ons toch wild kamperen. We babbelen wat met Gökhan en hij toont ons de prachtige omgeving. Gökhan toont Marc de bron van het dorp, verscholen in het bos. Het is eigenlijk een plas waar er in het midden vers water naar boven komt geborreld. In de zomer is er in het dorpje slechts een uur water via de waterleiding per dag. Voor de rest zijn de bewoners op de twee bronnen van het dorpje aangewezen. Gökhan`s oom komt op bezoek en even later ook nog een andere vrouw uit het dorp. Met bemiddeling van Gökhan praten we wat met hen. `s Avonds eten we een lekkere maaltijd van aardappelen, aubergines en tomaten. Daarna wassen we ons met het warm water dat Gökhan`s moeder voor ons klaar gezet heeft in een apart lokaal, want een badkamer is er nog niet in het huis. De moeder heeft ook nog een lekkere kruidenthee klaargemaakt met kruiden die Gökhan hoog in de bergen is gaan plukken en die enkel hier groeien. Dan wijzen ze ons onze bedden. We slapen er heerlijk, want `s nachts is het lekker koel hier in de bergen.

28 augustus 2001 Hanyeri - Göksun 92 km
`s Morgens heeft de moeder een heel lekker ontbijt klaargemaakt voor ons. Er zijn tomaten en olijven, maar ook iets lekkers gefrituurd op basis van eieren. Het lijkt een beetje op smoutebollen, maar het deeg is veel lichter. Rond 8.00 uur begint ineens de kraan in de keuken te lopen. Gökhan legt ons uit dat er hier in de zomer slechts één uur per dag water is. De moeder rept zich naar de keuken om zoveel mogelijk emmers en vaten te vullen op dat ene uur. Na afscheid genomen te hebben zijn we rond 9.00 uur op weg. We krijgen eerst nog een afdaling, maar moeten dan weer beginnen te klimmen naar de Kan-pas van 1.690 meter. Dat valt niet mee, zo zonder opwarming. De laatste 3 km zijn weer redelijk steil. Daarna krijgen we slechts een korte afdaling. Het landschap is heel heuvelig hier. Het gaat steeds steil omhoog en dan weer steil omlaag. Het is echt zwaar terrein. Wat een geluk dat we hier gisteren niet meer aan begonnen zijn. We dalen terug tot ongeveer 1.300 meter en krijgen dan weer een pas van 1.565 meter. Het hoogteverschil van meer dan 200 meter wordt hier echter overbrugd op een afstand van slechts 3 km. Dit gaat echt recht naar omhoog. We beginnen aan de klim bij het buitenrijden van een dorpje waar de "lieve" kindjes ons eerst om geld vragen en ons dan bekogelen met stenen. Per geluk zijn het kleine kindjes die nog niet goed raak kunnen gooien en nadat Marc zijn stem eens verheft slaan ze snel op de vlucht. De beklimming is ontzettend steil en ik moet veel stoppen onderweg. Ik denk dat dit het uiterste is dat ik nog fietsend aankan. Steiler dan dit en ik moet duwen. Ik had graag nog wat kleinere versnellingen gehad. Ik ben kapot als ik bovenkom. Daarna krijgen we een langzame afdaling met tussendoor nog enkele lichte beklimmingen tot in het dorpje Yesilkent dat op de kruising met de grote weg Kayseri - Kahraman Maras ligt. We eten er een soep in een restaurant van een benzinestation en beginnen dan aan de resterende 40 km naar Göksun. Hier is de weg niet meer steil, maar eerder glooiend en veel bergaf. Het wegdek is hier ook heel goed. De laatste 10 km worden we vergezeld door dreigende donkere wolken en hebben we veel wind tegen. We komen tegen 17.00 uur in Göksun aan en tegen 17.30 uur hebben we een onderkomen gevonden in Hotel Merva voor 7 mio TL. Juist op tijd, want er breekt een enorm onweer los. Göksun is een stoffig, niet al te gezellig stadje waar toeristen veel bekijks hebben. Als we `s avonds gaan eten, bedek ik zelfs mijn haar om minder op te vallen.

29 augustus 2001 Göksun - Kahraman Maras 91 km
We staan weer te laat op. Als we naar het lokaal gaan waar onze fietsen staan, worden we daar uitgenodigd door een paar oude mannen om mee te ontbijten. Er zijn tomaten, olijven, kaas, lekker vers brood en natuurlijk thee. Daarna kopen we nog brood en choco in geval we niets vinden onderweg. Om 9.00 uur zijn we eindelijk op weg en het is al goed warm. De eerste 5 km zijn zowaar vlak. Zo kunnen onze spieren tenminste opwarmen alvorens we beginnen te klimmen naar de Püren-Pas van 1.630 meter. De klim is heel geleidelijk en duurt zo`n 6 km. Daarna krijgen we een geleidelijke maar lange afdaling. De weg slingert mooi tussen de bergen door. Na 30 km waarbij we bijna niet moeten trappen, krijgen we een korte maar steile beklimming. Daarna is het weer zo`n 15 km verder dalen over een goede weg, maar dan krijgen we een serieuze klim van 6 km. Ondertussen is het ook middag en het heetst van de dag. Het is ontzettend warm hier. We zijn ook bijna zo`n 1.000 meter lager dan gisteren en dat voelen we. We stikken bijna van de warmte terwijl we een heel grote inspanning moeten leveren. Onmenselijk! We stoppen een paar keer en doen een uur over de 6 km. Daarna komen er nog een paar keer steile beklimmingen van zo`n 3 km. Ertussenin zijn er bijna enkel afdalingen. We eten langs de kant van de weg in de schaduw ons brood met choco. De laatste 15 km voor het binnenrijden van Kahraman Maras komen we voorbij aan het grote hydroelektrische project GAP, wat staat voor het Zuidoostelijk-Anatolie Project. Turkije heeft op verschillende plaatsen stuwmeren gecreëerd in de rivieren Tigris en Eufraat. Hierbij zijn wel heel grote delen land onder water gezet en zijn veel mensen moeten verhuizen. Maar de streek is er wel veel vruchtbaarder door geworden en de stuwmeren zorgen voor 60 % van Turkije`s elektriciteit. Maar Irak en Syrie protesteren ertegen, want ook zij hebben het water van de Tigris en de Eufraat hard nodig. Er rijden hier veel vrachtwagens af en aan en dat zorgt voor veel stof. Bovendien waait het heel erg. Kahraman Maras is een heel drukke stad. We waren nochtans van plan hier een rustdag te houden. Eigenlijk is de afspraak dat we een rustdag houden als we het ergens aangenaam vinden. De hotels zijn hier ook redelijk duur. We vinden een onderkomen in Otel Divan voor 6 mio. Het is er nogal primitief, maar qua properheid nog juist te doen voor onze normen. Als we vragen dat men de boiler aansteekt voor warm water wordt er gezegd dat een douche 1 mio kost. We zeggen dat we op staande voet vertrekken als we dat moeten betalen. We weten niet of ze ons begrijpen. We zetten dan maar zelf de boiler aan, maar er komt nog steeds geen warm water uit de kraan. Bovendien blijkt er niet genoeg druk op het water te zitten om het tot boven aan de douchekop te krijgen, dus moeten we ons hoe dan ook wassen aan de kraan en dat gaat met koud water even goed, want het is hier stikkend warm. Nadat we gewassen zijn, trekken we de stad in om te eten. Na het eten proeven we de ijscreme waar Kahraman Maras bekend om staat in de Yasar Pastanesi, één van de chiqueste patisserieën van de stad. De ijscreme smaakt naar kaas en is heel stijf. Hij wordt dan ook met mes en vork gegeten.

30 augustus 2001 Kahraman Maras - Gölbasi 108 km
We vertrekken weeral laat. Aangezien we Kahraman Maras niet zo geschikt vinden om een rustdag te houden, besluiten we het vandaag kalmer aan te doen en slechts tot Pazarcik, 50 km verder, te rijden. Het is weer erg warm. De weg gaat ook weer serieus op en neer en is zeer verlaten. We zien onderweg bijna geen enkel dorp of benzinestation. We zien wel de eerste controlepost van het leger. Vanaf nu zullen we die geregeld tegenkomen, want hier begint de streek waar de Koerden wonen. We worden niet gecontroleerd en mogen zonder problemen doorrijden. Als we in Pazarcik aankomen, worden we erg aangestaard. Er is slechts één niet al te goed hotel en de eigenaar vraagt 10 mio, wat echt te veel is voor de niet al te propere kamer. Het stadje staat ons trouwens niet aan. We vragen hoe de weg is naar Gölbasi, 54 km verder, en men zegt ons dat die "duus" (= vlak in `t Turks) is. We besluiten verder te rijden, ook al zijn we heel moe, en onderweg een plaats te zoeken om de tent te zetten. Bij het buitenrijden van de stad eten we een watermeloen aan een winkeltje. Dan zetten we onze weg verder, maar het is allesbehalve "duus". We rijden en we rijden, maar zien nergens een goede plaats voor de tent. We stoppen aan een benzinestation om er een soep te eten. Er is ook weer een controlepost van het leger. We zien dat alle passagiersvervoer wordt gestopt en grondig gecontroleerd, ook de bagage, maar vrachtwagens, hoe hoog beladen ook, mogen zonder meer verder rijden. We besluiten verder te rijden tot Gölbasi. Mijn fiets schakelt al een tijdje niet meer goed en bij één van de beklimmingen breekt mijn ketting. Zoals bij Marc`s ketting is ook de mijne gebroken op de originele schakel van Shimano. Marc repareert ze langs de kant van de weg. Daarna rijden we verder en moeten we nog erg klimmen om in Gölbasi te geraken waar we pas rond 18.00 uur aankomen. Gölbasi is al even stoffig en lelijk als Pazarcik, maar we worden veel minder aangestaard en de mensen lijken vriendelijk. Wanneer we naar een hotel informeren, blijkt er geen te zijn, maar er zou wel een motel zijn drie km verder richting Malatya. Dat is niet onze richting, maar we besluiten toch maar er naartoe te rijden. Er zijn een paar jongens uit het stadje die ons per fiets achterna rijden. Ze komen soms wat voor ons rijden en dan weer achter ons, maar na een paar kilometer geven ze het op. We vinden het motel na vijf km, vlak aan alweer een roadblock van de militairen, maar zoals gewoonlijk worden we niet gecheckt. We kunnen de prijs van Motel Kaya Buyuk omlaag krijgen tot 12 mio, wat eigenlijk boven ons budget is, maar er is hier niets anders. Wanneer we in het restaurant een omelet zitten te eten, maken we kennis met Seha, een Turks zakenman die vloeiend Engels spreekt. Hij woont in Istanbul en heeft in Amerika gestudeerd. Zijn echtgenote is Zweedse. Hij komt hier één van zijn bedrijven, een mangaangroeve, controleren. Zijn personeel brengt hem eten en we mogen meeeten. Lekker vers brood met tomaat en kaas, en ook watermeloen. Hij heeft veel gereisd in o.a. Iran, Pakistan en India. Als we hem onze route uitleggen, is hij er niet over te spreken. Hij raadt ons aan via Sivas en Erzurum, dus via het noorden, naar Dogubayazit aan de Iraanse grens te rijden, en niet via het zuiden zoals wij van plan zijn. Er zou niets te zien zijn en het zou er bovendien zeer achter en onontwikkeld zijn. Wij hadden deze route gekozen omdat we zo ook zouden kennismaken met de Koerden en omdat de sfeer er heel oosters zou zijn. Voor Iran en Pakistan heeft hij ook geen goed woord over. De sfeer zou er heel bedrukkend zijn en de mensen zouden er nooit lachen. Over India daarentegen is hij vol lof. Hij raadt ons aan een vliegtuig te nemen tot India. Het is interessant praten met hem, maar we zijn weer veel te laat in bed.

31 augustus 2001 Gölbasi - Adiyaman 69 km
We ontbijten weer met brood en chocopasta beneden in het motel en de eigenaar brengt ons thee. We zijn toch nog redelijk vroeg op weg. Na 10 km beseft Marc dat hij zijn sokken vergeten is, maar we hebben geen zin om daarvoor terug te rijden, ze waren bovendien toch al kapot. De weg gaat weer serieus op en neer, ook al heeft Sena ons gezegd dat het redelijk vlak is tot Adiyaman. Wanneer we in een dorpje aan een winkeltje stoppen, worden we weer aangestaard en komen er een paar mensen rond ons staan om ons aan te gapen. Ze zeggen geen woord. Even verder komen we aan een nogal steile en vooral lange beklimming, maar in het midden ervan komen we eindelijk een benzinestation tegen. We gaan er ons brood en chocopasta zitten opeten. De pompbedienden die ook juist aan het eten zijn komen ons lekkere druiven en watermeloen brengen. Natuurlijk krijgen we ook weer thee in overvloed. Als ik ons bestek afdroog met onze keukenhanddoek waar een gat in zit, geeft één van de pompbedienden me een nieuwe doek met het logo van het benzinestation. Wanneer we verder rijden, moeten we nog heel erg klimmen. In de klim komen we aan een huis voorbij waar een bruiloft bezig is. Een paar mannen spelen muziek en een paar andere mannen dansen, terwijl een heleboel mensen zitten toe te kijken en in hun handen klappen. Men doet teken dat we moeten stoppen en mee moeten komen vieren. We twijfelen, maar we zijn moe, het is al redelijk laat en we weten niet wat voor beklimmingen ons nog te wachten staan. We rijden dus maar door. We hopen deze avond in Adiyaman een goed hotelletje te vinden en er een rustdag te houden. Na de zware beklimming blijft de weg per geluk redelijk vlak, maar bij het binnenrijden van Adiyaman moeten we nog flink klimmen. We zien al dadelijk het grote hotel Serdaroglu staan, maar het ziet er duur uit. We vragen aan een paar mannen een goedkoop hotelletje en ze sturen een jongetje met ons mee om ons de weg te wijzen. Hij stopt voor een hotelletje dat er inderdaad heel goedkoop uitziet. Wanneer ik binnenga, staan de twee mannen achter de receptie te giechelen gelijk pubers. Ze zijn hier duidelijk geen toeristen gewend. De prijs zou 8 mio zijn. Ik bied dadelijk af naar 4 mio, maar de mannen zeggen dat ze daarvoor de baas moeten opbellen. Ik kan dit moeilijk geloven. Volgens mij is de normale prijs slechts 4 mio, want het ziet er echt niet fameus uit. Omdat de mannen maar blijven giechelen en hun gedrag me helemaal niet aanstaat, ga ik terug naar buiten. Bij navraag blijken er niet veel hotelletjes te zijn in Adiyaman en we besluiten ons geluk eens te beproeven in het enige grote hotel. Men zegt ons daar dat de normale prijs 30 mio is, maar we kunnen blijven voor 15 mio. De zoon van de hoteleigenaar komt zich ook nog moeien in het gesprek, hij zegt dat zijn hotel het beste is van Adiyaman.Ik zeg dat dat zo wel zal zijn, maar dat de prijs gewoon te hoog is voor ons en dat we wel iets anders zullen zoeken. Hij wil ons maar niet laten gaan en uiteindelijk krijg ik de prijs omlaag tot 12 mio ontbijt inbegrepen. De lobby ziet er heel chic uit, maar we vinden de kamer echt geen 12 mio waard. We hebben echter onze buik vol van het onderhandelen, we zijn moe en bovendien is dit het beste wat er hier te vinden is, dus blijven we maar. We moeten thee drinken met de zoon, die nog naar de universiteit gaat, en de hotelmanager. Ik zie een bord hangen dat er ook een stoombad is in het hotel, maar wanneer ik naar de openingsuren vraag, blijkt het alleen voor mannen te zijn. Als we daarna de stad ingaan, worden we weer serieus aangestaard en we worden zelfs constant gevolgd door de kinderen.

1 september 2001 Adiyaman - Kahta 35 km
We slapen zeer slecht. De airco werkt niet en het is hier stikkend warm. Zelfs met het venster wagenwijd open koelt het hier `s nachts nog niet af. We besluiten vandaag dan maar de 35 km tot Kahta nog te rijden. Vanuit Kahta zullen we immers de berg Nemrut Dagi bezoeken en dus zullen we daar onze langverwachte rustdag kunnen houden. We krijgen geen steile beklimmingen meer te verwerken en de rit verloopt vlot. Bij het binnenrijden komen er een stuk of vijf kinderen op Marc afgestormd en vragen zeer brutaal om geld. Eentje ritst zelfs vliegensvlug het blikje achter op Marc`s fiets weg. Pech voor hem dat het leeg is. Marc stopt en doet hem het blikje terug steken, en voegt eraan toe dat als de jongen iets wil, hij het dan moet vragen in plaats van het zomaar te pakken. Marc is juist gestopt voor het tweesterrenhotel Mesopotamya en ze komen ons aanspreken. We krijgen de prijs naar beneden tot 10 mio, maar we mogen daarvan niets zeggen tegen de andere hotelgasten. De kamer ziet er heel goed uit en de airco werkt uitstekend. We besluiten hier maar te blijven. Het dorpje Kahta vinden we heel aangenaam. Het is er redelijk rustig en er zijn verschillende restaurantjes. Af en toe worden we gevolgd door kinderen, steeds alleen maar jongetjes, want de meisjes worden al heel jong binnengehouden. Als je een meisje op straat ziet, is ze steeds vergezeld door haar moeder. Je ziet hier hoe dan ook al weinig vrouwen op straat. Ook alle personeel in winkels, restaurants en hotels is steeds uitsluitend mannelijk. Heel soms zitten vrouwen wel aan de kassa in supermarkten, dat hebben we tot nu toe al drie keer gezien. Hier in Turkije is het voor mannen en vrouwen ook taboe om elkaar aan te raken in het openbaar, zelfs een hand geven is te veel. Maar voor mannen of vrouwen onderling is het dan weer heel normaal om elkaar stevig vast te pakken en arm in arm over straat te lopen. Jawel, ook de mannen lopen hier arm in arm of met de arm over de schouder van de andere. Dat is een heel raar zicht en wel even wennen voor ons. De rest van de dag verkennen we dus Kahta, internetten wat en eten heel lekker in een restaurantje.

2 september 2001 Kahta
We eten ons brood met chocopasta in het restaurant van het hotel. Daarna doen we de bagage van de fietsen, die in het restaurant van het hotel gestald staan, en rijden naar een benzinestation waar er een hogedrukreiniger is. Marc wil immers vandaag de kettingen weer verwisselen. We spuiten beide kettingen en tandwielen goed af en hoeven er niets voor te betalen. De pompbedienden bieden ons zelfs nog thee aan. Daarna zetten we de fietsen op het terras van hotel waar Marc van plan is om eraan te werken. Men komt ons echter al vlug vragen of we meegaan met een tour om de Nemrut Dagi te bezoeken. Ze proberen immers hun busje vol te krijgen en hebben al drie toeristen. Gisteren hadden ze het ons ook al gevraagd, want toen zaten de drie toeristen ook al te wachten. De meeste toeristen komen immers met georganiseerde tours vanuit Cappadocia en zelfs vanuit Istanbul. Individuele reizigers moeten wachten tot er genoeg andere indidviduele reizigers zijn om een minibus vol te krijgen, ofwel bereid zijn de prijs van een volle minibus te betalen vooraleer ze naar boven kunnen. We hadden liever pas morgen gegaan, maar besluiten de andere mensen niet langer te doen wachten en kunnen bovendien een goede prijs onderhandelen. Het vertrek is voorzien om 13.00 uur, dat is over een uur. We stallen vlug de fietsen terug in het hotel en gaan nog vlug een soepje eten. Bij het vertrek maken we kennis met Daniel uit Australie en het kersverse koppeltje Nicole uit Australie en Craig uit de UK. Ze hebben elkaar hier in Turkije leren kennen. De rit naar de berg gaat eerst nog langs een paar andere sites, zoals een graftumulus en het oude kasteel Arsameia van de Commagene-beschaving uit de 1ste eeuw voor Christus en de Cendere-brug van de Romeinen. Daarna stoppen we even in een dorpje om thee te drinken. Daarna gaat de rit verder over een wel heel steile weg. De laatste tien km naar de Nemrut-berg zijn supersteil en het wegdek bestaat uit heel ongelijke kasseien. Te bedenken dat we er nog even over gedacht hebben de berg op te fietsen. Het is een oude vulkaan en de hoogste berg uit de omgeving, 2.150 meter. Koning Antiochus I van de Commagene-beschaving liet er een hoge graftumulus opzetten zodat de berg nog hoger werd. Rond de tumulus werden imposante, 9 meter hoge beelden gezet, maar de immens grote hoofden staan ernaast. Na de dood van Antiochus werden ze nooit meer op de beelden gezet. Samen met nog een heleboel andere toeristen zien we de zonsondergang op de Nemrut-berg. Het is echt wel indrukwekkend. Het is bovendien volle maan, wat het nog mooier maakt. In het donker dalen we de 150 meter terug af naar het minibusje, waarna er een kronkelige rit door het donker terug naar het hotel volgt.

3 september 2001 Kahta - Baraj - Kahta 11 km
De volgende dag verwisselt Marc de kettingen weer. Als testrit rijden we naar het stuwmeer, want daar zouden goede restaurants zijn. Het is een lange afdaling tot het meer, maar de restaurants zijn verwaarloosd en verlaten. Het eten ziet er niet al te fris uit en bovendien vragen ze dure prijzen. Ook het meer valt ons tegen. Het is een kunstmatig gecreëerd stuwmeer, dat deelt uitmaakt van het GAP-project. Het landschap er rond is heel dor. We rijden dan maar terug naar Kahta waar we eten in het uitstekende en goedkope restaurant Papatya schuin tegenover ons hotel. Daarna internetten we weer, rusten wat en maken de bagage klaar voor vertrek morgen.

4 september 2001 Kahta - Siverek 90 km
Vandaag rijden we verder Koerdistan binnen. We moeten eerst wat klimmen, maar daarna volgt er een enorme afdaling tot aan de brug over de rivier. Daarna is het echter weer stevig klimmen geblazen. Het is ook weer te warm om te klimmen. We ploeteren zo`n 7 km langzaam bergop, tot we in de bergen zijn. Ook hier gaat de weg nog flink op en neer tot er na 45 km een afdaling naar het stuwmeer volgt. Onderweg in de dorpen waren de mensen wel vriendelijk, maar velen keken heel verbaasd en bleven ons aanstaren met hun mond wagenwijd open. Als we aan een winkeltje stopten, kwamen er veel mensen rond ons staan. Aan het meer moeten we anderhalf uur wachten op de ferrie. We ontmoeten er Hubert en Ilona, een Duits koppel dat met de mobilhome door Turkije trekt en ook nog van plan is naar Syrie te gaan. Ze vertellen ons dat ze vroeger ook een paar fietsreizen hebben ondernomen. Ondertussen krijgen we op het terras van het restaurant ook nog problemen met heel opdringerige kinderen, zodat we verhuizen naar het terras ernaast, waar de mensen vriendelijker zijn en waar we gerust gelaten worden. Op de ferrie moeten blijkbaar alleen de vrachtwagens betalen, wij mogen gratis mee en ook Hubert en Ilona met hun mobilhome. Aan de overkant nemen we afscheid van hen en we spreken af om eventueel in Siverek of Diyarbakir samen een pint te pakken. Wij moeten hier weer van het niveau van het meer de bergen in klimmen. Het is een zware, steile beklimming van 8 km waar we meer dan een uur over doen. Het is ondertussen ook nog warmer geworden. We zijn blij eindelijk boven te zijn, maar ook nu nog blijft de weg fel op en neer gaan, zodat we met tussenpozen steeds flink moeten klimmen. Zo`n 35 km voor Siverek zien we dreigende zwarte wolken achter ons opdoemen. We beginnen uit alle macht te fietsen om het onweer voor te blijven. Geholpen door de felle wind die ondertussen opgestoken is rijden we aan zo`n 35 km per uur, terwijl takjes en allerhande vuiligheid ons nog sneller komen voorbijgewaaid. 15 km voor Siverek zien we de mobilhome van Hubert en Ilona in een veld langs de kant staan. Hubert doet teken dat we moeten stoppen, maar wij doen teken dat we elkaar wel zullen zien in Siverek, want dat we nu juist wind mee hebben. Bovendien moeten we het onweer zien voor te blijven. Het is wel heel mooi : achter ons is het pikkedonker en voor ons schijnt een stralende zon, en wij rijden juist op de grens daarvan. Achter ons zien we de regen met bakken uit de lucht vallen. Op een bepaald moment voelen we zelfs enkele druppels, maar nog voor we Siverek binnenrijden draait het onweer schuin weg. Siverek is een klein stoffig stadje met een heel oosterse sfeer. De mannen dragen broeken die tussen hun benen bijna tot op de grond hangen (zie foto Diyarbakir). Sommige kinderen komen ons geld vragen, "dollar". Iedereen staart naar ons en sommigen proberen ons te voet te volgen. Als we bij een paar politieagenten stoppen om te vragen waar er een hotel is, staat er in een mum van tijd dertig man rond ons. Het eerste hotel waar we naar een kamer informeren, zegt vol te zijn. Het volgende vraagt 3 mio, maar is heel vuil. Het derde hotel, Firat genaamd, is ook nog redelijk vuil, maar de eigenaar is supervriendelijk. Ik bied af van 5 naar 4 mio. We zijn moe. Het was een zwaar terrein vandaag. We douchen ons vlug met zeer heet water en gaan eten, nadat de eigenaar ons eerst nog thee is komen brengen op de kamer. Om negen uur liggen we al in bed, hopend op een goede en lange nachtrust. De eigenaar komt ons nog een fles koud water geven, kraantjeswater dat men in de koelkast gekoeld heeft. Dat wordt hier overal gedronken en krijg je ook in restaurants gratis bij het eten. Hotel Firat ligt echter midden in de bazaar en aangezien het stikkend heet is in de kamer moeten we het venster wagenwijd openzetten. Zo kunnen we meegenieten van de spelletjes backgammon die de mannen in het theehuis beneden zitten te spelen tot middernacht. Dan horen we ze eindelijk afscheid nemen en denken we te kunnen slapen, maar dan zet er iemand heel luid een TV op met een in het Turks gedubde actiefilm. Per geluk duurt de film slechts tot 1.00 uur en kunnen we eindelijk slapen.

5 september 2001 Siverek - Diyarbakir 90 km
Om 5.00 uur komt de bazaar alweer tot leven en is er geen sprake meer van slapen. Om 5.30 uur staan we dan maar op, compleet niet uitgerust. Als we beneden komen, zien we dat de eigenaar naast onze fietsen ligt te slapen. We hebben hem gisteren verteld dat we vanuit Belgie naar hier zijn gereden. Hij reageerde er niet erg op. Hij vraagt ons nu waar we naartoe gaan. Als we zeggen dat we naar Diyarbakir gaan, is hij stomverbaasd en slaat zijn hand voor zijn mond alsof het een bovenmenselijke inspanning is. Ik denk bij mezelf: na een nacht in jouw hotel wordt het dat wel. We vullen al onze bidons, want er zou niet veel te eten en te drinken te vinden zijn onderweg. We kopen ook voldoende brood. Zelfs op dit vroege uur worden we alweer achtervolgd en toegeroepen. We krijgen al dadelijk een erge beklimming voorgeschoteld bij het buitenrijden van de stad en daarna wordt het er niet beter op. Bovendien hebben we erge wind op kop. Ook het wegdek is weer grove kiezel. Dat allemaal samen houdt ons ontzettend tegen en na anderhalf uur ben ik stikkapot en hebben we 15 km afgelegd en nog geen enkel huis tegengekomen, enkel dor landschap. Ik zeg tegen Marc dat ik het nut niet inzie om zo voort te ploeteren en stel voor een vrachtwagen tegen te houden. Marc stelt voor eerst al maar eens te ontbijten en dan verder te zien. Als we nog geen vijf minuten langs de kant van de weg zitten te eten, komt er al een man naar ons toegewandeld. Hoe verlaten het hier ook is, als je durft te stoppen, staat er binnen de kortste keren wel iemand bij je. Na de gebruikelijke vragen "what is your name, where are you from", informeren we naar benzinestations of winkels op deze weg. Er zou volgens hem tot in Diyarbakir niets te eten en zelfs niet te drinken te vinden zijn. We twijfelen of we dan wel genoeg water bij hebben. Dan zien we de mobilhome van Hubert en Ilona voorbijrijden. We wuiven en ze komen terug. Als Hubert ziet hoe pover ons ontbijt is, stelt hij voor dat we in de mobilhome komen voor een echt ontbijt. Ilona maakt echte koffie en gekookte eitjes voor ons. Hubert toont ons de mobilhome die hij volledig zelf heeft ingericht. Alles is heel goed doordacht. Je ziet dat het gemaakt is door een ervaren reiziger. We laten ons het ontbijt met koffie, eitjes, honing, choco, kaas en confituur goed smaken en babbelen nog wat na met Hubert en Ilona. Hubert vult ook nog onze waterzak van vier liter, zodat we zeker zullen toekomen tot deze avond. Gesterkt door het ontbijt en de vriendelijkheid van de Duitsers zien we het alweer veel beter zitten. Wanneer we daarna weer vertrekken, is ook de wind al veel minder. We gaan nu beter vooruit al blijft het een hard parcours met veel klimwerk. Er stoppen ook nog twee Turkse jongens die ons een dikke meloen, vier broden en ook nog tomaten willen meegeven. We kunnen er hen met moeite van overtuigen dat we dat allemaal niet kunnen dragen op de fiets. Later op de dag stopt er ook nog een gezin uit Adana dat ons ijskoud water te drinken geeft. Na 55 km verlaten weg zien we tot onze verbazing een benzinestation. Wanneer we er stoppen, begint Marc`s achterband af te gaan. Er is een gaatje in de band juist naast het gaatje van de vorige keer. Dit komt omdat de buitenband kapot is op deze plaats. Marc herstelt het gaatje en plakt de buitenband ook terug dicht met secondenlijm. Dan eten we ons brood met choco met de thee die we ondertussen al lang gekregen hebben. Als we Diyarbakir binnenrijden, worden we tegengehouden door de trafik polis. Die hebben een controlepost bij het binnenrijden van elke stad en ook van vele dorpen. We moeten thee drinken. Er is een politieagent bij die jaren in Parijs heeft gewoond en uitstekend Frans spreekt. Hij zegt dat Turkije toch nog steeds zijn land is en dat hij daarom terug gekomen is, ook al heeft hij een vriendin in Parijs. Hij gaat soms naar Parijs en zijn vriendin komt soms naar Turkije. Zo houden ze hun relatie in stand. De politieagenten stellen heel wat vragen en begrijpen maar niet waarom wij met de fiets reizen en ook niet waarom wij naar het Zuidoosten van Turkije komen. Ze vragen of we Izmir en Antalya al gezien hebben. Daar is het immers zo mooi. Daarna moeten we nog 15 km door de het nieuwe en drukke Diyarbakir rijden eer we aan de historische binnenstad komen. Daar worden we alweer door alle kinderen toegeroepen en wanneer we stoppen om een hotel te zoeken, komen er ook alweer mensen rondstaan. De hotels zijn redelijk duur in Diyarbakir en we gaan zeker naar zo`n vijf hotels kijken terwijl een troep van twintig mensen overal meegaat en zelfs mee binnen aan de receptie komt staan als ik onderhandel over de prijs. Ons helpen met ons bijvoorbeeld goedkope hotels aan te wijzen doen ze niet. Zich mengen in de gesprekken tijdens het afdingen doen ze wel, maar ik versta er niets van. Uiteindelijk vinden we in Kaplan-hotel een kamer voor 10 mio. Als we `s avonds gaan eten, nu dus zonder fiets, worden we al minder aangestaard, maar de kinderen volgen ons en roepen de hele tijd "hello, what is your name". Als we in het restaurant de rekening krijgen, blijken ze voor alles bijna het dubbele geteld te hebben. We hadden nochtans de prijzen op voorhand gevraagd. Als we er hen attent op maken, krijgen we prompt een verbeterde rekening met een uitleg in het Turks waar we toch niets van verstaan.

6 september 2001 Diyarbakir
Het oude centrum van Diyarbakir is inderdaad oud, stoffig en vervallen. Je kan er ook niet op je gemak rondlopen, want de massa`s kinderen die hier overal rondlopen, vallen je constant lastig. Sommigen vragen geld, anderen vragen tot vervelens toe je naam. Ook worden we veel aangestaard door de volwassenen. Sommige komen met ons praten: "Where are you from? What is your name?". Meer kennen ze niet en we zijn dus steeds vlug uitgepraat. De beroemde omwalling blijkt ook al niet veel meer dan een ruïne te zijn. Naar het schijnt zijn er bovenop wel mooie reliëfs, maar er wordt aangeraden er niet op te gaan wegens gevaar voor beroving. We proberen er toch op te gaan, maar de trappen zijn helemaal verbrokkeld en de buurt ziet er hier inderdaad heel grauw uit en met veel bedelaars. Dan maar naar het fort. Om aan de ingang te geraken, moeten we ons alweer een weg banen door de vele kinderen. Als we de ingang op het eerste zicht niet vinden, gaan we het bij de militairen vragen die even verder staan. Het blijkt dat het fort nu gebruikt wordt als kazerne. Als we ons paspoort afgeven, mogen we erin. We worden rondgeleid door een Duitse Turk die hier zijn legerdienst moet komen doen. Hij zegt dat hij niet kan wachten tot zijn legerdienst erop zit en hij terug naar Duitsland kan. Van het fort blijft er ook zo goed als niets over. We zien wel beneden de Tigris voorbijvloeien. Als we daarna naar de toeristische dienst gaan, worden we "te woord gestaan" door een Turkse ambtenaar die geen enkel woord Engels, Duits of Frans spreekt en die ons een fotokopie geeft van het plannetje van de stad uit de Lonely Planet-gids. Dat is het enige wat hij heeft. Dan gaan we internetten en maken we ons klaar om morgen weer verder te trekken.

7 september 2001 Diyarbakir - Silvan 84 km
`s Morgens rijden we de stad uit langs een wijk die er als een achterbuurt uitziet. Iedereen roept ons weer toe "teriest" (zo spreken ze toerist uit). We moeten ook al dadelijk aan een serieuze klim beginnen. Daarna blijft de weg op en neer gaan. Het is ook alweer een heel slecht wegdek. Onderweg zien we wel vijftien Duitse moto`s voorbijrijden. We stoppen in een dorpje aan een winkeltje en worden alweer omringd door kinderen die geld vragen. Als we verder rijden, gooien ze zelfs met stenen. Hoe meer we oostelijk rijden hoe armoediger de dorpjes worden. Onderweg bevestigen de mensen ons meermaals dat er een hotel is in Silvan. In elk dorpje begint zich hetzelfde scenario af te spelen. Eén kind krijgt ons in de gaten en begint "teriest, teriest" te krijsen. Ja, echt, dit is geen gewoon roepen meer, dit is echt krijsen. Al de andere kinderen van het dorp, en geloof me, dat zijn er heel veel hier, komen dan de straat opgelopen en beginnen allemaal om het hardst "teriest" te krijsen. Als we er dan tussendoor rijden, krijsen ze "hello" en in sommige dorpen ook "money, money", maar het ergste is dat eens als je voorbijgereden bent ze allemaal met stenen beginnen te gooien. Dit klinkt erger dan het is. Ze gooien slechts met keitjes en bovendien beginnen ze pas te gooien als je al een heel eind weg bent. Bovendien doen ze het niet als er een volwassene in de buurt is. Als Marc zich kwaad maakt, vluchten ze allemaal om het hardst weg. Als ik dat doe, lachen ze me in mijn gezicht uit. Een vrouw heeft hier blijkbaar weinig gezag. De kinderen die hier op straat lopen zijn ook overwegend jongens. De meisjes worden binnengehouden. We komen ook nog heel veel herders tegen waarvan sommige ons ook om geld vragen. Bovendien hebben ze dikwijls grote Kangal-honden bij die agressief rond ons komen blaffen. We komen ook nog een paar militaire controleposten tegen, maar die laten de toeristen meestal zonder meer passeren. Ook zien we weer eens een bruiloft. De muziek horen we al van kilometers ver over de velden schallen. Het lijkt wel of er één of ander openluchtfestival bezig is. We zien de mannen dansen in een rij, en even verder staan de vrouwen ook te dansen in een rij. Als we `s avonds Silvan binnenrijden, worden we weer van alle kanten "teriest" toegeroepen en staan de mensen met open mond te staren, maar zeggen nauwelijks goeiedag. We vragen een paar keer naar een hotel, maar men zegt ons dat er geen hotel is. We vragen het nogmaals aan het politiekantoor en zij zeggen dat het enige hotel dat er was twee jaar geleden is gesloten wegens het terrorisme. Rond het gebouw van het politiekantoor is er een hoge omheining en wat gras. We vragen of we onze tent er mogen zetten, maar ze zeggen dat dat niet gaat en dat we maar moeten doorrijden naar Batman, een grote stad 50 km verder. We zeggen dat we daar onmogelijk nog kunnen geraken voor donker. Het is hier algemeen geweten dat je in het donker van de straat moet blijven. Meerdere mensen hebben ons onderweg gezegd: in Oost-Turkije niet in het donker rijden en niet in het wild kamperen. We zeggen tegen de politie dat we dan onze tent ergens in het veld zullen moeten opzetten. Dat zien ze echter niet zo zitten en er wordt ons gevraagd even te wachten. Ondertussen staan er alweer minstens dertig mensen rond ons getroept en ze beginnen ook nog de fietsen aan te raken. De politieagenten zeggen hen dat ze moeten weggaan, maar dat heeft weinig effect. Opeens komt er een man aan die aan de alleropdringerigste kinderen rake klappen begint uit te delen en dat heeft wel effect. Eindelijk komt een politieagent ons in zeer goed Engels zeggen dat we binnen mogen komen. Oef, wat een opluchting om van de straat te zijn! Deze politieagent is niet in uniform, want hij is niet van dienst, maar was toevallig en tot ons groot geluk op het kantoor, want hij is de enige hier die iets anders dan Turks spreekt. Hij vertelt ons dat er een keuken is die we kunnen gebruiken. Als we inkopen gaan doen, acht hij het wenselijk dat hij meegaat. Nu valt niemand ons nog lastig. Hij vertelt ons dat hij eigenlijk van Mersin (aan de kust in West-Turkije) afkomstig is, maar dat iedere politieagent om de drie jaar ergens anders wordt gestationeerd. Iedere politieagent moet ook één periode van drie jaar in Oost-Turkije volbrengen, iets waar ze allemaal erg tegen op zien omdat het hier zo achter is. We koken spaghetti met tomaten, gekookte eieren en ajuin. Als we vragen waar we onze tent mogen opzetten, zegt de agent dat hij ons met de combi naar een ander gebouw buiten de stad zal brengen waar er enkel bevriende families rond de kazerne wonen. Hier in de stad zou onze tent `s nachts immers met stenen bekogeld worden. We moeten eerst nog binnen bij de baas thee drinken. In het andere gebouw, dat eigenlijk nog niet helemaal af is, krijgen we een leeg lokaal toegewezen. Behalve dat het er weer veel te warm is, slapen we er heel goed. De streek rond Diyabakir is gekend voor de hitte in de zomer. Overdag zijn de temperaturen geregeld boven de 40 graden. Wij hebben geluk gehad: het was slechts 38 graden.

8 september 2001 Silvan - Baykan 80 km
Het wegdek is in het begin nog even slecht als gisteren. Na een tijdje wordt het afgewisseld met heel goede stukken. Na 20 km komen we aan de Malabadi-brug, een brug uit 1146 van de Artukid Turken. Er is ook een kleine militaire post. De militairen zien eruit als pubers en schijnen hier weinig discipline te hebben, want ze giechelen de hele tijd en zeggen ons van alles in het Turks waar we niets van verstaan. Ze bedelen ook om sigaretten, maar we zeggen dat we sport doen en dus niet roken. Het landschap is heel mooi. We rijden de bergen in en moeten flink klimmen. Eigenlijk rijden we in een kloof met constant een riviertje naast ons. Spijtig genoeg liggen er op deze weg weer veel te veel dorpen naar onze zin. Sommige dorpen liggen aan de andere kant van het riviertje, zodat de kinderen niet bij ons kunnen, maar toch krijsen ze de longen uit hun lijf tot we uit het zicht verdwenen zijn. We beginnen ook te herkennen welke kinderen zullen gooien en welke niet. Het is heel raar, het werkt blijkbaar ook volgens streek. Eerst heb je een paar dorpjes waar alle kinderen gooien en dan heb je weer een paar dorpjes na elkaar waar de kinderen heel lief dag zeggen of soms helemaal geen aandacht aan ons schenken. `s Middags eten we langs het riviertje onze lekkere eitjes die we gisteren gekookt hebben. `s Avonds blijkt er in Baykan weer geen hotel te zijn. Dit hadden we echter al vermoed en we hebben dan ook aan de politie in Silvan gevraagd een briefje in het Turks te schrijven voor hun collega`s. We tonen het briefje aan de politiepost bij het binnenrijden van het dorp. Ze zeggen dat we kunnen overnachten bij hun collega`s aan de andere kant van het dorp omdat er meer plaats is, maar eerst moeten we natuurlijk thee drinken bij hen. Eén van hen spreekt een beetje Engels. Als we doorrijden, telefoneert hij naar zijn collega`s dat we eraan komen. Twee politieagenten wachten ons op aan de piepkleine politiepost, een hokje van drie meter op twee. Ernaast staat een groot gebouw van de wegenbouw op een groot omheind terrein. Ze doen teken dat we onze tent daar kunnen opzetten, vlak naast hun gebouwtje. Je kan trouwens via een trapje van het terrein naar de politiepost gaan. Ook de man van de wegenbouw is erbij. Geen van de drie mannen spreekt echter een woord Engels of Duits. We behelpen ons dan maar met de paar woorden Turks die we ondertussen al geleerd hebben. Terwijl we onze tent opzetten, bestoken ze ons met vragen die we niet altijd verstaan. Als ik naar het toilet vraag, word ik meegetroond naar het gebouw van de wegenbouw. Daar blijkt er ook nog een douche, een slaapzaal met stapelbedden en een keuken te zijn. Als ik terugkom, zegt de wegenbouw man dat we mogen douchen en ook mogen slapen in het gebouw. Ik vraag aan de wegenbouwman of we er ook mogen koken. Geen probleem, hij is maar al te vereerd. Hij toont ons twee bedden in de slaapzaal en we zeggen dat we dan de tent alvast terug zullen inpakken. Daar wil hij echter absoluut niet van weten. De tent moet daar blijven rechtstaan. Als we hem vragen wie er nog allemaal in de slaapzaal zal slapen, zegt hij "Behalve ons drieën, niemand". Dat vinden we maar heel verdacht. Een moslim die in dezelfde kamer slaapt als een vreemde vrouw. In de bussen worden er hier zelfs vooraan plaatsen vrijgehouden voor vrouwen die alleen reizen, zodat ze niet naast een onbekende man moeten zitten. We besluiten te koken en te douchen en dan maar in onze tent te kruipen in plaats van hier te slapen. Als het eten staat te koken, vraag ik de wegenbouwman de boiler van de douche aan te zetten. Hij toont me hoe alles werkt en wanneer ik hem bedank pakt hij opeens mijn hoofd stevig tussen zijn beide handen en probeert me op de mond te kussen. Ik duw hem echter weg en begin te roepen. Hij laat me dadelijk los en doet teken dat ik moet zwijgen met zijn vinger op zijn mond. Als ik echter niet zwijg, loopt hij als een pijl uit een boog terug naar de salon. Marc roept vanuit de keuken wat er gaande is en ik leg het hem uit. Marc gaat naar de man in het salon en doet hem teken dat hij moet oppassen. De man gebaart van niets te weten en doet alsof hij de salon niet uit geweest is. Als Marc het hem nogmaals op het hart drukt, wordt hij opeens heel onderdanig en overvriendelijk. Terwijl we zitten te eten, komt de vent vragen of we thee moeten hebben, maar ik gun hem geen blik waardig. Ons eten smaakt ons maar half, de vent heeft onze eetlust bedorven. Douchen doen we uiteraard ook al niet meer. Als we nadien naar de tent gaan, blijkt de avondploeg gearriveerd te zijn. We moeten uiteraard thee met hen drinken. De baas spreekt redelijk Frans en sommige anderen spreken een woordje Engels of Duits. Ook hier is er een trouwfeest met de typische luide muziek aan de gang. De politie zegt ons dat trouwfeesten slechts tot 23.00 uur duren. We kruipen vroeg in de tent en stoppen oordopjes in onze oren.

9 september 2001 Baykan - Tatvan 77 km
We rijden langs hetzelfde mooie landschap. De weg klimt geleidelijk. We zijn van plan slechts tot Bitlis, 52 km verder, te rijden, maar als we er binnenrijden worden we weer omringd door krijsende kindjes. Ook de mensen staren weer heel erg en komen rond ons staan als we aan een winkeltje stoppen. Het is bovendien ook weer een lelijk stadje, net zoals al de vorige plaatsen in Oost-Turkije. We besluiten maar door te rijden tot Tatvan. Bij het buitenrijden moeten we flink klimmen en er staan vele appartementsblokken met een heleboel buitenspelende kinderen die ons al van ver aan zien komen, want de weg is zo steil dat we slechts 8 km per uur doen. Bij één groepje kinderen staat er zelfs eentje bij met een grote katapult. Marc gaat op hem af en wijst naar hem specifiek en bezweert hem in het mooi Vlaams dat het zijn beste dag niet zal zijn als hij de katapult durft te gebruiken. We rijden er voorbij zonder problemen. We moeten nog een aantal kilometers flink klimmen en nog voorbij een heel aantal appartementsblokken met vervelende kinderen. Als we boven zijn, krijgen we een geleidelijke afdaling en kunnen we per geluk wat sneller rijden, want achter ons komt er een dreigend onweer aan. We moeten zelfs de regenjassen aandoen en worden een beetje nat, maar de bui waait vlug over. Zo dalen we nog 15 km lang af naar Tatvan over een heel grof wegdek maar met een mooi zicht op het Van-meer. In Tatvan worden we bij het binnenrijden alweer gevolgd door kinderen op de fiets. Het is heel vervelend, want ze komen langzaam voor ons rijden en gapen de hele tijd achterom. Af en toe stoppen ze zodat ze ons eens goed kunnen bekijken wanneer we hen voorbijsteken en dan halen ze ons weer in en komen weer voor ons rijden en stoppen ze weer na een tijdje. Dit is heel vervelend, want telkens we hen inhalen, moeten we de straat op tussen de auto`s. Soms is er te veel verkeer en moeten we achter hen stoppen en wachten tot de weg vrij is om hen voorbij te steken. Dat hebben ze nog liever, want dan kunnen ze ons terwijl bestoken met de gebruikelijke vragen "where are you from? what is your name?". Maar we zijn dat intussen al gewoon, we hebben het in de vorige steden ook al meegemaakt. We waarschuwen elkaar dan met "volgeling achter ons", "volgeling links van ons", enz. In Tatvan zelf komt er ook weer een hele troep kinderen rond Marc staan, terwijl ik binnen bij de receptie over de prijs ga onderhandelen en de kamers bekijk. Hier in Tatvan zijn het enkel nog de kinderen, de meeste volwassenen doen tenminste normaal. We vinden een onderkomen in hotel Üstün voor 10 mio en de fietsen kunnen er in het kolenhok staan. Deze keer is het belangrijk voor ons dat de fietsen goed gestald staan. Wij zijn immers van plan om een weekje terug naar Kemer bij Antalya te gaan waar mijn ouders en mijn broers en hun vrouwen ons komen bezoeken. We moeten stilaan beginnen uit te kijken naar een goede stalplaats. We denken dat eventueel in Van te doen, een grotere stad die aan de overkant van het Van-meer ligt, want men heeft ons gezegd dat in heel Zuidoost-Turkije enkel Van een echt te vertrouwen stad is. Wij vinden dat het er hier in Tatvan anders ook al goed uitziet.

10 september 2001 Tatvan
`s Morgens vraagt men ons in het hotel of we naar de Nemrut-krater, hier 35 km verder, willen. Ze zeggen dat mijnheer Mehmet Sale deze morgen naar boven gaat en dat we meekunnen. Hij vertrekt om 9.30 uur, dat is over 10 minuten. Terwijl Marc vlug brood en choco koopt, pak ik alle spullen samen die we mee naar boven zullen nemen. Terwijl Tatvan op 1.700 meter ligt, liggen de vijf kratermeren op 3.050 meter. Het kan er dus goed koud zijn. Wanneer we beneden in het hotel ons brood opeten komt Mehmet binnen. Hij zegt dat er nog drie Nederlanders meegaan, maar dat hij naar hun hotel is geweest en dat ze nog niet klaar waren, ze lagen zelfs nog in bed. Dat is een meevaller voor ons. We eten rustig verder en wanneer we klaar zijn gaan we gedrieën naar de Nederlanders hun hotel. Wij wachten buiten, maar Mehmet is even later terug met de boodschap dat ze nog steeds in bed liggen en dat hij het niet goed begrijpt, misschien zijn ze ziek of zo. Hij stelt voor om ondertussen bij het toeristinfobureau te gaan wachten. Ik vraag of ik niet even met de Nederlanders moet praten, want dat we in Belgie dezelfde taal spreken als in Nederland. Mehmet vindt het een goed idee. Aan de receptie belt men naar de Nederlanders hun kamer en even later heb ik een vrouw aan de lijn die me zegt dat ze helemaal niet naar de vulkaan willen gaan, dat ze gisteren, toen men het hen vroeg, enkel gezegd hadden dat ze het nog niet wisten en nog wel zouden zien. Ik zeg dus tegen Mehmet dat we kunnen vertrekken, want dat ze niet meegaan. Maar opeens wil Mehmet meer geld als we slechts met zijn tweeën naar boven zouden gaan. We betalen nu 5 mio per persoon voor een hele dag, en nu wil Mehmet 10 mio per persoon. Dat willen we niet geven. Mehmet stelt voor om naar de toerist info te gaan om te zien of er misschien nog meer toeristen zijn die naar boven willen. Als we daar aankomen, begint Mehmet aan ons te zagen om deze avond, met fietsen en bagage, met hem mee terug naar boven naar zijn dorp te gaan waar we bij hem thuis kunnen blijven slapen. Zijn dorp ligt op 2.500 meter en hij ontvangt er al toeristen sinds twintig jaar. Je kan er je tent opslaan ofwel op zijn dakterras slapen, en zijn vrouw en zijn dochters maken wel eten klaar. Hij zegt dat we mogen betalen wat we willen. We hadden dit ook al gehoord van Daniel, de Australische toerist die samen met ons de andere Nemrut-berg met de beelden heeft bezocht. Hij was in het dorp geweest, hij zei dat het er heel gezellig was en dat er meestal ook nog andere toeristen zijn. Maar, voegt Mehmet eraan toe, we mogen in ons hotel niet zeggen dat we met hem meegaan, want de meeste hotels zijn niet goed gezind op hem omdat hij de toeristen uit de stad komt halen en ze dan zo goed als gratis bij hem thuis laat logeren. Dat is voor ons natuurlijk een echt obstakel, want we zijn van plan om eventueel de fietsen toch hier in Tatvan te laten bij de vriendelijke mensen van ons hotel. In ieder geval komen er geen andere toeristen meer opdagen en we verliezen heel onze voormiddag. We zeggen tegen Mehmet dat als hij morgen nog andere toeristen heeft, dat we zeker mee willen. De rest van de dag gaan we internetten, wandelen wat aan het meer en kijken wat in het stadje rond. `s Avonds vragen we in het hotel of we er onze fietsen en bagage een week mogen laten staan. Dat blijkt geen enkel probleem te zijn.

11 september 2001 Tatvan
`s Morgens eten we weer ons brood op in het hotel, maar zien geen spoor van Mehmet. Niet voldoende toeristen dus. Goed, dan kunnen we aan het verslag voor de website werken en onze bagage inpakken om naar Kemer te gaan. Ik vraag ook in het hotel of ik er het verslag mag intypen op hun computer aan de receptie. Dat mag, maar liefst pas in de namiddag, want in de voormiddag vertrekken er nog veel gasten en komen er ook nieuwe aan. Als ik om 13.00 uur begin in te typen, valt na een half uur de elektriciteit uit en ben ik alles kwijt wat ik al gedaan had. We gaan op onze kamer zitten en zetten de knop van de TV aan, zodat we dadelijk horen als er opnieuw elektriciteit is. Rond 16.30 uur springt de TV aan. Ik ga dadelijk naar beneden en begin te typen. Even later staat Marc er ook met het nieuws dat hij op TV gezien heeft dat er van alles aan de gang is in Amerika. Men zet de TV in de lobby ook aan en daar zien we de beelden van de WTC-torens die in brand staan. Ik type terwijl lustig verder, want we denken dat er gewoon brand is. Als we de vliegtuigen zien, beginnen we te beseffen dat er meer aan de hand is. De receptionist spreekt Engels en legt uit dat het "gestolen" vliegtuigen zijn. Er zouden ook een paar F16s gestolen zijn! Wij weten ook niets af van het Pentagon. Natuurlijk komt er van typen niet veel meer in huis. Als we daarna gaan eten, spreekt iedereen over niets anders en in alle restaurantjes en theehuizen staan de TV`s aan. De mensen zijn hier even verbijsterd als overal elders. Van vreugdedansen is er hier hoegenaamd geen sprake. We begrijpen natuurlijk dadelijk de impact van deze gebeurtenissen op het verdere verloop van onze reis. We trachten in de betere hotels een TV met een Engelstalige post te vinden, maar tevergeefs. Nergens is er hier aan Engelstalige informatie te geraken. We gaan naar het internetcafé en lezen daar de eerste artikels over wat er gebeurd is. Zo vernemen we o.a. dat het om gekaapte passagiersvliegtuigen gaat, en dus niet om lege gestolen vliegtuigen. Er zijn ook al een paar mensen die ons erover gemaild hebben om ons te waarschuwen. `s Avonds luisteren we ook nog naar onze wereldontvanger, terwijl we de bagage inpakken om naar Kemer te vertrekken. We gaan immers een aantal zaken terug mee naar huis geven en we hebben aan Remi en Hilde, mijn broer en zijn vrouw, ook een hele waslijst aan mee te brengen zaken doorgegeven.

12 september 2001 Van
We nemen vanuit Tatvan de bus naar Van, 140 km hier vandaan aan de oostelijke kant van het Van-meer. Dit is uiteraard de tegenovergestelde richting dan Antalya, maar aangezien we goed vroeg in Tatvan zijn gearriveerd om zeker een goede plaats voor de fietsen te vinden, gaan we eerst met de bus nog wat sightseeing doen. Van zou een mooie stad zijn. Het is heel raar om nog eens in de bus te zitten. Als ik na amper 10 minuten een bord zie met "Van 120 km" heb ik de neiging om tegen Marc te zeggen: "Weeral een verkeerd bord, dat kan compleet niet!". Het is voor ons heel raar hoe vlug de kilometers voorbijvliegen. De busreis gaat over een hoge bergpas van 2.234 meter en we zijn blij dat we niet met de fiets zijn, want het gaat erg steil. De uitzichten zijn wel machtig. Op de Turkse lange afstandbussen word je goed verzorgd. Er is een steward aan boord die in het begin rondkomt met drinken, thee of cola, en op het einde met de in Turkije alom aanwezige "cologne" die in je handen wordt gegoten en waarmee je verondersteld wordt ook je gezicht en je haren in te wrijven. Ook in restaurants hier wordt dit vaak aangeboden bij het buitengaan. Als we Van naderen hebben we een militaire controle. Iedereen moet zijn identiteitskaart laten zien, maar wij als toeristen niet. Als we in Van aankomen, zien we dat het er redelijk druk en groot is, en we zijn zeer blij dat we de fietsen in het gemoedelijkere Tatvan gestald hebben. Ook hier zien we iedereen op de TVs in de theehuizen en restaurants de gebeurtenissen van gisteren in Amerika bekijken en herbekijken (er bestaat hier CNN Turk). We vinden een goedkoop hotelletje, maar zoals meestal bij de goedkope hotelletjes hier, zijn er enkel mannelijke gasten en word ik aangestaard tot en met. We bezoeken het museum. Daarna sturen we per e-mail een waslijst met nog een paar nieuwe zaken naar Remi en Hilde, en lezen we ook de persartikels op internet. In de internetcafés zien we nog een paar andere toeristen die aan nieuws over de gebeurtenissen trachten te komen. Dan zoeken we naar een restaurant waar we eventueel spaghetti kunnen eten, maar tevergeefs.

13 september 2001 Van
We gaan naar het toeristenbureau en vragen hoe we aan de Van Kale (=kasteel) kunnen geraken. We krijgen er ook foto`s te zien en zoals zo dikwijls het geval is met de bezienswaardigheden in Turkije, vooral in Oost-Turkije, blijkt de Kale niet veel meer dan een ruïne te zijn. Het uitzicht over het meer en de bergen er rond zou wel prachtig zijn. Maar er zijn geen busjes naartoe en we zullen moeten onderhandelen met een taxi. We besluiten maar niet te gaan, we hebben bovendien nog veel te doen. Zo gaan we eens informeren naar prijzen van "trouwringen", want we denken dat het beter is er een aan te doen voor Iran. Een zilveren ring kunnen we al kopen voor 1 mio (= 32 BEF) en een gouden voor 30 mio. We zoeken ook alle optiekers af voor het lenzenproduct Aosept. Niemand heeft het en men zegt ons dat we daarvoor naar de dokter in het hospitaal moeten. Nochtans was het lenzenproduct in West-Turkije gemakkelijk te vinden, maar wel bij de apothekers. We gaan ook naar het kantoor van de busmaatschappij om ons ticket te kopen naar Sanli Urfa, waar we een tussenstop zullen houden op weg naar Antalya.

14 september 2001 bus van Van naar Sanli Urfa
We checken vroeg uit ons hotel, want we nemen de bus van 9.00 uur naar Sanli Urfa. Bij het buitenrijden van het busstation van Van treuzelt de bus wel zeker een half uur om nog meer passagiers te ronselen. Waarom is er dan een busstation? Als we eindelijk doorrijden worden we een half uur later alweer tegengehouden voor een militaire controle. Deze keer komt de militair alle identiteitskaarten (behalve de onze) rondhalen en stapt ermee van de bus. Even later stapt er een tweede militair op die aankondigt dat er "bagaj control" is. Iedereen moet afstappen en bij het uitstappen worden enkel de mannen gefouilleerd. De handbagage wordt niet bekeken, maar alle koffers worden uit de kofferruimte gehaald en op grote tafels gezet. De militairen doen ze één voor één open en vragen hier en daar een woordje uitleg. Na meer dan een half uur mag iedereen weer de bus in en kunnen we doorrijden. De bus is nog maar pas weg of er roept iemand dat men de identiteitskaarten vergeten is. De bus rijdt terug en haalt ze op. Daarna hebben we nog verschillende militaire controles kort na elkaar en ze checken allemaal de identiteitskaarten. Dan stopt de bus nog eens aan een wegrestaurant, maar tegen 19.00 uur zijn we dan toch eindelijk in Sanli Urfa. We moeten in het donker nog een dolmüs (= klein busje) nemen van het busstation naar het centrum en vinden vlug een hotel.

15 september 2001 Sanli Urfa
Er is een legende over Sanli Urfa. Abraham (die ook in de Koran voorkomt) zou hier op een dag aan het vechten geweest zijn tegen een paar heidense goden die hem vangen en op een brandstapel zetten. God komt hem echter te hulp door het vuur te veranderen in water en de takken in vissen. Abraham zelf wordt door de lucht weggeslingerd en landt even verder heel "zacht" in een bed van rozen. Dat alles is hier in een mooi park uitgebeeld. Er zijn twee grote vijvers met reuzegrote karpers, met daarrond terrasjes en rozentuinen. De karpers zouden heilig zijn en er wordt hier visvoeder verkocht om hen te voederen. Het is hier heel rustig, een ongekende luxe in een Turkse stad, maar we worden toch weer lastig gevallen door een paar mannen die ons van alles willen verkopen of onze gids willen zijn. We wandelen ook de berg van de citadel op die achter de vijvers ligt. Hier heb je een goed uitzicht over de stad. Daarna gaan we naar het busstation. We informeren bij vijf verschillende busmaatschappijen. Ze hebben allemaal één bus per dag naar Antalya en ze vertrekken allemaal om 17.00 uur en vragen allemaal dezelfde prijs. We begrijpen al vlug dat het geen zin meer heeft om ook nog bij de tien andere maatschappijen te gaan informeren, en kopen vlug een ticket voor de bus van morgen.

16 september 2001 Sanli Urfa en `s avonds bus naar Antalya
We bezoeken de mooie bazaar. Hier staan er nog echt mooie oude huizen, al zijn ze erg verwaarloosd. Dit is echter de eerste stad die wij in het binnenland aandoen waar er qua architectuur iets te zien is. Daarna reppen we ons naar het busstation. De busrit is lang en er wordt ons niet echt de gelegenheid gelaten te slapen, want overal waar we stoppen worden de lichten aangedaan en wordt er via de micro afgeroepen hoe lang we stoppen.

17 september 2001 - 23 september 2001 Kemer
De beloofde 15 uren-rit wordt een 17 uren-rit, zodat we om 10.00 uur `s morgens in Antalya staan, vanwaar we een busje naar Kemer nemen, 40 km verder. We weten niet wat er ons overkomt. Zoveel luxe-winkels waar alles te krijgen is. Zo`n overvloed hebben we al lang niet meer gezien. Het komt heel irrealistisch op ons over. Een paar honderd kilometer verder zaten we nog in vuile, stoffige, rumoerige stadjes en dorpen, waar elk restaurant dezelfde keuze biedt, nl. kebap of kebap. Ik koop hier zonder problemen mijn lenzenwater en we weten een spaghetti, eindelijk.
Mijn familie komt pas `s nachts om 4.00 uur aan in het hotel. Dan liggen wij al lang te slapen. `s Morgens volgt er een ontroerend weerzien bij het ontbijt. De week vliegt om. We verkennen samen Kemer en Antalya. We huren ook een busje en rijden ermee naar Pamukkale, het katoenpaleis, een landschap van prachtig witte kalkterrassen waar water over stroomt. Mijn broers en hun vrouwen gaan ook nog de koningsgraven in Myra bekijken. Voor de rest luieren we aan het zwembad en lezen de kranten en tijdschriften die Hilde heeft meegebracht. We zijn ook heel blij met al de andere dingen van de waslijst die Remi en Hilde voor ons verzameld hebben, waaronder o.a. een nieuw achterwiel voor mijn fiets. Het afscheid komt veel te vlug.

24 september 2001 vlucht Antalya - Van, bus naar Tatvan
Vandaag is het voor ons een aaneenschakeling van bussen en vluchten. We vertrekken om 06.15 uur in Kemer en komen om 18.00 uur in Tatvan aan.

25 september 2001 Tatvan (Nemrut Gölü)
Vandaag is het mijn verjaardag. `s Morgens wil Marc het wiel in mijn fiets zetten als Mehmet in ons hotel verschijnt dat hij toeristen heeft die naar boven gaan en dat we meekunnen. We pakken vlug onze zaken en een kwartier later zijn we op weg, samen met twee Israeliërs en twee Nederlanders. De weg is zeer slecht en gaat steil omhoog. We klimmen tot 3.000 meter. Mehmet toont ons onderweg een gat waaruit heel hete lucht komt. Hij zegt dat het reuma zou genezen. Dan rijden we verder naar het warme meer waar er inderdaad hete lucht naar boven geborreld komt. Bij het grote koude meer wachten zijn dochters ons op en eten we allemaal samen druiven en ook brood met tomaten en kaas. Daarna dalen we terug af naar 2.500 meter, naar Mehmet`s dorp. Het is een pittoresk, heel rustig dorpje. De huisjes zijn uit natuursteen. Mehmet toont ons fier zijn "camping" naast zijn moestuin. We drinken er thee en babbelen met de dochters die goed Engels spreken, zoals Mehmet zelf trouwens. Daarna brengt Mehmet ons samen met één van de Nederlanders terug naar beneden, de anderen blijven boven slapen. Spijtig dat wij niet kunnen blijven, maar we moeten nog aan de fiets werken en alle bagage terug op zijn plaats schikken.

26 september 2001 Tatvan
Vandaag zet Marc het nieuwe wiel in mijn fiets. De fietsenmaker uit Stokrooie heeft er echter niet de door ons gevraagde Sapim-spaken ingezet. Volgens de fietsenmaker zouden deze sterker zijn, maar dat betwijfelen we. Laat ons hopen dat ze sterk genoeg zullen zijn. In ieder geval heb ik nu een mooi rond wiel zonder slag. Dan gaan we winkelen om eventueel een grote bloes of hemd tot aan mijn knieën te vinden voor mij om in Iran mee te fietsen. We kijken ook nog even naar de trouwringen, maar vinden ze te duur. Dan werken we aan het verslag en pakken ook de bagage terug mooi in en gaan vroeg slapen.

27 september 2001 Tatvan - Adilcevaz 71 km
Als we `s morgens het hotel buitenkomen om onze fietsen uit de kolenstal te halen, geraken we aan de praat met een Franse toerist die over land van India gekomen is. Hij zegt dat Iran niet te doen is van het verkeer, er rijden enorm veel vrachtwagens. Ook het landschap zou zeer eentonig zijn. We vertrekken eindelijk om 9.30 uur na afscheid genomen te hebben van onze vrienden van Hotel Üstün. Het doet goed om weer op de fiets te zitten. We zien onderweg kinderen maar ze schreeuwen ons niet "teriest, teriest, money, money" toe en ze gooien ook niet met stenen. Integendeel, alle mensen zeggen ons vriendelijk dag en wuiven ons toe. Herhaaldelijk wordt er geroepen dat we moeten stoppen om thee te drinken of fruit te eten, maar we gaan er niet op in. In het eerste dorpje dat we tegenkomen kunnen we zelfs rustig stoppen om een foto te nemen. Het is een heel mooi dorpje met allemaal huizen in bruine natuursteen. Het ziet er trouwens ook veel opgeruimder en properder uit dan de dorpen die we zagen van Diyarbakir tot Bitlis. Het is een heerlijke mooie rit. De weg gaat slechts lichtjes op en neer, het wegdek is meestal glad en rijdt goed, het is "maar" 27 graden, we hebben wind in de rug en we komen geen wild blaffende en agressieve honden tegen.De weg loopt bovendien de hele tijd vlak langs het Van-meer. We hebben heel mooie uitzichten met het meer aan onze rechterkant en de bergen aan onze linkerkant. Als we `s middags in Ahlat stoppen om te eten, merken we dat ook hier de mensen ons goed gerust laten. Enkelen benaderen ons, maar ze trachten dan ook een gesprek aan te knopen. Ze zijn gewoon geïnteresseerd in onze reis. Dit is veel aangenamer dan het gegaap dat we voordien tegenkwamen. Hier doen de mensen weer normaal. Oef! Na het eten bekijken we in Ahlat het 13de eeuwse Seljuk-kerkhof en het fort, al blijft van dat laatste niet veel meer over. Dan fietsen we verder en even voor Adilcevaz drinken we een cola in een piepklein winkeltje bij een oude man. Als we naar een hotel of een camping vragen, zegt hij dat we onze tent vanachter in zijn tuin met zicht op het meer mogen zetten. We hebben veel zin om op het aanbod in te gaan, maar we moeten absoluut aan het verslag werken, want er is niet veel van in huis gekomen in Kemer of Tatvan, dus rijden we maar verder Adilcevaz binnen en vinden een kamer in Hotel Kwent voor 8 mio. Als we daarna naar internet informeren, blijkt er in heel Adilcevaz niet één internetcafé te zijn. Brute pech! En we hadden nog wel zo graag bij de vriendelijke oude man gebleven!

28 september 2001 Adilcevaz - Ercis 68 km
We geraken niet goed uit bed en vertrekken pas om 10.00 uur. Geen probleem, want we gaan slechts tot de volgende stad rijden die 65 km verder ligt. Het is ook vandaag weer een heel mooie rit langs het water. We komen geen dorpjes of benzinestations tegen, wel veel herders met hun kudde.Na 42 km komen we eindelijk aan een benzinestation waar we een soepje eten. Ondertussen is er veel wind opgestoken en is de lucht heel bewolkt. We zien het in de verte regenen. Per geluk hebben we de sterke wind in de rug en worden zo voortgeduwd naar Ercis. In Ercis volgt ons weer een troep kinderen en pubers op onze zoektocht naar een hotel. We nemen onze intrek in het zeer goede Hotel Turvan en gaan naar het internetcafé naast het hotel. We zijn nog maar een kwartier bezig of de elektriciteit valt uit. We beginnen opnieuw en na een half uur weer even een elektriciteitspanne. Dit gebeurt nog zo`n vijf keer. Na een paar minuten is er wel weer elektriciteit, maar de internetverbindingen zijn hier in Turkije zo langzaam dat het heel lang duurt eer je in je e-mail bent ingelogd en dus telkens als je eindelijk je mailtje bijna ingetypt hebt, valt de elektriciteit uit en kan je opnieuw beginnen. Om gek van te worden! De zesde keer valt zelfs de elektriciteit in heel de stad uit. Het is ondertussen buiten al pikdonker. Zo zitten we daar met zijn allen in het internetcafé op de tweede verdieping te wachten tot eindelijk na meer dan een half uur de elektriciteit weer aanspringt. Wij hebben er echter onze buik van vol en gaan naar buiten om iets te eten. We lopen even rond en weer vallen ineens alle lichten uit. Nu moeten we goed opletten waar we lopen, want in Turkije zijn de stoepen nooit effen, er zijn steeds trapjes op en af en ook geregeld gaten. Terwijl we in een restaurantje zitten te eten, springt het licht plots terug aan. Op weg naar het hotel komen we aan een ander internetcafé voorbij en we gaan proberen van hier nog eens een mailtje naar de Belgische anbassade in Teheran te sturen. We waren er straks ook al aan begonnen, maar waren alles weer kwijtgespeeld door het uitvallen van de stroom. We hebben al tweemaal gemaild verleden week, maar we hebben nog steeds geen antwoord. Maar de elektriciteit valt weer uit. Zo blijft er geen tijd over om ook nog aan het verslag te werken.

29 september 2001 Ercis - Çaldiran 65 km
Bij het buitenrijden van Ercis moeten we al dadelijk klimmen. De weg blijft op en neer gaan, er is geen enkel vlak stukje. De eerste 30 km rijden we nog langs het mooie Van-meer waarvan het water vandaag nog blauwer lijkt. Dan nemen we de afslag naar Dogubayazit richting noorden. Vanaf hier begint de weg zachtjes te klimmen. Op onze kaart zien we dat we over een bergpas van 1.900 meter moeten, maar dat zal wel meevallen, want het Van-meer ligt al op 1.650 meter. We komen aan de mooie Muradiye-watervallen, waar we ons brood met choco opeten in een restaurantje. Als we daarna doorrijden, stijgt de weg nog steeds geleidelijk. We komen toch weer kinderen tegen die met stenen gooien. Eenmaal treft een grote kei van 6 cm doormeter mijn voortas. Gelukkig dat dat niet op de fiets zelf of op mij was. Marc rijdt terug en maakt zich kwaad op de drie jongens die langs de weg staan. Het is niet moeilijk om te weten te komen wie er gegooid heeft, want één van hen zet het heel hard op een lopen. We zien hem een kilometer verder nog steeds in volle vaart door de velden crossen. Even verder komen we voorbij drie herdertjes met hun kudde. De twee grote herdershonden komen van in de verte heel hard naar ons toegespurt. Het gaat hier nog steeds bergop, dus we kunnen ons niet uit de voeten maken. We zetten ons schrap voor de aanval, maar met deze honden valt blijkbaar niet te onderhandelen. Zonder aarzelen vliegen ze op Marc`s fiets af en één van hen bijt de achterzak stuk. Marc stopt en is nu nog razender dan de honden. Je moet ze zien lopen terug het veld in terwijl Marc hen met stenen bekogelt. Ook de drie herdertjes die gezien hebben wat er gebeurd is, maken dat ze weg zijn. We zien ze in de verte een steile heuvel beklimmen. Als we willen verder rijden, komen de honden toch weer achter ons aan en beginnen we hen opnieuw met stenen te bekogelen. Deze keer laten ze ons definitief met rust. We zijn daarna niet meer echt in de stemming om nog terug te zwaaien naar de Turken die ons onderweg vriendelijk dag zeggen. We klimmen nog wat geleidelijk verder en moeten de pas overgestoken zijn zonder het te merken. Als we in Çaldiran aankomen, blijkt er toch een hotel te zijn. We waren al van plan geweest naar de trafik polis toe te stappen als die er al zou zijn, want we kunnen niet verder meer rijden, want deze weg sluit officieel om 17.00 uur. We nemen onze intrek in het Grand Yagmur Oteli. Er staan mooie nieuwe meubels in de kamers, maar het is er heel vuil. Als we onze handen willen wassen, blijkt er geen water te zijn. Marc gaat het beneden zeggen en het is geen enkel probleem. Ze gaan dadelijk het water in de kelder opzetten. We wassen onze handen, maar als ik een kwartier later nog eens de kraan opendraai, komt er weer niets uit. Ze hebben het blijkbaar terug afgezet. We gaan eten en zien dat er inderdaad geen verkeer meer voorbij komt op deze weg. Als we terug in het hotel komen, informeren we naar het water. "Waarom?" vragen ze, "Willen jullie douchen? Er is pas warm water om 21.00 uur". Ik zeg dat ik naar het toilet wil, een argument dat ze als moslim zeker moeten verstaan, aangezien zij water nodig hebben voor wat wij met toiletpapier doen. Ze zetten weer het water aan, maar slechts voor vijf minuten natuurlijk. Om 21.00 uur is er inderdaad opeens warm water en om stipt 21.15 uur zetten ze alle water, warm en koud, alweer af.

30 september 2001 Çaldiran - Dogubayazit 69 km
Ook `s morgens is er helemaal geen water in het hotel. We eten vlug ons brood met choco in onze kamer. Als we vertrekken worden we bij het buitenrijden al dadelijk gestopt bij de militaire post. Deze weg loopt hier gedurende zo`n 45 km vlak tegen de Iraanse grens. Er is heel weinig verkeer op deze weg, maar we zien wel heel veel militaire uitkijkposten hoog in de bergen. Het landschap blijft heel mooi. We rijden nu volop de bergen in en moeten stevig klimmen naar de Tendürek-pas van 2.644 meter. Daarna krijgen we een lange afdaling door een prachtig landschap met op de achtergrond de 5.165 meter hoge sneeuwbedekte Ararat-berg waarop volgens de legende Noah`s ark gestrand zou zijn. Sinds we over de pas gekomen zijn, blaast er een stevige koude tegenwind en we zijn heel bij dat we onze windstopperjasjes hebben aangedaan voor we aan de afdaling begonnen. In de afdaling proberen herdertjes ons nog tegen te houden voor geld en worden we ook nog aangevallen door honden, maar met de snelheid die we hebben kunnen ze ons niets doen. Daarna komen we in een uitgestrekte vallei en moeten we flink duwen tegen de straffe wind. We komen nog een agressief herdertje tegen die ons de weg tracht te versperren en luid om geld roept. We rijden gewoon door en hij stuurt zijn hond achter ons aan. We zijn echter al een eind weg en de hond heeft blijkbaar niet veel zin om moeite te doen. We moeten nog flink tegen de wind in trappen om in Dogubayazit te geraken. We bekijken een paar hotels en kiezen het Ishakpasa Hotel want ze gaan gemakkelijk met hun prijs omlaag van 16 naar 9 mio. We zien er een fiets op het balkon staan. `s Avonds gaan we aan de kamer aankloppen. Het is Andreas, een Zwitser, die ook op weg is naar India. Hij is ook via Oost-Europa gekomen, net als wij, maar heeft in Turkije de snellere route langs Ankara en Erzurum genomen. Als we aankloppen, is hij druk bezig op zijn portable om zijn website my.uudial.ch/frey.tho te updaten. We babbelen even met hem en laten hem dan verder werken. Als we iets te eten gaan zoeken, zijn we aangenaam verrast. We vinden hier weer restaurantjes waar je ook iets anders kan bestellen dan kebaps, net zoals we ze in West-Turkije tegenkwamen. We kijken onze ogen uit en weten niet goed wat kiezen, zoveel keuze is er. Ze hebben zelfs vier soorten soep, terwijl er in het Zuidoosten meestal enkel mercimek (= linzensoep) te krijgen is. We eten heel lekker in het propere restaurant Derya en de prijzen zijn normaal, geen toeristenprijzen hier. Het is hier `s avonds al behoorlijk koud.

1 oktober 2001 Dogubayazit
Vandaag hebben we veel te doen. We gaan rondshoppen voor de gepaste kleding voor mij om Iran binnen te gaan. De meeste winkels willen me een dure zwarte "manteau" (= lange jas tot op de grond) aansmeren en beweren dat ik absoluut een kleed tot op de grond moet dragen en dat het zwart moet zijn, terwijl ik al heel andere zaken heb gelezen op internet van andere reizigers. Die manteaus zijn ook gevoerd en ontzettend zwaar, want ze zijn heel breed en daar kruipt heel wat stof in. We bekijken heel wat winkels, want eigenlijk ben ik gewoon op zoek naar een oversized bloes tot op mijn knieen, maar dat blijkt hier niet te vinden zijn. We worden het moe en besluiten morgen verder te zoeken. We gaan e-mailen en eindelijk aan het verslag werken, deze keer hopelijk zonder stroomonderbrekingen. Wanneer we `s avonds uit het internetcafé komen en op weg zijn naar het hotel, zien we twee Nederlandse motorrijders stoppen. We gaan er op af en spreken hen aan met "Hello, what is your name, where are you from?". Mark en Maarten, zo heten ze, waren ook van plan om naar India te rijden, maar ook hun plannen zijn gewijzigd door de gebeurtenissen. Ze stellen voor om samen gaan te eten. Zo gezegd, zo gedaan, maar wij gaan eerst nog Andreas afhalen in ons hotel waar wij al een afspraak mee hadden om gaan te eten. We eten weer heel lekker in restaurant Derya en wisselen ervaringen uit.

2 oktober 2001 Dogubayazit
Marc smeert onze Brooks-zadels in met ledervet, want ze hebben al serieus afgezien van de warmte. Dan duiken we weer het internetcafé in om aan het verslag te werken. `s Middags eten we weer bij Derya en daarna gaan we het Ishak Pasa-paleis bezoeken, dat 6 km van hier op een steile berg ligt. Voor de gemakkelijkheid nemen we een taxi tot boven, want gisteren hebben we vergeefs een half uur op een dolmüs zitten wachten en zijn dan maar niet meer gegaan. Het paleis werd gebouwd tussen 1685 en 1784 en is een amalgaam van bouwstijlen. Het paleis zelf is echt prachtig. Het ligt bovendien afgelegen, hoog op de berg, met een fantastisch uitzicht. Het is er ook heel rustig, we hebben het paleis voor ons alleen. We dalen te voet af naar een lager gelegen camping waar veel `overlanders` zouden komen. We hopen er wat informatie te vergaren over Iran. We spreken er met enkele Duitsers en Britten, maar veel opsteken doen we niet, behalve dat in Iran de wegen heel goed zijn, maar dat het landschap ontzettend saai is, zelfs met de auto. Veel van hen waren met de auto op weg naar Pakistan, maar zijn nu moeten terugkeren naar Turkije. Ze zeggen ons bijna afgunstig: "Jullie hebben nog geluk dat jullie met de fiets zijn, jullie kunnen tenminste nog verder met het vliegtuig. Wij niet, wij moeten terugkeren". We dalen dan verder te voet af naar Dogubayazit en krijgen een lift van een vriendelijke vrachtwagenchauffeur met zijn zoontje. Daarna gaan we het verslag afwerken en `s avonds eten we weer samen met Andreas. Het is heel koud geworden deze avond en ook gedurende de dag voel je al heel goed dat de winter in aantocht is. We lopen overdag, zelfs in de stralende zon, al in onze fleece rond.

3 oktober 2001 Dogubayazit
Onze laatste dag voor we naar Iran gaan. We hebben nog een druk programma af te werken.We moeten voor mij nog een kleed of bloes, een hoofddoek en lange kousen vinden. Normaal fiets ik met sokken, maar ik ben bang dat mijn broekspijp eens te hoog zou kunnen komen tijdens het fietsen en dat er een stukje bloot been zichtbaar zou zijn. We moeten ook nog WC-papier kopen, want dat is in Iran niet te vinden. We zijn ook van plan om eventueel trouwringen te kopen. Verder moet ik nog de Engelse verslagen nalezen die mijn moeder me al een hele tijd geleden heeft gestuurd. Marc moet ook nog zijn achtertas repareren. En we zouden ook nog graag proberen aan Iraans geld te raken. Andreas heeft al zeker vijf banken geprobeerd zonder succes. Naar `t schijnt zouden sommige hotels wel wisselen. We kunnen anders ook nog altijd aan de grens wisselen. We gaan vandaag weer zo`n vijf kledingwinkels af, maar vinden niets dat tegelijk aan de Iraanse normen voldoet en ook nog geschikt is om te fietsen. Dan zien we opeens een dun zwart jasje hangen aan een piepklein winkeltje. Als we er binnen gaan, blijkt het geen winkel maar een kleermaker te zijn. De jas past me perfect en komt tot juist boven mijn knieen, is licht en laat me ook genoeg bewegingsvrijheid. Ik vraag de naaister (ja, uitzonderlijk een vrouw) of ze vandaag nog knoopsgaten in de jas kan maken en er knopen aanzetten. Geen probleem! Ik vraag haar ook een bijpassende hoofddoek te maken. Als we daarna voor trouwringen rondkijken, komen we het Brits koppel van gisteren op de camping tegen. We vragen of het een goed idee is om trouwringen te kopen. Ze zeggen van niet, zij hebben het in ieder geval niet gedaan en de paar keren dat ze een hotel hebben genomen (ze reizen immers met een campingcar) wordt er hen zelfs niet gevraagd of ze getrouwd zijn. Bij ons ligt dat natuurlijk anders, wij komen immers ook in de heel kleine dorpjes. We besluiten toch maar om geen ringen te kopen, want fantasiejuwelen vind je hier niet, er zijn enkel echte juwelierszaken met enkel gouden ringen, en dat loopt al vlug op qua prijs. Dan kopen we ieder nog een paar werkhandschoenen voor 30 BEF, want het kan hier `s morgens al serieus koud zijn. Daarna gaan we eten en internetten. We hebben een mailtje van Pien en Harm ontvangen. Ze zijn tot Qom gefietst, maar geven nu het fietsen in Iran op en gaan verder met de bus het land verkennen. Ze zeggen dat het niet plezant meer is, want de afstanden tussen de dorpen zijn enorm en aangezien wild kamperen officieel niet toegelaten is, hebben ze al verschillende keren heel lange dagetappes moeten doen van zelfs 200 km. Het lijkt ook zo zinloos, omdat ze toch niet meer kunnen doorfietsen naar Pakistan. Het landschap is ook zo ontzettend saai. Dat belooft!
Dan gaan we Marc`s tas repareren en steken onze bagage in orde. `s Avonds eten we weer met Andreas. Morgen rijden we naar de Iraanse grens.


4 oktober 2001 Dogubayazit - Maku 57 km
We zijn eindelijk op weg om 08.45 uur. We zeggen dag tegen Andreas die eerst nog naar de bank moet. Bij het buitenrijden van Dogubayazit zien we kinderen die weer klaar staan om met stenen te gooien, maar er zijn een paar volwassenen die hen terugroepen. Even verder komen we voorbij een militaire post, maar we moeten niet stoppen. De weg gaat bergaf en we gaan goed vooruit. De hele tijd zien we links van ons de bewolkte top van de berg Ararat. Als we voorbij enkele nomadententen rijden die ver in de vlakte links van ons liggen, zien we een hond van ver over de velden in volle vaart blaffend aangelopen komen. De weg gaat hier juist bergop en we haasten ons om aan de top te zijn in de hoop dat er een felle bergaf volgt waar we een hoge snelheid kunnen halen. We rijden de longen uit ons lijf en halen de top net als de hond de weg komt opgestormd. Tot onze teleurstelling is er slechts een hele geleidelijke bergaf, maar er komt wel een zware vrachtwagen uit de andere richting en de hond durft niet over te steken. Wij geven nog altijd volle gas en tegen dat de hond oversteekt, zijn we al te ver weg. Dat was op het nippertje. We zijn niet meer zo tuk op honden, sinds het voorval in de buurt van Caldiran. Aan de grens staat een lange rij vrachtwagens aan te schuiven. We fietsen er langs door en komen op een braakliggend terrein met hier en daar vervallen gebouwen en veel ijzeren hekken. We rijden er kris kras tussendoor en vragen geregeld de weg aan mensen die voor de gebouwen staan. Uiteindelijk, na meer dan een kilometer, wordt er naar een gebouw gewezen. Marc gaat er binnen met de paspoorten, terwijl ik buiten mijn Iran-kleding aandoe (hoofddoek en lange jas). Hij komt even later buiten met de nodige stempels. Er hangen ook veel geldwisselaars rond en we wisselen ons overgebleven Turkse lira in Iraanse rials. Dan moeten we met de fietsen door het gebouwtje naar een deur die dicht is met een hangslot. Een soldaat doet ze voor ons open en wij moeten ons door de smalle deur wringen terwijl de soldaat mensen die van de andere kant willen binnenkomen tegenhoudt. Dan gaat de deur vlug achter ons weer dicht. Nu staan we in een soort opslagplaats temidden van enorme plastieken zakken en grote kartonnen dozen. In de verste hoek zien we een deur en staat er een groepje mensen. We gaan er naartoe en we zien dat er paspoorten door de deur gegeven worden aan andere mensen, maar we hebben geen zin om ons paspoort in om het even wiens handen te stoppen. Slechts een van hen draagt een uniform. Voor we goed en wel doorhebben wat er gebeurt is de deur alweer dicht. Het blijkt de Iraanse kant te zijn en je wordt verondersteld je paspoort af te geven als de deur opengaat. We wachten voor de gesloten deur met nog zo`n tien andere mensen. Ze beginnen ons de gebruikelijke vragen te stellen zoals vanwaar we komen, waar we naartoe gaan, of we getrouwd zijn, enz. Uiteindelijk komt natuurlijk ook weer de vervelende vraag hoeveel de fietsen kosten. Marc probeert er zich weer vanaf te maken door te zeggen dat hij de fietsen, samen met zijn goede vriend Vlerick, zelf gemaakt heeft. Ze dringen echter aan om toch een prijs te weten, maar we worden gered door de deur die terug opengaat. We hebben ongeveer een half uur gewacht. Iedereen drumt nu rond de deur en probeert erdoor te komen. Sommigen mogen door, anderen worden tegengehouden. De man in uniform doet teken naar ons dat we onze paspoorten moeten afgeven. Over de hoofden heen reikt Marc hem de paspoorten, maar de man laat ze vallen terwijl de andere mensen erover heen lopen. Hij kan ze per geluk redelijk vlug terug oprapen, want ondertussen zijn een aantal mannen begonnen de grote plastieken zakken door de smalle deur te sleuren. Het is nochtans een dubbele deur, maar slechts een kant ervan is geopend. Ook wij moeten ons tussen de zakken en dozen door de deur wringen. Dan komen we aan de Iraanse kant. Opeens staan we in een propere en moderne hall. Alle vrouwen zijn hier gesluierd. Men doet ons teken verder te gaan want we staan in de weg van de zakkensleurende mannen, die blijkbaar tegen de tijd werken. Misschien blijft de deur maar een bepaalde tijd open. Wij willen echter de man in uniform niet uit het oog verliezen. Opeens is hij toch weg, maar na een kwartier komt hij weer te voorschijn, zet zich aan een loket en geeft ons de nodige stempels. Daarna moeten we nog voorbij de douane. Aan de balie zitten twee gesluierde vrouwen die ons vragen een fietstas open te maken. Ze kijken er zeer vluchtig in en geven ons dan een document in Farsi dat we moeten bewaren tot we weer het land verlaten, als we hun uitleg goed verstaan hebben. Buiten wisselen we 50 USD bij enkele geldwisselaars. In Iran wisselen zowel de geldwisselaars als de banken enkel Amerikaanse dollars. De biljetten moeten bovendien van het nieuw model (na 1996) en volkomen ongeschonden zijn. In de banken kan je wel nog terecht voor een cash advance met een Mastercard, zolang deze niet door een Amerikaanse bank werd afgeleverd. Een Visa-kaart daarentegen wordt nergens aanvaard. Dan rijden we door het grensdorpje Bazargan. We zijn aangenaam verrast te zien dat er hier terug bakstenen worden gebruikt voor de huizen. Het ziet er ook heel verzorgd uit in vergelijking met Oost-Turkije. Het is wel raar alle vrouwen met lange kleren en hoofddoeken te zien. De kleur die ze dragen is voornamelijk zwart. We rijden verder naar Maku, een klein stadje 22 km verder, over een weg van heel gladde asfalt. Gedaan met de kiezel van Turkije. Doordat de wegen zo goed zijn, wordt er hier wel veel sneller gereden dan in Turkije. We zien op het stukje tot Maku ook al twee bijna-ongelukken, want de Iraanse stijl van rijden is wel een beetje vreemd. Het lijkt alsof een Iraanse chauffeur achter zijn stuur gaat zitten, op het gaspedaal duwt en niet meer links of rechts kijkt. Ook remmen staat niet in zijn woordenboek. Als er een obstakel op zijn weg komt, rijdt hij er gewoon langs rechts of links, naargelang van waar er plaats is, langsdoor zonder ook maar opzij te kijken. Hij houdt zich uiteraard niet aan de rijstroken. Alles wat berijdbaar is, wordt bereden, dus ook de pechstrook waar wij proberen te fietsen. Dat is wel even wennen voor ons. In Maku vinden we een simpel hotelletje voor 30.000 rials (1.000 rials = 6 BEF). We gaan even op bed liggen en vallen in slaap. `s Avonds gaan we de straat op om iets te eten te zoeken. We zien vele kleine kebap-restaurantjes, maar er zitten enkel mannen. Wanneer we aan een restaurantje voorbijkomen waar ook vrouwen zitten, gaan we er binnen. We eten ieder twee hamburgers en drinken een Fanta (die hier Fana heet) voor 11.000 rials. Daarna gaan we in de winkeltjes kijken wat er zoal te koop is. We zijn verbaasd hier ook echt Coca-Cola en Pepsi Cola te vinden. Daarna kruipen we vroeg in ons bed.

5 oktober 2001 Maku - Ev Oghli 116 km
`s Morgens gaan we bij de bakker brood kopen. Als we er binnen komen, staat er zeker tien man te wachten. Een winkel zoals bij ons is er niet. Iedereen staat in de bakkerij zelf te wachten en ziet de bakkers bezig. Twee mannen zijn druk doende bollen deeg plat te wrijven. In Iran zijn de broden immers plat. Daarna worden ze door een derde man nog ingewreven met iets uit een kom. En dan worden ze een voor een in de oven geschoven. Ondertussen zijn er nog zeker twintig mensen binnengekomen. Iedereen staat te wachten tot de broden gebakken zijn. De twee eerste broden die uit de oven komen worden gloeiend heet in onze handen gestopt en we moeten er zelfs niet voor betalen. We gaan een brood opeten in ons hotel en pakken het andere in voor onderweg. Het is al bijna 9.00 uur als we eindelijk onderweg zijn. Even buiten Maku treffen we Andreas die op een bankje zit te eten. Blijkt dat hij in het hotel tegenover het onze overnacht heeft. We rijden met zijn allen verder. De weg is redelijk vlak en in het begin zelfs bergaf. Het landschap is heel mooi. We rijden door een groene vallei met aan weerszijden bergen. We zien veel herders met hun schapen, maar de honden zijn niet erg agressief. We komen er slechts eentje tegen die blaffend en grommend rond ons komt lopen, maar Marc rijdt nu gewapend met een stok en als hij er nog maar even mee zwaait, gaat de hond al een paar meter achteruit. `s Middags eten we ons brood langs de kant van de weg, want het is hier toch wel heel verlaten. Slechts af en toe zien we een dorp. In een van de dorpen staan wel dertig kinderen en tieners op straat, enkele met stokken en stenen in de hand. Als we er tussen door rijden, viseren we degenen die werpensklaar staan en wijzen naar hen. We geraken er bijna doorheen, maar Andreas, die als laatste rijdt, krijgt letterlijk een stok in de wielen. Andreas is remmensklaar, maar de stok breekt per geluk snel en hij kan doorrijden. In de namiddag moeten we af en toe klimmen, maar we komen toch goed op tijd in Ev Oghli aan, waar er naar het schijnt een hotel zou zijn. Dit blijkt niet het geval te zijn en na wat rondgevraag zegt men ons dat we in het restaurant even verder kunnen gaan slapen. We gaan het vragen en men is er dadelijk akkoord om ons in de gebedskamer te laten slapen. Er is zelfs een douche. We drinken er thee en cola, installeren onze matrasjes in de kamer, douchen en eten er zeer uitgebreid, want we hebben alledrie reuzehonger. Dan gaan we vroeg slapen in onze gebedskamer, maar omdat het restaurant 24 uur open blijft, is er buiten veel licht en onze kamer heeft geen gordijnen. Ook de TV in het restaurant staat heel luid. Ik ga dan ook slapen met oorstoppen en ooglappen, maar slaap toch niet echt veel. Ook Marc wordt `s nachts herhaaldelijk wakker. Alleen Andreas slaapt als een marmot.

6 oktober 2001 Ev Oghli - Tabriz 137 km
We staan op om 06.30 uur. We pakken onze zaken in en eten ontbijt in het restaurant. Na het ontbijt merkt Andreas dat hij een gebroken spaak heeft. Dat kan van de kinderen met de stok gisteren zijn, maar Andreas had juist voor Dogubayazit nog een gebroken spaak gehad en ook kwamen alle spaken geregeld los. We wachten tot hij het gerepareerd heeft en vertrekken rond 09.00 uur. Dan merkt Andreas dat er een bult in zijn band is. Hij vreest dat de binnenband verwrongen zit. Marc en ik besluiten door te rijden, want er staat vandaag een etappe van 135 km op het programma en als we nu niet vertrekken, halen we, of beter gezegd, haal ik het niet meer voor donker. We rijden de hele tijd langzaam bergop en komen rond 13.00 uur, na 62 km zonder stoppen, in Marand aan. Daar pauzeren we een half uurtje om te eten en springen dan weer vlug op de fiets. Nu gaat de weg pas echt de bergen in en moeten we zo`n 12 km serieus klimmen, maar daarna krijgen we een afdaling van meer dan 25 km. Het resterende stuk van de weg is per geluk grotendeels vlak. Het landschap is wel mooi. De bergen hebben alle kleuren, van groen tot roze en paars. Een onweer zit ons op de hielen en we zien dreigende wolken boven de bergen achter ons. Af en toe voelen we een paar druppels, maar echte regen blijft ons per geluk bespaard. Na 126 km komen we aan in Tabriz en storten ons in het drukke avondverkeer. Het is een chaos van jewelste. Als een auto een opening ziet met slechts een paar centimeter op overschot, zal hij niet aarzelen erin te rijden. Constant rijden de auto`s rakelings langs elkaar door. Ze rijden niet mooi achter elkaar, maar gewoon allemaal naast elkaar. Hier is rijden gewoon je zo vlug mogelijk in de opening tussen de auto`s voor je werpen, ook al moet je daarvoor helemaal van links naar rechts over de weg van zo`n drie rijstroken breed rijden. Bovendien gebeurt het openbaar vervoer hier hoofdzakelijk met auto`s, "shared taxi`s", gedeelde taxi`s genoemd. De chauffeurs rijden langzaam langs de berm en roepen luidkeels naar welk punt in de stad ze rijden. Dat punt wordt meestal bepaald door de eerste passagier die instapt. De chauffeurs blijven zo langzaam voortrijden tot ze voldoende passagiers naar hun zin hebben. Voor ons is dit heel moeilijk, want aan de kant van de weg rijden dus tientallen langzaam rijdende taxi`s die soms bruusk in volle vaart optrekken omdat ze eindelijk vol zijn of soms plots stoppen omdat er iemand teken doet dat hij meewil. Na 10 km raken we toch eindelijk in het centrum en is het bijna donker. Behalve voor de middagpauze zijn we niet een keer meer gestopt. We zijn doodop en gaan naar het hotel waar we afgesproken hebben Andreas te treffen. Het is redelijk duur (67.000 rials = 400 BEF), maar het is ondertussen pikdonker en we hebben geen zin meer om nog naar iets anders gaan te zoeken in dit drukke verkeer. We proberen over de prijs te onderhandelen, maar ze willen er niets vanaf doen. Het is te nemen of te laten. Terwijl we nog aan de receptie staan, komt ook Andreas aan. We checken allemaal in, douchen, gaan vlug eten en kruipen in bed.

7 oktober 2001 Tabriz
Andreas komt ons zeggen dat hij naar het betere (en duurdere) hotel naast het onze verhuist. Marc en ik gaan op zoek naar het toeristenbureau. De straat oversteken blijkt een hele opgave te zijn. De auto`s rijden met ongeveer vijf naast elkaar waar er plaats voorzien is voor drie, en ontzettend veel brommertjes snorren daar kris kras tussendoor. We zien hoe de Iraniers de straat overgeraken en trachten hun voorbeeld te volgen. Als er op de eerste rijstrook even geen verkeer is, stap je de straat op en blijft dan tussen het langs je door razende verkeer wachten tot je weer een meter verder kunt en zo, stukje bij beetje, tracht je de straat over te geraken. Samen met een paar Iraniers, stappen we dapper de overvolle straat op en lukt het ons aan de overkant te geraken, maar je moet wel stalen zenuwen hebben. Dit is de beste manier om het te leren, zo gebruik je de overstekende Iraniers als buffer. In het toeristenbureau worden we vriendelijk ontvangen, wordt er ons thee voorgeschoteld en worden we verzocht te wachten. Na een kwartiertje komt Mansoer binnen, die zeer goed Engels spreekt. Hij zegt dat normaal zijn broer Nasser de buitenlandse toeristen ontvangt, maar vandaag is hij met een groep Nederlandse toeristen op uitstap buiten Tabriz. Mansoer stelt voor ons rond te leiden in de bazaar. De bazaar van Tabriz is gevestigd in een heel mooie oude caravanserai. Hij toont ons de tapijtateliers waar de tapijten o.a. worden geschoren. Hij legt ons ook uit waarvoor de verschillende kruiden dienen. Daarna wijst hij ons een restaurant waar je goede "abgusht" kan eten. Dat is een soort bouillon met vlees, aardappelen en kikkererwten in een grote ijzeren of aarden beker. Je krijgt er een ijzeren kommetje bij, waarin je het brood dat je in stukjes scheurt legt. Dan giet je enkel het vocht vanuit de beker in het kommetje en eet dat op met het nu doordrenkte brood. Daarna giet je de rest van de beker, nl. het vlees, de aardappelen en de kikkererwten, in je kommetje en stampt alles fijn met de stamper die je er ook bijgekregen hebt. Daarna komt Mansoer ons weer halen om naar een theehuis te gaan. Hier in Iran komen de mannen na hun middageten een waterpijp roken en thee drinken in het theehuis. In Turkije worden er nog slechts zelden waterpijpen gerookt, maar hier doet iedereen het. Vrouwen zie je er niet, net als in Turkije. Mansoer legt uit dat het niet bij wet verboden is voor vrouwen om een theehuis binnen te gaan (net zomin als in Turkije trouwens), maar dat het niet de gewoonte is. We vertellen Mansoer dat we morgen graag naar Khandovan zouden gaan. Dat is een soort mini-Cappadokia, 50 km hier vandaan, maar hier wonen de mensen nog in de rotswoningen. Mansoer zegt dat de gemakkelijkste manier om er naartoe te gaan een taxi is, maar het kost 60.000 rials. Dit vinden we nogal duur en we besluiten nog een paar toeristen te zoeken om de kost te delen. Dan wandelen we door het drukke Tabriz en vinden zowaar een winkelwandelstraat. Op een bank zit een koppeltje toeristen. We spreken hen aan en gaan samen met hen naar het theehuis waar we eerder reeds waren met Mansoer. Richard en Sharon komen uit Groot-Brittannie en nemen deze avond de nachttrein naar Teheran. Als we in het theehuis aankomen, zit Mansoer er met een ander Brits koppel, Craig en Debra. Ze blijken in ons hotel te logeren en gaan graag morgen mee naar Khandovan. Mansoer stelt voor deze avond met de taxi naar Valiasr te gaan, de modernere en duurdere wijk van Tabriz, zo`n 5 km verder. Mansoer noemt het de `Champs Elysees` van Tabriz. Als we `s avonds Mansoer treffen, is er nog een Zwitserse toerist bij hem. Met zijn vieren nemen we een taxi. In Valiasr zie je heel moderne winkels. Ook de mensen zijn hier heel modern gekleed. Je ziet vrouwen met hoofddoeken waar het haar zowel aan het voorhoofd als achteraan er een heel stuk uitkomt. Sommige hebben blote voeten in hun sandalen, en bij sommige zie je zelfs een klein stukje van hun hals. Mansoer trakteert ons op een ijsje. Het Iraanse ijs is veel beter dan het Turkse. Als we terug in ons hotel de TV aanzetten, worden de normale programma`s onderbroken voor nieuws over de bombardementen op Afghanistan. Ook al begrijpen we niets van wat er gezegd wordt, door het zien van de beelden hebben we al vlug door wat er gaande is. Details kennen we echter niet. We proberen iets op te vangen met onze wereldontvanger, maar alle posten zijn dood.

8 oktober 2001 Tabriz
`s Morgens gaan we naar de bank om eens uit te proberen hoe het werkt om geld af te halen met Mastercard. Het blijkt zonder problemen te lukken. Na een kwartier staan we weer buiten met ons geld en gaan we naar het toeristenbureau waar Craig en Debra ons met Mansoer opwachten. Mansoer regelt voor ons de taxi en even later zijn we op weg naar Khandovan. Op de rit er naartoe rijden we door het mooie dorpje Osku. Khandovan is ook heel mooi, maar wel heel klein. De huisjes staan heel dicht naast en boven elkaar. Het is raar om te zien hoe de mensen er wonen. Het is net een sprookjesdorp. De weg naar sommige huisjes is wel heel steil. Onze chauffeur Mohamed betaalt ons een thee vooraleer we weer terug rijden. Vanuit de auto ziet het verkeer er nog chaotischer uit. Wanneer Mohamed dan ook nog langs zijn neus weg vertelt dat hij al 22 uur niet meer geslapen heeft, zijn we helemaal gerustgesteld. Mohamed zegt dat hij ook nog de nachtpost doet in een fabriek. Terug in Tabriz gaan we met Craig en Debra eten. Daarna gaan we op zoek naar lenzenwater (zonder problemen) en APS-film (al wat moeilijker). Voor de APS-film moeten we naar Valiasr, waar we ook nog wat internetten. De internetverbindingen zijn in Iran heel wat sneller dan in Turkije, maar internetten is hier wel duurder (van 10.000 tot 20.000 rials per uur).

9 oktober 2001 Tabriz - Bostan Abbad 64 km
We moeten nog alles inpakken. Dan gaan we op zoek naar brood. Blijkbaar komen we juist te laat. De vorige oven is uitverkocht en men moet nog beginnen met het bakken van de volgende. We zien de bakkers weer druk in de weer terwijl de rij wachtenden langer en langer wordt. Na een half uur hebben we ons brood. Rond 9.30 uur zijn we eindelijk op weg. Door het drukke verkeer rijden we Tabriz buiten. Na 10 km zitten we op de drukke weg naar Teheran. Veel vrachtvervoer, veel bedrijven langs de kant van de weg. Reeds van in de stad zijn we beginnen te klimmen en de weg blijft maar klimmen. Ik zweet me kapot met mijn hoofddoek en zwarte jas. Na 30 km krijgen we korte steile beklimmingen afgewisseld door korte steile afdalingen. Op een beklimming worden we weer maar eens uitgenodigd voor thee en besluiten we op de uitnodiging in te gaan. De man neemt ons mee naar een mooi huisje dat bij een bedrijf staat. Hij blijkt er te wonen samen met zijn vrouw. De man brengt ons thee, druiven en granaatappels. De vrouw komt er ook bij zitten, maar drinkt of eet niet mee. We zitten in de living op de grond die met tapijten bedekt is. Tegen de muur hangt een groot wandtapijt met de Kaaba uit Mekka en erboven hangen portretten van Khomeini en Khamenei. Voor de rest staan er geen meubels. De man en de vrouw trachten met ons te babbelen, maar we verstaan er niets van. De man vraagt aan Marc of hij wil bidden, maar Marc zegt nee. Na het eten, bedanken we hen en de vrouw geeft me nog een roos ten afscheid. Daarna krijgen we een korte afdaling en loopt de weg verder vlak tot in Boston Abbad, waar er slechts een, nogal vuil hotelletje blijkt te zijn. De prijs is 40.000 rials en er valt niet over te onderhandelen. Wanneer we een kamer aan de achterkant vragen, omdat het hotel aan de drukke weg naar Teheran ligt, gaat de prijs omhoog naar 50.000 rials. Als we aanstalten maken om weg te gaan, zijn ze akkoord met 40.000 rials. Het verkeer was vandaag heel druk en de laatste 35 km hadden we geen pechstrook meer om op te rijden. We dachten ook van de uitlaatgassen van Tabriz verlost te zijn, maar de hele dag door ademen we hele wolken zwarte, blauwe en witte stinkende rook in. Fietsen is in Iran zeker geen gezonde bezigheid.

10 oktober 2001 Bostan Abbad - Mianeh 105 km
We ontbijten in het hotel en zijn op weg rond 08.30 uur. We hebben ontzettend felle wind tegen. De eerste 15 km doen we bovendien niets anders dan klimmen. Daarna doen we niets anders dan dalen, maar zelfs bergaf moeten we flink meetrappen om aan 25 km per uur te geraken. `s Middags eten we abgusht in het dorpje Qarah Chaman. Daarna ploeteren we weer verder tegen de sterke wind. Marc rijdt voorop en ik heb, zelfs halvelings uit de wind, alle moeite om in zijn wiel te blijven hangen. Er is ook vandaag weer enorm veel vrachtverkeer en er is niet altijd een pechstrook om op te rijden. Zelfs als we op de pechstrook rijden, moeten we soms de berm inrijden omdat ze in de tegenovergestelde richting dubbel aan het inhalen zijn zodat ze met drie naast elkaar rijden. Onderweg zien we ook een gekantelde vrachtwagen in het midden van de straat liggen. De Iraniers rijden inderdaad nogal snel en hun inhaalmanoeuvres zijn soms nogal nipt. Het is inderdaad niet heel aangenaam fietsen als je constant moet opletten voor het drukke verkeer. Onderweg zijn de mensen wel heel vriendelijk. Ze roepen ons van op de velden toe dat we moeten komen thee drinken. Als we aan een straatkraampje voorbijkomen, stopt een man ons ieder een appel in de hand terwijl we rijden. We roepen "motashakkeram" (bedankt). Rond half vier komen we in Mianeh aan en vragen of er een hotel is. Enkele mannen sturen ons naar het Solmaz Hotel, het enige hotel dat er in Mianeh zou zijn. Het is heel groot en ziet er heel chic uit. De prijs voor een dubbele kamer is 100.000 rials. Na wat onderhandelen wordt het 70.000 rials. We gaan wat buiten staan en doen of we twijfelen, maar het blijft 70.000 rials. We besluiten het toch maar te nemen, ook al is dat eigenlijk te veel voor ons, maar het is nog vroeg en morgen hebben we weer een lange etappe voor de boeg. Als we de kamer zien, zijn we toch wat teleurgesteld. Er is zelfs geen pompbakje in de kamer, in de gang zijn er douches en hurktoiletten. Het enige verschil met de goedkope hotelletjes is dat hier alles heel proper is. We rusten wat en luisteren intussen naar het laatste nieuws op onze wereldontvanger. Daarna eten we lekker en niet duur beneden in het hotel, maar de keuze is weer beperkt tot de gewoonlijke kebap of kip met rijst. Daarna kruipen we vroeg in bed zodat we morgen uitgerust zijn.

11 oktober 2001 Mianeh - Zanjan 133 km
We ontbijten in het hotel en zijn rond 8.15 uur op weg. 2 km verder komen we nog een hotel tegen, Motel Khayyam, dat er veel goedkoper uitziet. Men had ons nochtans gezegd dat er hier slechts een hotel was. We rijden de bergen in, maar de weg loopt mooi tussen de bergen door, en waar dat niet kan, zijn er tunnels. Een van de tunnels is afgezet, maar er staat een politiewagen langs de kant van de weg en de agenten doen ons teken dat wij er wel doormogen. Nu zijn we voor even verlost van het helse verkeer en hebben we de hele tunnel voor ons alleen. Het bespaart ons ook een hele omweg. Dan rijden we verder en zien een man op een brommertje van een heuvel komen afstuiven. Hij roept heel hard naar ons en doet met brede armgebaren teken dat we moeten stoppen. In het algemeen zijn Iraniers nogal ingetogen. We weten niet goed wat denken (Is hij kwaad? Is hij gek?) en rijden nog wat sneller verder. Als hij op de weg komt, zet hij de achtervolging in, stopt voor ons en doet ons stoppen. Nu is hij heel kalm en geeft ons twee meloenen. Hij nodigt ons uit om mee te komen naar zijn dorp, maar we bedanken en rijden door. We gaan hier goed vooruit, op het gladde Iraanse asfalt, een welkome afwisseling na de honderden kilometers van kiezel in Turkije. Spijtig van het wel heel drukke verkeer hier. `s Middags eten we abgusht in een groot wegrestaurant waar er kamers worden verhuurd en waar je ook je tent kan zetten. We treuzelen niet te lang want we zouden vandaag nog graag Zanjan halen. Als we doorrijden, wordt er ons vanuit een rijdende auto een zak met druiven aangereikt. Onderweg gebeurt het regelmatig dat brommertjes langzaam achter of voor ons rijden om ons, en vooral mij, te begapen. De mannen hebben hier waarschijnlijk nog nooit een fietsende vrouw gezien. Bij het binnenrijden van Zanjan is het begapen, net als in Tabriz, nog erger. We zitten ook weer juist in de avondspits en dan is het alles behalve plezant dat de vele brommertjes langzaam voor ons uitrijden en in onze weg komen rijden om ons te kunnen bekijken. We vinden vlug een hotel, internetten nog wat en kruipen vroeg in bed.

12 oktober 2001 Zanjan - Takestan 145 km
We eten een omelet in het hotel en om 8.30 uur zijn we op weg. We rijden nu niet meer in de bergen en hebben weer flink wind tegen. Het is vandaag vrijdag, dat is rustdag hier, en we hoopten dat er weinig verkeer zou zijn. Het verkeer is inderdaad minder, maar het is toch nog veel te druk om aangenaam te fietsen. Vandaag is ook de voetbalmatch Iran - Irak. Wanneer ze begint om 16.00 uur is het merkelijk minder druk op de weg. We blijven maar voorttrappen zo hard we kunnen en komen net voor donker, om 17.30 uur, in Takestan aan, waar we eerst nog rond de stad rijden i.p.v. richting centrum omdat het enkel in het Farsi staat aangegeven. Het is wel moeilijk dat we hier opeens analfabeet zijn. De wegwijzers staan meestal ook in ons geschrift, maar de uithangborden van restaurants en hotels niet. Het geschrift is echt moeilijk te ontcijferen. We zijn al zover dat we de cijfers kunnen lezen, maar dat is dan ook alles. Als we na een paar keer vragen, eindelijk het centrum binnenrijden en aan een jong koppel met twee kindjes de weg vragen, doen ze teken hen te volgen. Ze gaan een hele tijd van het centrum weg en proberen ondertussen met ons te babbelen, maar ze kennen geen woord Engels of Turks. Tot Zanjan sprak iedereen nog Turks en in die taal weten we ons na twee maanden wel te behelpen. Ze trachten ons de hele tijd iets te zeggen dat we niet verstaan. Als we maar verder en verder van het centrum weggaan, gebaren we "Waar is nu het hotel?". Ze gebaren terug dat het hotel heel duur is voor buitenlanders, maar dat we bij hen thuis mogen komen slapen en dat dat niets kost. We stemmen in want we hebben inderdaad al gemerkt dat de hotelprijzen voor buitenlanders in Iran hoger zijn dan voor de Iraniers zelf en dat er meestal moeilijk over de prijs te onderhandelen valt. Zo wandelen we met hen mee naar een buitenwijk waar alleen nog wat aardewegen zijn. Ze hebben een klein nieuw huisje met een koer. Het huisje is heel proper en verzorgd. Zoals gewoonlijk is er een grote living waarin geen meubels staan behalve een kastje waarop de TV staat. Op de grond liggen tapijten en langs de muren dekens om op te zitten. Tegen de muren staan kussens als rugleuning. We doen onze schoenen uit en gaan in de living zitten. De vrouw doet haar "chador" uit, dat is een grote zwarte doek die vrouwen hier rond zich draperen. Daaronder heeft ze nog een hoofddoek aan, een lange brede bloes en een lange rok met een broek eronder. Terwijl de vrouw even later terug buiten gaat, brengt de man ons vanuit de keuken thee en brood met kaas en confituur. De conversatie verloopt uitermate stroef. Met mijn woordenboekje krijg ik toch in het Farsi gezegd "Wat is je naam?". Hij heet Hosseini, zijn vrouw Asiye en de dochtertjes Soezan en Homeira. We trachten nog een paar zaken te vragen, maar hij verstaat het niet. Misschien spreken we het verkeerd uit. We laten het hem zelf lezen, maar hij gebaart dat hij niet kan lezen. Ook Asiye, die ondertussen weer binnen gekomen is, blijkt niet te kunnen lezen. Op TV zijn er religieuze liederen. Hosseini maakt ons duidelijk dat hij daar als goede moslim veel naar kijkt. Maar dan zet hij een videocassette op met een Turkse zanger en daarna een zangeres met een wel heel diep decollete. Hosseini zegt dat dansen in Iran verboden is. Dan komt zijn broer binnen en die kan wel lezen, maar spreekt ook enkel Farsi. Er komt nu toch min of meer een gesprek op gang. Terwijl we ons om beurt wassen in de douche op de binnenkoer, komt er meer en meer volk langs. Marc wil even jongleren voor de kinderen, maar hij is nog maar pas bezig of Hosseini doet hem stoppen. Wij begrijpen het niet, maar Hosseini doet teken dat we de balletjes vlug moeten wegsteken. Daarna wordt het eten opgediend. Een plastieken tafelkleed wordt op de tapijten uitgespreid en Asiye zet daar het eten op: rijst met kebap en gebakken tomaten. Asiye blijft in de keuken. Enkel de mannen en ikzelf eten, Als het eten wordt opgeruimd, komen de mannen heel dicht bij Marc zitten en de vrouwen bij mij. De mannen raken Marc voortdurend aan. Ze pakken bijvoorbeeld zijn voeten vast terwijl ze met hem spreken. Ook de vrouwen doen dat bij mij. Ze leggen hun handen op mijn voeten en benen, en doen zelfs mijn sokken uit (neen, ze stonken niet). Ze willen ook dat we een foto nemen. En na de foto nog een. En nog een... tot we zeggen dat het filmpje op is. Ondertussen staat de TV aan en zien we beelden van betogende mensen. Ik zeg "Pakistan?". Ze zeggen dat het in Iran is en dat ze betogen tegen Amerika. Ze zeggen dat er vandaag in heel veel steden tegen de oorlog in Afghanistan werd betoogd. Dat verontrust ons toch een beetje, maar lange tijd om erover na te denken hebben we niet, want alweer iemand eist onze aandacht op. Het is wel heel druk. Ze willen allemaal tegelijk met ons spreken. Rond 23.00 uur ligt eindelijk iedereen in bed, Marc en ik in de living op matrassen op de grond.

13 oktober 2001 Takestan - Buein Zahra 61 km
Om 6.00 uur worden we al gewekt. Asiye brengt ons en Hosseini ontbijt en komt erbij zitten maar eet zelf niet. Als ik naar haar teken doe of ze niet eet, zegt ze "nee", maar Hosseini geeft haar dan toch de toestemming om mee te eten. Om 7.30 uur vertrekt Hosseini naar zijn werk en beginnen wij aan onze volgende rit. Vandaag gaan we niet echt ver rijden. Slechts zo`n 60 km, tot het kleine dorpje Buein Zahra, waar er naar verluidt een hotel zou zijn. We rijden nu voor het eerst langs kleinere wegen, maar tot onze verbazing zijn ook die ontzettend druk en hebben ook hier inhalende vrachtwagens uit de andere richting niet het geduld om te wachten tot we voorbij zijn, zodat we ook hier geregeld de berm inmoeten. Onderweg eten we nog een omelet en vragen nogmaals of er een hotel in Buein is. Sommigen zeggen van wel, anderen van niet. Als we in Buein aankomen, zeggen de mensen dat er geen hotel is. In het vorige dorp heeft men ons gezegd dat het hotel Shiraz heet. Hier zeggen ze dat het een restaurant is en ze wijzen er ons naartoe. Als we daar stoppen, worden we luidkeels welkom geheten door een man met een lange moustache en lang haar. Het lijkt wel een overjaarse hippie. In Iran zie je zelden volwassen mannen met lang haar. Heel af en toe hebben tieners wel eens wat langer haar. Als we vragen of we hier kunnen slapen, zegt hij dat het hotel, dat boven het restaurant was, dicht is, maar dat we wel kunnen slapen in het restaurant. Hij wijst ons een zeer vuile gebedskamer. Wij installeren er onze fietsen en eten in het restaurant dat wel proper is. Daarna om 14.00 uur rollen we onze matrasjes uit in de gebedskamer en vallen allebei als een blok in slaap. Het was gisteren een korte nacht en we hebben de laatste paar dagen lange afstanden gedaan. Rond 17.00 uur worden we wakker en drinken een cola in het restaurant. De hippie komt wat met ons babbelen en zegt in gebroken Duits dat hij vroeger vrachtwagenchauffeur is geweest op de route Teheran - Hamburg. Dan stelt hij voor met de wagen naar het centrum van Buein te gaan. Hij rijdt als een gek met zijn grote 4 x 4 door het stadje, dat er heel verzorgd uitziet. Af en toe stopt hij om iets te tonen zoals bv. de moskee. Hij koopt ook granaatappels voor ons. Er zit veel sap in en heel veel kleine pitjes. Dan rijdt hij weer veel te snel, zoals de meeste Iraniers trouwens, met ons terug naar het restaurant, waar we eten en om 21.30 uur in onze slaapzak kruipen.

14 oktober 2001 Buein Zahra - Saveh 100 km
Om 7.00 uur zijn we vertrekkensklaar. In het restaurant is er nog geen leven te bespeuren. Wanneer we met onze fietsen willen buitengaan, zien we iemand voor de deur liggen slapen. We babbelen luid zodat hij zou wakker worden en we afscheid kunnen nemen. Hij heeft echter geen zin om wakker te worden en we doen zelf de deur van het restaurant open met de sleutel die er per geluk opsteekt. Aan een straatkraampje drinken we een fruitsapje en eten een cake. Pover ontbijt! Als we verder Buein buitenrijden, zien we na 2 km een restaurant waar we een alweer in olie drijvende omelet eten. Het is al 8.30 uur voorbij als we verder rijden. We vinden gemakkelijk de afslag naar Saveh. Eerst moeten we zo`n 30 km lichtjes klimmen, waarna we in de afdaling warempel een hokje langs de weg vinden waar men cola en thee verkoopt. We eten ook een koekje dat we deze morgen gekocht hebben. Als we de lege verpakking aan de man van het hokje geven om in de vuilbak te werpen, gooit hij ze op in de lucht en ze worden door de sterke wind vlug weggeblazen. Dan rijden we verder door een vlakte waardoor we de weg nog heel in de verte zien slingeren. We kunnen nu al zien waar we over een paar uur zullen zijn. Onderweg is er echt helemaal niets meer en we eten in de berm onze meegebrachte koekjes op. Als we om 15.00 uur in Saveh aankomen, duurt het een hele tijd voor we de enige mosaferkhane (= goedkoop hotelletje) vinden, want de mensen blijven ons naar het grote dure hotel sturen. De mosaferkhane heeft geen naam noch uithangbord, maar uiteindelijk vinden we het toch en kunnen er douchen en slapen voor 30.000 rials. We gaan eerst wat op bed liggen rusten. Ik voel me niet goed, ik ben deze morgen opgestaan met keelpijn en ben ook verkouden.`s Avonds spreken we wat met de jongens die de mosaferkhane en tegelijktertijd de snackbar ernaast openhouden. Als we zeggen dat we naar Qom gaan, steken ze er een beetje de draak mee. Ze zeggen dat er niets te zien is en dat het er vol mullahs (= geestelijke leiders, zoals bij ons een pastoor) loopt. Qom is inderdaad een religieus centrum. Er zijn veel Koranscholen en alle mullahs van Iran worden er opgeleid.

15 oktober 2001 Saveh - Qom 84 km
We ontbijten in een restaurantje bij het buitenrijden van de stad. Als we willen betalen, zegt de eigenaar dat dat niet hoeft. Als we toch aandringen, neemt hij ons geld aan, maar geeft veel wisselgeld terug, zodanig dat we bijna niets betaald hebben. Dan rijden we de drukke weg naar Esfahan op. Na 27 km nemen we de afslag naar het dorpje Aveh. Nu zitten we op een veel minder drukke baan die ons rechtstreeks naar Qom voert. We eten wat koeken en drinken cola bij een winkeltje onderweg. Bij het binnenrijden van Qom worden we weer zoals gewoonlijk vergezeld door een hele zwerm brommers en fietsen. Ze rijden ons zoals steeds duchtig in de weg en staren vooral mij aan. We vragen aan een van de fietsers de weg en hij vergezelt ons naar het centrum. Als we daar stoppen, worden we weer dadelijk omzwermd door een troep kinderen en volwassenen. Ze proberen ons weer naar het duurste hotel te sturen, omdat ze denken dat mosaferkhanes niet goed genoeg zijn voor Westerse toeristen. Met behulp van de fietser vinden we een mosaferkhane met enkel een opschrift in het Farsi. We krijgen een kamer voor 40.000 rials en de vriendelijke uitbater helpt ons de fietsen naar boven te dragen. Qom loopt inderdaad vol mullahs. Er staat hier een heel groot heiligdom waar in de 9de eeuw Fatemeh zou begraven zijn. Fatemeh was de zus van de heilige Imam Reza, een afstammeling van Mohamed. Het heiligdom van Imam Reza in de stad Mashhad is het grootste van heel Iran. Vanop het dak van ons hotelletje kunnen we het grote complex met de vele koepels en torens zien liggen. Het is er een drukte van jewelste van binnenkomende en buitengaande mensen. Niet-moslims mogen er niet binnen. Als we later op de dag met de dikke stroom mensen mee naar binnen gaan, worden we na een paar minuten door een man met een plumeau vriendelijk "buitengeborsteld". Op straat valt ons op dat alle vrouwen een chador dragen. Dit is niet meer echt verplicht, maar Qom straat erom bekend conservatief te zijn. Naast de talrijke theologiescholen, staat hier ook het huis van Khomeini. We vinden de sfeer wel een beetje drukkend. Iedereen is heel serieus, er wordt weinig gelachen. In het conservatieve Qom vinden we na wat gezoek toch een internetcafe en het kost slechts 7.000 rials per uur. We mailen naar Philip, broer van mijn schoonzus en momenteel ook op reis in Iran, dat we in principe vrijdag in Esfahan zullen aankomen. Daarna spoeden we ons naar ons hotel om vroeg in bed te kruipen.

16 oktober 2001 Qom - Kashan 103 km
Als we `s morgens onze paspoorten terugvragen aan de uitbater, zegt hij dat hij eerst "baksheesh", een fooi, wil, We zeggen dat we alles betaald hebben wat we moeten betalen en maken ons kwaad. Dan geeft hij met wat morren toch de paspoorten terug. Hier in Iran moet je steeds je paspoort afgeven, maar er wordt wel goed op gepast. Ze worden achter slot bewaard. De uitbater helpt ons nu niet meer om de fietsen van de steile trap naar beneden te dragen, dus moet Marc de tweede fiets alleen naar beneden dragen terwijl ik bij de eerste op de straat blijf passen. Bij het buitenrijden van Qom moeten we geregeld de weg vragen, want er staan enkel borden in het Farsi. We rijden een tiental kilometers voorbij bedrijfjes die bakstenen maken. De bakstenen worden opgestapeld in de vorm van ronde torens waarin dan vuur wordt gestookt om ze te drogen. Hoewel al de torens wel een mooi zicht zijn, zijn we blij als we er voorbij zijn, want er hangt ontzettend veel stof (cement?) en rook. De weg is redelijk druk, zoals gewoonlijk, maar we hebben wel een goede pechstrook om op te rijden. We happen wel weer heel wat uitlaatgassen binnen en dat is zeker voor mijn zere keel geen pretje. De weg loopt tussen de bergen aan de rechterkant en de Dasht-e Kavir woestijn aan de linkerkant. De bergen hebben heel grillige vormen en prachtige kleuren. We moeten bijna de hele dag geleidelijk klimmen en hebben weinig bergaf. `s Middags, na 60 km, eten we in een verlaten wegrestaurant, het enige dat we op de hele weg tot in Kashan tegenkomen. Een oude man probeert wat met ons te praten over Afghanistan. Hij vraagt of we moslim zijn en we zeggen dat we katholiek zijn. Dan zegt hij dat Amerika christelijk is en dat dat een heel probleem is. Blijkbaar weet hij niet dat katholiek ook christelijk is. Rond 15.30 uur komen we in Kashan aan. We worden deze keer niet al te veel lastig gevallen door achtervolgende brommers en fietsen. We vinden vlug een goedkope mosaferkhane, want het staat er ook in het Engels op. Ook alle straatnamen in Kashan staan zowel in het Farsi als in het Engels aangegeven. Als we `s avonds het trouwens redelijk rustige stadje ingaan, zien we ook dat de vrouwen hier toch al iets moderner gekleed gaan. Er komt al eens wat haar van onder de hoofddoek te voorschijn, sommigen dragen een beetje make-up en niet allemaal dragen ze een kleed tot op de grond. Bij velen, vooral de jongeren, komt het kleed slechts tot onder de knie. Ze dragen er uiteraard steeds een lange broek onder. Er zijn hier ook veel moderne winkels. Wij gaan eten in het Delpazir-restaurant, wel wat duurder maar zeker de moeite waard. Ze hebben een ruime keuze en het is er heel lekker. Ik eet kip met een saus van walnoten en granaatappels. Heerlijk! Marc kiest voor stoofvlees met kweeperen. We worden te woord gestaan door de bazin, een Britse vrouw die met een Iranier getrouwd is. Al het andere personeel is Iraans, maar spreekt perfect Engels. Na het eten kruipen we vroeg in bed.

17 oktober 2001 Kashan
Eindelijk een rustdag! We staan pas om 9.00 uur op en gaan naar de bank, waar we dollars wisselen. Daarna wandelen we rond in de mooie bazaar en komen er toevallig het Duitse koppel tegen dat ook in onze mosaferkhane logeert. We drinken samen thee. Dan bekijken we de Soltaniyeh Moskee uit 1808 die diep in de bazaar verborgen ligt. Er is een mooie binnenkoer waarop allemaal klaslokalen uitkomen, want de moskee wordt nu gebruikt als "madrassa" (= theologische school). De studenten studeren hier eerst zes jaar en gaan dan in Qom verder studeren. Daarna bekijken we ook nog de Agha Bozorg Moskee, eveneens een madrassa. Daarna wandelen we door de stad en zien de vele traditionele huizen uit het begin van de 19de eeuw die Kashan rijk is. De meeste zijn slechts ruïnes, maar drie ervan zijn volledig gerestaureerd. We bekijken er slechts eentje, want de inkom is 20.000 rials (120 BEF) per persoon. Als we zeggen dat we student zijn, mogen we erin voor 10.000 rials. Daarna bekijken we ook de overblijfselen van de oude stadswallen met de grote puntige moayedi, een ijshuis waarin in de winter ijs werd opgeslagen om water te hebben in de zomer. Deze wordt nu gebruikt als stort en ligt vol vuilnis. We eten en kruipen vroeg in bed.

18 oktober 2001 Kashan - Natanz 77 km
Als om 6.30 uur de wekker afloopt, heeft Marc een beetje koorts. Hij heeft ook bijna niet geslapen. Al zijn spieren doen pijn en hij heeft ook een beetje keelpijn. Ook ikzelf heb nog steeds keelpijn en ben verkouden. We besluiten nog wat in bed te blijven liggen om te zien of het wat betert. Om 9.00 uur staan we toch maar op. Als we Kashan buitenrijden, nemen we op de splitsing de rechterweg naar Natanz. In het Delpazir-restaurant heeft een Iraanse man, de echtgenoot van de Britse, ons gezegd dat de rechterweg wel wat door de bergen gaat, maar dat de linkerweg veel verkeer heeft en 10 km langer is. We moeten echter al dadelijk beginnen te klimmen en de weg blijft maar steil op en neer gaan want hij loopt over de uitlopers van de bergen, terwijl in de verte links van ons de andere weg mooi in de vlakte zien lopen. Het klimmen valt ons zwaar, nu we allebei niet in goede doen zijn. We komen onderweg ook compleet niets tegen waar we eten kunnen krijgen, zelfs geen klein winkeltje. We hebben deze morgen enkel cakes gekocht in de hoop dat we nog iets gingen tegenkomen. Bovendien wordt na 40 km het wegdek ook nog redelijk oneffen. Op het laatste draait de weg compleet de bergen in en moeten we heel steil klimmen. Ik geraak slechts aan 6 km per uur vooruit. Dit duurt per geluk slechts zo`n 8 km en dan gaat de weg 5 km lichtjes naar beneden tot we in Natanz zijn, waar er een hotel zou zijn. We vinden het hotel dat er duur uitziet. Ze vragen 240.000 rials. Na wat onderhandelen krijgen we het omlaag naar 60.000 rials voor een kamer met badkamer. We liggen vroeg in bed want morgen wacht ons een lange etappe. We willen namelijk tot Esfahan rijden, 130 km, waar we `s avonds een afspraak hebben met Philip, als hij onze mail op tijd heeft kunnen lezen.

19 oktober 2001 Natanz - Esfahan 132 km
We zijn op weg rond 8.30 uur en moeten al dadelijk flink klimmen. Bovendien hebben we enorme tegenwind. Het is echt heel vermoeiend, maar het landschap is prachtig. Tegen de middag hebben we nog maar 32 km van de 130 afgelegd als twee Duitse motorrijders bij ons stoppen. Het zijn Frank en Berthold, en ze zijn ook op weg naar Esfahan. Ze waren ook van plan om naar India te rijden, maar gaan nu proberen om met de moto`s vanuit Teheran een vlucht te nemen naar India. We vertellen hen over de wind, die ze zelf ook aan den lijve hebben ondervonden, en dat we waarschijnlijk deze avond Esfahan niet meer zullen kunnen halen. We spreken over het hotel waar we naartoe willen en waar we afspraak hebben met Philip. De Duitsers besluiten ook naar het hotel te gaan en we geven hen een briefje mee voor Philip. Dan rijden we verder en na nog zo`n 8 km klimmen, gaat de weg bergaf gedurende zo`n 35 km. We moeten nog steeds hard stampen tegen de zijdelingse wind, maar gaan nu wel aan zo`n 22 km vooruit. Dan komen we aan de grote weg naar Esfahan en nemen een bocht van 90 graden. Hier eten we vlug wat brood met een appel en zetten dan onze weg verder. We denken nu wind van achter te hebben en gedurende een kwartier hebben we dat ook. Daarna draait de weg echter weer en hebben we weer af te rekenen met de zeer sterke zijdelingse wind. De weg is nu vlak en heel soms is er een kleine klim. Reeds zo`n 20 km voor het centrum van Esfahan rijden we op een grote boulevard waar geen einde aan lijkt te komen. Ondertussen begint het al flink te schemeren en we trappen uit alle macht om voor het donker te kunnen aankomen. Het verkeer wordt drukker en drukker naarmate we het centrum naderen, maar per geluk is het vrijdag en is het niet zo druk als gewoonlijk. Ondertussen is het volledig donker geworden en is het centrum nog steeds niet in zicht. We vragen een paar keer de weg naar het Amir Kabir Hostel, zowat het bekendste backpackershotelletje in Iran. Per geluk staan de straatnamen hier ook in het Engels aangegeven, zodat we zonder al te veel gezoek om 18.45 uur eindelijk in het hotel aankomen. Daar zien we Frank en Berthold`s moto`s staan. Het briefje voor Philip hangt omhoog aan de receptie. In het hotel maken we kennis met een groep Belgen die met Joker reizen. Het hotel heeft een gezellige binnenkoer. Tot onze verbazing staan er ook heel wat fietsen. Zo zien we er de twee Duitse fietsers, Ronny en Jens, terug die we in Istanbul heel eventjes op straat hebben gesproken. We maken ook kennis met Urs, een Zwitser, en Martin, een Brit. Ze hebben elkaar ontmoet in Dogubayazit aan de Iraanse grens en zijn samen tot hier gefietst. Er logeert ook nog een Brits koppel, Joel en Lucy, dat met de tandem is. Een Franse rugzakreiziger vraagt of we het Belgisch koppel met de fiets zijn. Hij vertelt ons dat Philip in Hotel Sahel logeert. Wij telefoneren, maar hij is niet op zijn kamer en we laten een boodschap. We babbelen die avond tot heel laat met de andere reizigers op de binnenkoer en kruipen slechts om 3.00 uur in bed, ondanks het feit dat we behoorlijk moe zijn.

20 oktober 2001 Esfahan
`s Morgens om 9.00 uur staat Philip op onze kamer. We spreken af dat we deze avond samen met hem en Daniel, met wie hij reist, zullen gaan eten. We staan op en eten ontbijt op de binnenkoer. Weer praten we veel met de andere reizigers. We zitten nog steeds op de binnenkoer als Craig en Debra, die we in Tabriz ontmoetten, in het hostel aankomen. Frank en Berthold hadden hen ook reeds ontmoet in Kashan. De wereld is klein, want Urs en Martin hebben in Dogubayazit Jurgen leren kennen, de Belgische motorrijder die we op de camping in Sopron in Hongarije ontmoetten. Als we daarna de stad ingaan om iets te eten, blijkt dat Esfahan helemaal niet zo druk is als Tabriz. Hier in Esfahan kan je redelijk gemakkelijk de straat oversteken. Daarna gaan we terug naar het hostel en trachten onze verdere route uit te stippelen. We denken erover om eventueel de fietsen hier te laten staan en dan met de bus de steden Shiraz, Yazd en Bam te bezoeken. Het heeft immers weinig zin nu nog verder richting Pakistan te fietsen, als we dan toch moeten terugkeren naar Teheran. Bovendien liggen deze steden zo`n 500 km van elkaar en is ertussen niet echt iets te zien. Naar het schijnt is bovendien het landschap ook nog saai, want het is woestijngebied. Op de binnenkoer wordt er tussen de reizigers flink gediscussieerd over al dan niet door Pakistan reizen. Men komt met verhalen van reizigers die erdoor zouden gegaan zijn zonder problemen. Wij denken ook wel dat de kans groot is dat je er zonder problemen door komt, maar het blijft toch een risico. `s Avonds komt Philip naar het hostel en maken we kennis met Daniel, zijn reisgezel. We gaan eten en wisselen wederzijdse ervaringen in Iran uit. Het blijkt dat zij in tegenstelling tot ons veel Iraniers zijn tegengekomen die goed Engels spreken en niet zo gelukkig zijn met heel het religieuze gedoe in dit land. Misschien komt dit omdat zij tot nu toe meer in de steden waren dan wij. In ieder geval wordt het ook deze avond weer laat.

21 oktober 2001 Esfahan
`s Morgens brengt Philip ons nog de Humo die hij voor ons binnengesmokkeld heeft. We eten ontbijt op de binnenkoer met Craig, Debra, Frank en Berthold. Dan wandelen we tot op het Imam Khomeini-plein, het grootste plein van Iran. Het is helemaal omzoomd met bogen waarin zich winkeltjes bevinden en erachter ligt de grote bazaar. Op het plein zelf zien we de indrukwekkende koepels van de Imam- en de Lotfallah-moskeeen. Terug in het hostel wordt er besloten `s avonds samen met Craig Debra, Frank en Berthold spaghetti te koken net onze kookvuurtjes, want we zijn allemaal de kebaps een beetje moe. Samen met Debra gaan Marc en ik op zoek naar groenten, maar buiten tomaten en uien is er niet echt veel te vinden. We vragen de weg aan verschillende Iraniers en worden alle richtingen uitgestuurd. Het duurt meer dan een uur eer we eindelijk het Qiyam-plein met de grote groentenbazaar vinden. Aangezien we van bijna alles slechts een of twee stuks vragen, krijgen we die meestal gratis mee. In het hostel snijden we samen de groenten en Frank maakt er een lekkere saus mee. Na het eten volgt er nog thee en natuurlijk wordt er weer laat gebabbeld.

22 oktober 2001 Esfahan
We staan dan ook weer veel te laat op en na het ontbijt trachten we te internetten in het hostel. Er zijn problemen met de computers en we kunnen enkel onze mails lezen, maar geen nieuwe mails versturen. Daarna gaan we naar het Imam Khomeini-plein en lopen wat door de immense bazaar. Het is er heel gezellig en je kan er echt alles kopen. Dan bezoeken we de Imam-moskee. We moeten er 25.000 rials inkomgeld per persoon betalen. Zeggen dat we student zijn, maakt hier geen enkel verschil. De moskee is zeer groot en helemaal betegeld. De koepel is meer dan 50 meter hoog. We lopen er bijna een uur rond en kijken naar de mensen die komen bidden. Dan lopen we naar de Si-o-Se brug, wat betekent Drieëndertigbogenbrug. Deze brug is een van de vele mooie bruggen die Esfahan rijk is. In de bogen aan de beide uiteinden van de brug zijn theehuisjes gevestigd. Spijtig genoeg staat er geen water meer in de rivier, blijkbaar door het bouwen van een dam, en dat doet toch wel fel afbreuk aan het uitzicht. Op de terugweg naar het hostel, springen we binnen in het dure Abbasi Hotel dat gevestigd is in een oude caravanserai. Het interieur is heel prachtig en weelderig en er is een heel grote binnenkoer met theehuis. Eens terug in het hostel nemen we samen met Craig, Debra, Frank en Berthold een taxi naar de Khaju-brug, waar we in de buurt een pizza eten en dan thee drinken in het theehuis in de brug. Alle bruggen van Esfahan zijn `s avonds feeëriek verlicht.

23 oktober 2001 Esfahan
`s Morgens gaan we naar de bank en trachten geld te krijgen met de Mastercard. Hiervoor dient er weer het nodige papierwerk ingevuld te worden en het duurt deze keer drie kwartier eer we ons geld hebben. Daarna gaan we samen met Frank naar de Armeense buurt in het zuiden van Esfahan aan de andere kant van de opgedroogde Zayandeh-rivier. Er staan verschillende Armeense kerken. We bezoeken er de Vank-kathedraal en moeten slechts halve prijs betalen als we zeggen dat we student zijn (12.500 rials per persoon). De kathedraal heeft een mooie koepel maar is heel klein vanbinnen, het lijkt eerder een kapel. Hij is wel van top tot teen beschilderd met fresco`s, waarvan er vele gruwelijke taferelen uitbeelden van heilige martelaren. Er is ook een museum met mozaieken, schilderijen (er hangt zelfs een schets van Rembrandt) en allerlei kerkelijke artikelen zoals mijters, stola`s, kelken, enz. Er is ook een sectie gewijd aan de Armeense genocide door de Turken in WO I, zoals er in het museum van Van, Oost-Turkije, een sectie gewijd is aan het martelen en uitmoorden van Turken door Armeniers. Daarna stelt Frank voor om deze avond weer spaghetti te koken. We kopen groenten en keren terug naar het hostel, waar we koken en natafelen met thee en zoete Iraanse koekjes.

24 oktober 2001 Esfahan
Na het ontbijt vertrekken Frank en Berthold met hun moto`s richting Shiraz. Wij gaan naar het kantoor van Iran Air om te informeren over vluchten van Iran naar India. Het lijkt ons immers helemaal geen goed idee om door Pakistan te gaan. Vliegen naar India is trouwens wat de meeste overlanders op dit ogenblik doen. Enkele van de fietsers in het hostel gaan nog wel proberen om heel vlug door Pakistan te gaan met bus en trein, bv. in drie dagen, maar dan zie je toch niets van Pakistan, zodat je bijna even goed kan vliegen. De berichten die we over Pakistan te horen krijgen, is dat het er niet al te stabiel is op dit moment en dat er veel demonstraties tegen de oorlog zijn. We vinden het wel heel spijtig dat we nu onze overlandreis zullen moeten onderbreken. Iran Air vliegt enkel naar Bombay, een enkele vlucht kost 1.665.000 rials (208 USD) en ze vliegen eenmaal per week op vrijdag. Een reservatie maken is gratis en we reserveren voor zowel 9 als 16 november, wat helemaal geen probleem blijkt te zijn. Als we daarna op straat lopen, worden we weer zoals gewoonlijk van overal "Hello mister" toegeroepen, zoals in alle Iraanse steden, maar de mensen zijn niet opdringerig. Daarna bezoeken we nog eens de grote bazaar van Esfahan. Hij is inderdaad immens groot en druk. Er zijn ook veel souvenierwinkeltjes. Daarna drinken we een thee in een theehuis dat uitkijkt over het grote Imam Khomeini-plein. `Als we s avonds uit een internetcafe komen, zien we Andreas over straat lopen. We gaan samen eten en hij vertelt dat hij besloten heeft niet meer door te gaan naar India. Hij zegt dat als hij toch een vlucht moet nemen hij even goed een vlucht naar huis kan nemen. Dan keren we terug naar het hostel en pakken onze bagage in voor een weekje backpacken met de bus.

25 oktober 2001 bus Esfahan - Shiraz
`s Morgens zetten we de bagage die we niet meenemen in het bagagehok en zetten onze fietsen op de binnenkoer met het grondzeil erover. Dan nemen we een taxi naar het Kaveh-busstation. De meeste bussen die er staan dateren van begin jaren zeventig. Op vele staat er "Beautiful bus" geschilderd. De eerstvolgende bus naar Shiraz vertrekt om 10.30 uur. De bus vertrekt een half uur te laat met slechts een zevental passagiers, rijdt meer dan een half uur langzaam door de stad en pikt intussen nog een paar mensen op tot we aan de andere busterminal komen, waar ze weer stopt en iedereen behalve wij weer afstapt. Na weer een half uur wachten, stappen er heel veel passagiers op en zit de bus zo goed als vol. Na wat stoelengedans omdat vrouwen niet mogen zitten langs mannen die ze niet kennen, kan de bus eindelijk naar Shiraz vertrekken om 12.15 uur. Het is stikkend warm in de bus en er worden geen vensters opengezet. We zweten meer hier in de bus dan op onze fietsen. Er is ook weinig plaats en de zetels zitten niet comfortabel. De bus stopt veel om mensen af of op te laden. Onderweg zijn er niet veel huizen of restaurants en bij het naderen van Shiraz zijn er bergen. Dat zou serieus klimwerk geweest zijn. In de bergen zijn de wegen smal en is er ook hier veel vrachtverkeer. Na zolang gefietst te hebben, let je op deze details, zoals bv. ook op de richting van de wind, ook al heeft dit nu we met de bus reizen geen belang meer. Er is hier in de bergen echt niets waar je eens even een pauze zou kunnen nemen, zelfs geen klein winkeltje. De laatste uren rijden we in het donker en wordt er naar de voetbalmatch Verenigde Arabische Emiraten - Iran gekeken. Als Iran scoort, applaudiseert heel de bus. Om 19.15 uur komen we in Shiraz aan. De bus heeft slechts eenmaal gestopt om te eten en naar het toilet te gaan op deze zeven uur durende rit. Als we in het centrum van Shiraz rondlopen op zoek naar een hotel, zien we Berthold in een restaurant zitten, samen met Siggi, een Duitser, en Gerard, een Nieuw-Zeelander, die we beiden kennen van het Amir Kabir Hostel in Esfahan. We gaan vlug inchecken in het Zand Hotel (40.000 rials), waar ook de Duitsers logeren. en na gegeten te hebben, ontmoeten we iedereen terug aan een theekraampje op straat., ook Frank die een dutje was gaan doen. Siggi en Gerard vertellen dat Urs, de Zwitserse fietser, deze morgen vanuit Shiraz naar Kerman vertrokken is. Om 22.00 uur sluit het theehuis en we staan met zijn zessen nog meer dan een uur op straat te babbelen, want in Iran zijn er geen cafe`s en alle restaurants gaan vroeg dicht. We nemen afscheid van Siggi en Gerard, die morgen naar Kerman vertrekken.

26 oktober 2001 Shiraz
Vandaag bezoeken we samen met Frank en Berthold het mausoleum van Shah-e Cheragh, waar de broer van Imam Reza begraven ligt. Aan de ingang wordt er mij een chador gegeven. Ook al draag je een hoofddoek en lange mantel, dan nog moet je er een chador over aandoen. Ik ga binnen in de vrouweningang terwijl Marc samen met Frank en Berthold bij de mannen binnen gaat. In het heiligdom is alles van vloer tot plafond met kleine spiegeltjes bedekt. Het schrijn staat in het midden en aan weerszijden scheidt een lange wand het mannen- van het vrouwengedeelte. De vrouwen zitten met hun kinderen naast zich op de grond te bidden. Sommige staan met hun voorhoofd tegen het schrijn te wenen. Velen komen even het schrijn aanraken en gaan dan achterwaarts terug ergens zitten, want hun rug naar het schrijn keren zou van weinig respect getuigen. Als ik daarna Marc terug zie, zegt hij dat er ook veel mannen aan het schrijn stonden te wenen. Daarna lopen we door de bazaar waar bijna alles dicht is (het is vrijdag) en we geen enkel theehuis vinden. `s Avonds gaan we met Frank en Berthold naar de tuinen rond het graf van Hafez, een zeer bekend en geeerd 14de eeuws dichter. De inkom bedraagt 10.000 rials met onze studentenkorting. Er staat een stenen graftombe waarin een gedicht van de dichter gegrift staat. Er liggen rozen op. Vele mensen komen even het graf aanraken. Errond zijn mooie bloemperkjes en fonteintjes en achteraan is een heel gezellig theehuis. Er zitten veel jonge mensen, vooral meisjes. Sommigen spreken ons aan. Ze willen weten vanwaar we komen, wat ons beroep is en wat we van Iran vinden. Ze zeggen ook dat ze de hoofddoek haten. Ze studeren aan de universiteit van Shiraz en moeten om 20.30 uur binnen zijn. Bij het buitengaan worden we aangesproken door een man die ons morgen naar Persepolis wil brengen. Na wat onderhandelen komen we tot de som van 50.000 rials voor ons beiden voor Persepolis en de graven die 6 km verder liggen.

27 oktober 2001 Shiraz (Persepolis)
Als we om 10 voor 8 uit ons hotel komen, staat Hassan, onze chauffeur, ons al op te wachten. De rit van 55 km duurt ongeveer een uur. Als we aan Persepolis aankomen, schenkt Hassan ons nog eerst een kopje thee uit. Hij heeft slechts een kopje en we moeten om beurt drinken. Verbazend genoeg krijg ik als eerste het kopje. Het inkomgeld voor Persepolis bedraagt 50.000 rials per persoon en zeggen dat we student zijn brengt hier geen verandering in. De site is de hoge inkomprijs wel waard, maar Iraniers betalen nog niet een tiende van de prijs voor buitenlanders. We wandelen door de hoge inkompoort met magnifieke reliefs. Persepolis was een stad die door Darius I van het Achaemenidische Rijk gesticht werd in 512 voor Christus. Ook zijn opvolgers bouwden er ieder hun paleis, zodanig dat er zo`n zes paleizen staan en ook nog twee koningsgraven. De hoge trappengangen naar de paleizen staan helemaal vol gebeeldhouwde reliefs. Het is echt indrukwekkend. We lopen er zo`n twee uur rond. Dan brengt Hassan ons naar Naqsh-e Rostam, 6 km verder. We zien de vier koningsgraven al van ver staan. De inkom bedraagt 15.000 rials per persoon, maar dat vinden we nogal hoog en aangezien we al veel vanaf de straat kunnen zien, gaan we niet binnen. Er zijn naar het schijnt wel heel mooie reliefs. Dan brengt Hassan ons terug naar Shiraz, waar we vlug naar het Indische consulaat gaan om ons Indisch visum aan te vragen. We hadden dit niet in Brussel of in Istanbul gedaan, omdat een Indisch visum vanaf de dag van aflevering geldig is voor zes maanden. We moeten het dus best zo kort mogelijk voor onze aankomst in India halen. Voor ons zou dit in Teheran betekenen, maar we hebben gehoord dat het acht dagen duurt. Daarm gaan we proberen het visum reeds in Shiraz aan te vragen maar af te halen in Teheran. Het consulaat is niet gemakkelijk te vinden en we worden geholpen door een zeer modern Iraans meisje (make-up en haar vanonder hoofddoek). Ze zegt dat ze de hoofddoek haat en niet kan wachten om terug naar Maleisie te gaan waar ze vier maanden verbleven heeft. Het Indisch consulaat blijkt gesloten te zijn vrijdags en zaterdags. We bedanken het meisje en gaan te voet verder naar het visumverlengingsbureau. Ons Iraans visum voor dertig dagen loopt immers over vijf dagen af. We springen eerst nog binnen bij een fotograaf voor pasfoto`s en vragen hem bij het buitengaan de weg. Hij zegt dat het kantoor verhuisd is naar de andere kant van de stad. Het is echter bijna half twee, sluitingsuur voor de meeste kantoren. Door het drukke verkeer van de stad zullen we er niet meer op tijd geraken. Terug in het hotel treffen we Frank en Berthold die net de olie van hun moto`s hebben ververst. Zij zijn deze voormiddag hun visum gaan verlengen en hebben zonder problemen dertig dagen bijgekregen. Wij gaan vlug eten en doen dan een middagdutje. Daarna lopen we wat rond in de bazaar en treffen `s avonds Frank en Berthold in een restaurant dicht bij ons hotel. We eten samen, gaan internetten en gaan slapen, want iedereen vertrekt morgenvroeg.

28 oktober 2001 nachtbus Shiraz - Kerman en bus Kerman - Bam
We checken vroeg uit in Hotel Zand en staan om 8.30 uur aan het Police Department of Alien Affairs op Modarres Boulevard om ons visum te verlengen. Ze zijn er heel vriendelijk en geven ons een formulier waarmee we naar de bank, die een klein kantoortje op de binnenkoer heeft, moeten en betalen er 10.000 rials elk. Dan krijgen we het formulier afgestempeld terug en laten er even verder aan een straatkraampje een fotokopie van maken. Terug in het kantoor moeten we formulieren invullen met de gebruikekijke vragen. We moeten niet invullen of we getrouwd zijn, maar wel wat onze religie is. Dan moeten we nog 2.500 rials betalen voor een mapje voor ons dossier. We geven de ingevulde formulieren af samen met drie pasfoto`s en een fotokopie van ons paspoort, van het Iraanse visum en van het formulier van de bank. Dan gaan onze dossiertjes over een heel aantal bureau`s waar er van alles wordt ingevuld op nog meer formulieren en stempels en handtekeningen worden geplaatst. Dan krijgen we onze paspoorten terug in de hand gestopt met een stempel erin voor een verlenging van dertig dagen. We kunnen nu blijven tot 2 december. Alles bij elkaar heeft het minder dan een uur geduurd en de meeste tijd kruipt in al het papierwerk dat de Iraniers moeten invullen. Dan haasten we ons met een taxi naar het Indische consulaat aan de andere kant van de stad waar we om stipt 9.30 uur, openingsuur, aankomen. Tot onze verbazing zitten er toch al drie mensen in de wachtzaal. We moeten een hele tijd wachten en worden dan in een kantoortje geroepen. De man legt ons uit dat ons verzoek zeer ongewoon is en dat hij er met de consul moet over spreken. Ondertussen worden we verzocht terug in de wachtzaal te wachten. Een half uur later worden we bij de consul geroepen. We leggen uit dat we het visum in Shiraz willen aanvragen en afhalen in Teheran volgende week. De consul vindt het duidelijk vervelend en vraagt ons waarom we het visum niet in Brussel of zelfs in Istanbul hebben aangevraagd, zoals we met het Iraans en Pakistaans visum hebben gedaan. Ik leg uit dat we met de fiets zijn en het Indisch visum slechts zes maanden geldig is vanaf de datum van afgifte. Volgens de consul is dit echter niet juist en is een Indisch visum drie maanden geldig vanaf de datum dat je India binnengaat. Wij vinden dit heel raar, want we hadden met de Indische ambassade in Brussel gesproken voor ons vertrek. Bovendien hebben we veel vrienden die regelmatig naar India reizen en allemaal zesmaandenvisa krijgen. Ik probeer nog voorzichtig te vragen of we bij de Indische ambassade in Teheran dan misschien wel zes maanden krijgen, maar de consul zegt dat Indische ambassades waar ook ter wereld toeristvisa voor slechts drie maanden afleveren. Ik vraag of dit dan een nieuwe regeling is, maar hij zegt dat dit altijd zo geweest is. We besluiten niet te discussiëren met deze man die van zijn gelijk overtuigd is. Na wat aandringen mogen we toch ons visum hier aanvragen en afhalen in Teheran. We vullen op de formulieren toch in dat we een visum voor zes maanden aanvragen. Na nog ieder 120.000 rials voor een fax naar de Indische ambassade in Brussel betaald te hebben, staan we na meer dan drie uur eindelijk terug op straat. We gaan vlug wat eten en gaan dan naar het busstation om de bus naar Kerman, 545 km verder, te nemen. Er blijkt slechts deze avond om 21.00 uur een bus te zijn. Eigenlijk is dat beter, want anders zouden we midden in de nacht aankomen. We gaan terug naar Hotel Zand en vragen of we er onze bagage mogen laten staan. Frank en Berthold blijken om 11.00 uur vertrokken te zijn. Wij gaan wat in de bazaar rondneuzen, drinken thee, internetten, eten... tot het tijd is om naar het busstation te gaan. We krijgen een plaatsje vooraan in de bus met airco deze keer.

29 oktober 2001 Bam
Na vier uur rijden stopt de bus om naar het toilet te gaan. We komen al om 5.00 uur, na acht uur rijden, in Kerman aan. Men had ons gezegd dat we slechts om 7.00 uur zouden aankomen. We merken dadelijk dat we in een ander deel van het land zijn, want het loopt hier vol mannen in shalwar kameez, de klederdracht van Pakistan en Afghanistan. We besluiten dadelijk door te rijden naar Bam, 200 km verder richting Pakistaanse grens, en Kerman op de terugweg te bezoeken. De eerstvolgende bus naar Bam gaat slechts om 7.00 uur. Na twee uur knikkebollen in het station, zitten we eindelijk in de bus. Het landschap is hier inderdaad redelijk saai, zoals men ons gezegd had. Links en rechts van de weg is er woestijn, dor landschap met hier en daar kleine rotsblokken en in de verte bergen. Als we Bam naderen, zien we het van in de verte liggen. Het is echt een groene oase midden in de woestijn. Bam is immers bekend voor zijn lekkere dadels en het staat er vol dadelpalmen. Bij aankomst checken we in in het Akbar Tourist Guest House voor 50.000 rials en bestellen ontbijt. Op de gezellige binnenkoer staan ook dadelpalmen en we eten de dadels vers van de boom. Heerlijk! We ontmoeten er twee Fransen die met een Toyota Landcruiser en immens veel bagage op weg zijn naar Zuidoost-Azie. Ze vertellen ons dat ze 40 km ten zuidoosten van Teheran even de woestijn waren ingereden en gearresteerd werden. Ze werden naar het dichtsbijzijnde dorp gebracht en elk afzonderlijk gedurende twee uur ondervraagd door de "political police". Dan werd er een inventaris opgemaakt van al hun bagage. Van elk stuk werd er een foto genomen. Al hun filmpjes werden in beslag genomen en ontwikkeld, maar die hebben ze daarna wel terug gekregen. Vervolgens werden ze in een gebedskamer opgesloten gedurende twee dagen, terwijl ze de Franse ambassade niet mochten bellen, want volgens de Iraniers was er toch geen probleem. Wanneer ze werden vrijgelaten, werd hen gezegd dat ze over drie dagen hun paspoort konden komen afhalen in Teheran. Tegen die tijd zou hun visum vervallen zijn. Als ze zich drie dagen later in Teheran aanbieden, wordt hen gezegd het land te verlaten binnen de twee dagen. En dat is wat ze nu van plan zijn. Ze zijn volop aan het inpakken om naar de Pakistaanse grens, 400 km verder, te rijden. Als ze vertrekken, gaan we een middagdutje doen en worden rond 14.00 uur gewekt door een vertrouwelijke stem op de binnenkoer. Als we de deur van onze kamer openen, blijkt daar inderdaad Siggi te staan samen met Adrian, een Brit op reis met een oude Peugeot. Ze hebben in het stadje brood, kaas, tomaten en fruit gekocht en bieden ons aan mee te eten. Even later komt ook Gerard, die samen met Siggi reist, aan. Zij hebben ook met de Fransen gesproken, maar Adrian, die veel reiservaring heeft, zegt dat het gekkenwerk is om op dit moment door Pakistan te reizen. Hijzelf heeft al verschillende malen door Pakistan gereisd en was ook nu op weg naar India. Maar hij heeft besloten om met de auto terug te keren naar Groot-Brittannie en daar het vliegtuig naar India te nemen. We gaan wat rondwandelen in de bazaar, maar vinden Bam niet echt een aangename stad. Er is niets mooi te zien, de mensen zijn er niet echt vriendelijk. De sfeer heeft veel weg van een grensstad en in zekere zin is het dat ook, want tussen hier en de Pakistaanse grens is er slechts woestijn, het kleine stadje Zahedan aan de grens niet te na gesproken. Net als Tabriz aan de Turkse kant, is Bam de eerste stopplaats voor de overlandreizigers die van Pakistan komen, en net als in Tabriz is alles schromelijk overprijsd voor toeristen. Wij komen echter niet naar hier voor de huidige stad Bam, maar voor Arg-e Bam, de oude lemen stad. `s Avonds gaan we samen met Siggi. Gerard, Adrian en een Duits koppel pizza eten. Plots komt een jongen van ongeveer zestien jaar een doos met servietten op onze tafel zetten. We bedanken hem, maar hij zegt: "Now money for me". We lachen hem uit en gegeneerd gaat hij weg. Als we later afrekenen, vraagt ook het meisje aan de kassa "money for me" terwijl ze geen enkel ander woord Engels spreekt.

30 oktober 2001 Bam (Arg-e Bam)
Na het ontbijt gaan we naar Arg-e Bam. Na wat aandringen mogen we aan studentenprijs binnen (15.000 rials). De oude stad bestaat uit oude lemen gebouwen en smalle straatjes. Alles is heel mooi gerestaureerd. Errond is een hoge ommuring waar we opklimmen en een mooi uitzicht hebben over zowel de oude als de nieuwe stad met haar honderden groene palmen. Na door de smalle straatjes gelopen te hebben, klimmen we op de citadel. Ook vanaf hier is het zicht magnifiek. Als we op het hoogste punt komen, zien we de Japanner die ook bij Akbar logeert. Hij is de enige reiziger die over land van Pakistan gekomen is gedurende de laatste twee weken. Hij vertelt ons dat hij meer dan vier maanden in Pakistan heeft gereisd en geen enkel probleem heeft gehad, maar ja, hij ziet er dan ook niet westers uit. Vol trots laat hij ons prentjes zien van Bin Laden die met getrokken zwaard ten strijde trekt op een wit paard. Hij zegt dat je deze prentjes in alle straatkraampjes in Pakistan kan kopen. Even later komt er nog een toerist bij, Ricardo uit Rio de Janeiro. We besluiten samen een taxi terug te nemen naar het centrum om te gaan eten. Daarna bij Akbar treffen we terug Siggi en Gerard die reeds uitcheckten en deze avond, samen met Rudiger, een Duitser die ook bij Akbar logeerde, de nachtbus naar Bandar-e Abbas aan de Perzische Golf zullen nemen. Vandaar zal Siggi trachten een boot te vinden naar Dubai om vandaar naar India te vliegen. Na hen `s avonds uitgewuifd te hebben, eten we in Akbar`s Guest House en ontmoeten de andere gasten, een Nederlands en een Frans koppel. Het Nederlands koppel is ook over land op weg naar India, maar heeft ook besloten om van Teheran te vliegen. De beide koppels hebben vandaag in de bus hier naartoe twee fietsers gezien.

31 oktober 2001 bus Bam - Kerman
`s Morgens gaan we naar het busstation om de bus naar Kerman te nemen. De Japanner zit ook op onze bus. We zien terug hetzelfde saaie landschap. Zo`n 60 km van Bam zien we een fietser van de andere richting komen aanrijden. Het blijkt Urs, de Zwitser, te zijn die inderdaad zoals hij gezegd heeft tot Bam zou rijden en vandaar per bus en trein door Pakistan zal gaan. Hij heeft veel wind mee en lijkt heel snel te gaan. Als we hem zo zien rijden, missen we het fietsen toch heel erg. Bij de volgende politiecontrole moeten alleen wij onze paspoorten laten zien, de Iraniers en de Japanner worden met rust gelaten. Als we met de fiets waren, werden we nochtans nooit gecontroleerd. Rond 12.30 uur komen we in Kerman aan. We besluiten eerst wat rond te lopen in de stad en daarna al dan niet een hotel te zoeken. Zo kunnen we nog altijd beslissen of we hier blijven ofwel de nachtbus nemen naar Yazd. Als we in de bazaar lopen, gooit er iemand een noot naar mijn hoofd. Even verder worden we nageroepen door een man en het lijkt helemaal niet vriendelijk wat hij allemaal zegt. Als we een theehuis binnengaan, zien we er Craig en Debra zitten, samen met Steven en Martin die we ook in Esfaham gezien hebben. Ze zijn juist aan het onderhandelen met een Iranier die hen tegen betaling een kamer in zijn huis aanbiedt. Er zou ook plaats voor ons zijn, maar de prijs is 80.000 rials. Omdat we zo lang reizen, moeten we echter op ons budget letten en slaan het aanbod dus maar af. De vier anderen besluiten de kamer te nemen en vertrekken. Wij eten een abgusht in het mooi gerestaureerde theehuis dat vroeger een hammam, een openbaar badhuis, was. Daarna lopen we nog wat door de gezellige bazaar en gaan dan naar het Sanati Museum, waar de inkom voor buitenlanders hetzelfde is als voor de Iraniers, nl. 2.000 rials. Hier worden werken tentoongesteld van de hedendaagse kunstenaar Sayyed Ali Akhbar Sanati. Er zijn schilderijen, beelden en ook een soort mozaiekwerk waarvoor Sanati gekend is, nl. schildereijen gemaakt uit allemaal stukjes steen. Heel mooi en speciaal. Het museum is echt de moeite. Daarna gaan we op zoek naar internet en zoals zovele keren in Iran is het ook nu weer een hele zoektocht. Na ongeveer een uur komen we in een lokaal met computers waar allemaal meisjes zitten. We kunnen er inderdaad internetten en een van de meisjes tracht een verbinding tot stand te brengen waarin ze slechts na meer dan een half uur en met de hulp van Marc slaagt. Als we na het internetten terug buiten komen, is het donker en zijn er heel veel mensen op straat. Ze zijn heel uitgelaten en laten bommetjes ontploffen. Het blijkt dat Iran weer gewonnen heeft met de voetbal. Hoe later het wordt, hoe meer mensen er op straat komen. Wij duiken vlug een restaurant binnen om uit het rumoer te zijn. Na het eten besluiten we toch maar een hotel in Kerman te zoeken. Volgens de reisgids zouden er twee goedkope mosaferkhanes zijn buiten het centrum. We wandelen er temidden van de drukke mensenmassa naartoe en zien ondertussen dat er heel veel winkels met lichtjes versierd zijn. Als we aan een man de weg vragen, vragen we hem wat de lichtjes betekenen. Hij zegt dat het morgen feestdag is. Ondertussen wordt ook het verkeer steeds maar drukker en gekker. De brommertjes zoeven uitgelaten roepend tussen de auto`s door. In de eerste mosaferkhane is er heel veel lawaai en vraagt men toch nog 50.000 rials. In de tweede zegt men dat er geen kamers meer vrij zijn, terwijl we wel alle sleutels kunnen zien hangen. Dan gaan we naar het duurdere Naz-hotel dat normaal 110.000 rials kost. Met behulp van twee Iraanse zakenreizigers uit Iran krijgen we de prijs omlaag naar 60.000 rials. Eigenlijk nog veel, maar we besluiten het maar te nemen, want er zijn niet veel opties meer over en we hebben geen zin meer om ons terug een weg te banen tussen het verkeer en de massa voetgangers. Als we de kamers zien, blijkt het dat je ook in deze duurdere hotels in gebruikte lakens moet slapen.

1 november 2001 bus Kerman - Yazd
`s Morgens nemen we om 7.00 uur de bus van Kerman naar Yazd. Ook het Franse koppel zit op de bus. Ze zeggen dat Urs gisterenmiddag bij Akbar arriveerde. Hij vertrok `s morgens om 8.00 uur in Mahan en deed 140 km in vier uur dankzij de felle wind in de rug. De Fransen vertellen ons ook dat de twee fietsers die zij uit de bus gezien hadden de Duitsers Ronny en Jens zijn. Zij zaten in een ander hotelletje in Bam. Ook nu is het landschap redelijk saai, niets dan dorre woestijn. We komen voorbij aan huizen die versierd zijn en mannen die op straat met vlaggen staan te zwaaien. Ze houden alle verkeer tegen, ook onze bus, waarna ze met schotels vol koekjes en drankjes de bus op komen. Mmmm, lekker! Dit gebeurt nadien nog een paar keer. Men viert vandaag immers de verjaardag van de twaalfde imam. Imams zijn opvolgers van de profeet Mohammed en worden door de Shiite Moslims fel aanbeden. De Sunni Moslims, die de meerderheid van alle moslims uitmaken, erkennen hen niet. Enkel in Iran is de meerderheid van de moslims Shiiet. Terwijl de eerste elf imams dood zijn, verdween de twaalfde en laatste imam spoorloos in een grot in 878 na Christus. Shiieten geloven dat hij elke dag kan wederkeren en dan zal er vrede en gerechtigheid heersen op aarde. In afwachting van zijn komst, neemt een raad van mullah`s (= geestelijke leiders), de Majlis genaamd, de beslissingen in zijn plaats. De Majlis is in de Iraanse regering wat bij ons het parlement is. Onderweg krijgen we nog eens een politiecontrole. Er worden twee mannen in shalwar kameez en lange baarden van de bus gehaald, vermoedelijk Afghanen. Na controle van hun papieren en bagage mogen ze weer opstappen. De bus doet er meer dan vijf uren over tot Yazd en er wordt geen enkele keer gestopt om naar het toilet te gaan. De Iraniers schijnen hier geen enkel probleem mee te hebben, en ook hun nochtans kleine kinderen niet. Het Franse koppel weet een goed hotel. Hotel Malek-o-Tojjar is gevestigd in een 200 jaar oud gerestaureerd huis en is pas geopend. Een kamer kost er 20 USD, maar in de slaapzaal betaal je slechts 5 USD per persoon. Dat is voor ons echter nog teveel en we lopen van goedkoop hotelletje naar goedkoop hotelletje. We besluiten toch maar eens ons geluk te wagen in Hotel Malek en ze blijken ook een slaapzaal van 3 USD (= 24.000 rials) te hebben. We onderhandelen toch nog en krijgen de prijs omlaag naar 20.000 rials per persoon voor de slaapzaal met splinternieuwe badkamer. Alles is er kraaknet. Hotel Malek-o-Tojjar is magnifiek. Er is een binnenkoer met bloemen en fontein. Op de muren zijn er nog overblijfselen van reliefs en de ramen hebben heel fijn uitgesneden hout en gekleurd glas. Wat een luxe voor zo`n lage prijs. Eens als dit hotel wat bekendheid krijgt, zullen de prijzen wel erg omhoog gaan. Als we op zoek gaan naar iets te eten, zien we op straat de festiviteiten van de feestdag. Soms zie je pick-ups voorbijrijden met de laadbak vol verklede mensen. We komen ook voorbij een podium waarop een paar als Talibanleden verklede Iraniers staan, met aangeplakte baarden en geweren. Ze veroorzaken een heuse verkeersopstopping, want iedereen blijft staan om te kijken. En er is vandaag echt ontzettend veel verkeer, vooral brommertjes. Op sommige brommertjes zitten complete families. Vijf, zes personen op een brommertje is geen uitzondering. We eten vlug een pizza en gaan dan terug naar het hotel, waar we juist iemand zien inchecken in de slaapzaal. Het blijkt een Belg uit Gent te zijn. `s Avonds gaan we in de smalle straatjes van het oude stadsgedeelte rondwandelen. Overal wordt er ons thee en koekjes aangeboden. Er staan hier veel mooie lemen huizen. Aan het mausoleum van de Twaalf Imams komen we twee Iraanse koppels uit Esfahan tegen met een gids. Ze nemen ons mee binnen in de Hosseinia, een hall die gebruikt wordt voor plechtigheden. Daarna wandelen we nog wat met hen door de straatjes, terwijl ze vertalen wat de gids zegt. Wanneer we de weg naar de Jameh Moskee vragen, stellen ze voor ons te brengen met hun wagen. De chauffeur zegt dat hij dokter is en zijn vriend is tandarts. Ze zijn met hun vrouwen naar Yazd gekomen voor het lange weekend en logeren in het luxueuze Motel Safaieh (100 USD). Ze zetten ons af aan de moskee en we nemen afscheid, nadat ze ons nog wat snoepjes meegegeven hebben. De moskee is magnifiek verlicht, en achteraan is er een trap naar een qanat, een ondergronds waterkanaal dat vroeger het water kilometers ver naar de huizen en de velden moest brengen. In landelijke gebieden wordt het systeem nog steeds gebruikt. Daarna wandelen we door de drukke stad terug naar ons hotel waar we nog wat babbelen met de Belg voor we gaan slapen.

2 november 2001 Yazd
Als we `s morgens door de stad lopen op zoek naar ontbijt, botsen we op eerst op Ricardo, de Braziliaan, en even later op Gerard en Rudiger die gisteravond laat uit Bandar-e Abbas zijn aangekomen. We ontbijten allemaal samen en we vertellen over ons ongelooflijk mooi hotelletje, maar Rudiger vertrekt deze avond met de nachtbus naar Shiraz en Ricardo vindt zijn hotel ook goed, dus enkel Gerard is van plan te verhuizen naar ons hotel. Gerard en Rudiger vertellen over hun avonturen in Bandar-e Abbas, dat ze ondertussen hebben omgedoopt tot Bandits All Around Us. Je kan er alles over lezen op Rudiger`s website www.reiseepisoden.de. We gaan met zijn allen de stad verkennen. We komen voorbij een schrijn dat weer helemaal met spiegeltjes bedekt is. We bekijken ook de Hazireh Moskee met zijn mooi gekleurde ramen. Dan gaan we naar de Jameh Moskee, want er wordt verteld dat de Iraanse vrouwen op vrijdagvoormiddag naar de top van de minaret klimmen. Ze binden snoepjes in hun hoofddoek en maken dit dan vast met een hangslot. Ze gooien dan de sleutel ervan naar beneden in de binnenkoer. Als een man de sleutel oppakt, komt de vrouw naar beneden en laat hem het slot openen zodat hij de snoepjes kan pakken. De legende vertelt dat ze dan vlug erna zullen trouwen. Als we aan de moskee aankomen, zien we inderdaad vrouwen op het dak, maar ze gooien geen sleutels naar beneden. Maar wanneer we beneden komen, gaan ze allemaal naar dezelfde jongeman en laten hem de knoop in hun hoofddoek losmaken en de snoepjes pakken. Wij noemen hem "de gigolo". Wij gaan samen met Ricardo nog een beetje de oude stad verkennen en spreken af `s middags Rudiger en Gerard in ons hotel te treffen. Wanneer we in de oude stad rondwandelen, komt een klein meisje met haar moeder naar ons toe en geeft ons een grote zelfgemaakte pudding. Terug in het hotel bestellen we thee en eten met zijn vijven de lekkere pudding op. Dan onderhandelen we met een taxichauffeur die ons voor 10.000 rials naar de Torens van de Stilte zes km buiten de stad wil voeren en nadien terugbrengen. Als we er aankomen, blijkt het er toch niet zo stil te zijn, want er crossen veel brommertjes rond. Er staan twee torens op de toppen van twee heuvels. De torens zijn open van boven en werden door Zoroasters, aanhangers van Zarathustra en aanbidders van de gevleugelde god Ahura Mazda, gebruikt om hun doden in te zetten. De Zoroasters mochten hun lijken immers niet begraven noch verbranden omdat ze anders de aarde en de lucht zouden vervuilen. In de torens werden de lijken dan opgegeten door de gieren. Er bleef een priester naast zitten die er op moest letten welk oog de gieren als eerste uitpikten. Het rechteroog wou zeggen dat de ziel een goede toekomst tegemoet ging, het linkeroog betekende dat de toekomst er niet al te best uitzag. Tot zo`n veertig jaar geleden werd dit nog steeds toegepast. Sindsdien begraven de Zoroasters, waarvan er nog een dertigduizendtal in Yazd wonen, hun doden in cementen graven, zodat ze de aarde niet bevuilen. Beneden aan de heuvels staan nog een paar gebouwen, o.a. een waterreservoir met twee badgirs (= windtorens) rond. Zodra we uit de taxi stappen, wordt onze taxichauffeur aangesproken door drie vrouwen. Het blijken een Iraanse met twee Amerikaanse toeristen te zijn. Blijkbaar hebben ze aan de chauffeur gevraagd of hij hen naar de stad wil brengen, want hij laat ons niet meer gerust, volgt ons overal en blijft ons maar aanmanen terug in te stappen. Een van de Amerikaanse vrouwen komt naar ons toe en er ontstaat een discussie. Opeens zegt ze dat ze Amerikaanse is, alsof dat er iets mee te maken heeft, en dat we de chauffeur meer moeten betalen want dat we het ons gemakkelijk kunnen veroorloven. We zeggen dat we een prijs overeengekomen zijn en dat we daar niet van afwijken. In ieder geval is ons bezoek aan de torens niet meer echt aangenaam door al dit geruzie, vooral de chauffeur blijft maar tegen ons zagen in het Farsi, terwijl zijn enige bedoeling is ons zo vlug mogelijk terug te brengen om dan de "vette buit", de rijke Amerikanen, te komen ophalen. De chauffeur maakt meerdere malen aanstalten te vertrekken zonder ons, maar we doen teken "Ga maar". Na ongeveer een half uur stappen we allemaal terug in. Op de terugweg blijft de chauffeur maar mopperen in het Farsi. We verstaan geen woord van wat hij zegt. Marc en ik, die met zijn tweeën vooraan naast de chauffeur zitten, doen dan maar hetzelfde in het Nederlands. Het blijkt te helpen, want na een paar minuten stopt hij zijn litanie. `s Avonds gaan we allemaal samen eten en nemen dan afscheid van Rudiger die naar het busstation gaat. Wanneer we een theehuisje binnengaan, komen we er Frank en Berthold tegen die deze avond in Yazd zijn aangekomen. Tot onze verbazing vertelt Frank ons dat hij het nu toch gaat wagen om met zijn moto door Pakistan te rijden, maar hij zal proberen er zo vlug mogelijk door te geraken. Berthold heeft besloten India voor een andere keer te laten en rijdt terug naar Duitsland. We babbelen nog laat en sluipen daarna samen met Gerard de slaapzaal binnen om de Belg niet wakker te maken.

3 november 2001 Yazd
We ontbijten met Gerard in het chique restaurant van ons hotel, na eerst de prijs, die goed meevalt, gevraagd te hebben uiteraard. We gaan met Gerard de oude stad verkennen en zien de vele huizen met badgirs. Dat zijn torens met verschillende schachten die dienen om het minste zuchtje koele wind op te vangen en naar binnen in de huizen te leiden, een soort van airco avant la lettre. In het restaurant van ons hotel is er zo`n toren en we hebben aan den lijve ondervonden dat het systeem goed werkt. We bezoeken ook het Khane Mahmudi, een traditioneel huis, maar het is op dit moment nog grotendeels een werf en is normaal gesloten voor het publiek. De werkmannen laten ons toch binnen en leiden ons door een doolhof van smalle gangen en over een paar binnenkoeren door het huis. Sommige stukken zijn al klaar en we kunnen ons wel een goed beeld vormen van hoe het was. Door het doolhof zoeken we dan alleen weer de weg naar buiten. Daarna gaan we naar het Khane Lari, maar daar vraagt men inkomgeld, dat we niet willen betalen, want ons hotel is eigenlijk ook een traditioneel huis en dat kunnen we gratis bezichtigen. Bovendien vragen ze hier in Iran voor alles en nog wat hoge inkomprijzen aan buitenlandse toeristen, meer dan het tiendubbel van wat de Iraniers zelf betalen. `s Avonds hebben we afgesproken met Frank en Berthold om samen te eten in het restaurant van ons hotel. Juist als we bestellen, komt ook Ricardo binnen en besluit mee te eten. Er is een prijslijst in het Engels, maar er worden geen prijzen op vermeld. Wanneer we aan de kelner de prijzen van de verschillende gerechten vragen, zegt hij opeens: "Maar waarom vragen jullie dat toch allemaal? Jullie kunnen dat immers toch betalen!". We lachen maar wat, want we hebben geen zin om met hem te discussiëren. Na een leuke avond nemen we afscheid van Frank en Berthold en wensen hen veel geluk.

4 november 2001 bus Yazd - Esfahan
We staan laat op en ontbijten weer samen met Gerard in ons hotel. Dan gaan we naar de Zoroastrische tempel waar de eeuwige vlam brandende wordt gehouden door priesters. Er wordt gezegd dat de vlam reeds brandt sinds 470 na Christus, terwijl ze ondertussen al een paar keer verhuisd werd. Spijtig genoeg is de tempel gesloten en kunnen we alleen de buitenkant met de afbeelding van de gevleugelde god bewonderen. Daarna nemen we ook afscheid van Gerard en nemen Marc en ik de bus naar Esfahan waar we `s avonds in het donker aankomen. Weer werd er niet gestopt om te plassen. We nemen een taxi naar het Amir Kabir Hostel waar we dadelijk naar onze fietsen gaan kijken. We maken er kennis met Branco, een Nederlander die van India is overgevlogen om Pakistan te vermijden en gaan samen met hem eten.

5 november 2001 Esfahan
Na het ontbijt, trekken we wat rond in de gezellige stad en de bazaar. Tijdens de siesta (de winkels gaan hier dicht van ongeveer 13.00 tot 16.00 uur), worden we aangesproken door een jonge tapijtverkoper die ons meeneemt on thee te drinken in zijn gesloten winkel. Hij is niet zo tevreden over het systeem en over de mullah`s en zegt zelfs dat hij niet gelooft, een straffe uitspraak voor een moslim, zeker in Iran. Het is dan ook de eerste moslim in heel Turkije en Iran die ons dat durft te zeggen. Hij zegt dat de mullah`s met het geloof de mensen in hun macht trachten te houden, net zoals de pausen dat honderden jaren geleden in Europa deden. Hij vertelt ook met veel passie over de verschillende soorten tapijten en vraagt ons of we op de weg naar Shiraz nomaden hebben gezien. Hij zegt dat die, nu de winter in aantocht is, hun trektocht beginnen en op dat moment graag hun tapijten verkopen om hun vracht wat lichter te maken. Daarna bezoeken we de Jameh Moskee, de grootste moskee in Iran. Dan gaan we naar het 16de eeuws mausoleum van Harun Vilayet met zijn mooie fresco`s. Op de buitenkant van het gebouw staan metershoge hoofden van Ayatollah Khomeini en Ayatollah Beheshti geschilderd. Als de duisternis invalt, gaan we een ijsje zitten eten op het mooi verlichte Imam Khomeini-plein.

6 november 2001 Esfahan
Na het ontbijt luieren en lezen we wat op de binnenkoer. Daarna gaan we naar de bank om geld af te halen met de Mastercard (35 minuten) en kuieren nog wat rond in de stad. Daarna keren we terug naar het hotel en verwisselt Marc de kettingen van de fietsen, terwijl ik aan het verslag schrijf. `s Avonds maken we kennis met een paar nieuw aangekomen gasten: een Belg uit Kortrijk, Ingrid uit Parijs en Scott uit Los Angeles. We praten nog laat met hen op de binnenkoer.

7 november 2001 Esfahan + nachttrein Esfahan naar Teheran
`s Morgens wandelen we samen met Scott naar de Si-o-Se brug waar ook het kantoor van de Spoorwegen gevestigd is. We willen tickets kopen voor de nachttrein van deze avond naar Teheran. Het kantoor blijkt gesloten te zijn. Geen nood, want je kan zulke tickets ook in reisagentschappen kopen. We lopen met Scott terug naar het centrum en gaan onderweg nog eens langs het Abbasi Hotel om hun propere toilet te gebruiken. In de bazaar gaan we op zoek naar het restaurantje waarover een Zwitser koppel bij Amir Kabir ons gesproken heeft. We lopen verkeerd en komen terecht in een oude hamam (= openbaar badhuis) die men aan het restaureren is. We worden er rondgeleid door de werklieden en zien er heel oude muurschilderingen. Een van de mannen verkoopt een naar zijn zeggen heel oud schoteltje aan Scott voor 3 USD. Daarna vinden we dan toch het restaurantje en eten er heel lekker. Terug in de bazaar worden we aangesproken door een tapijtverkoper die ons meetroont naar een lokaal met een oude molensteen waar kruiden worden gemalen en er poeder van wordt gemaakt dat als natuurlijke kleurstof wordt gebruikt voor de tapijten. De steen werd vroeger voortgetrokken door een kameel, maar wordt nu aangedreven door een elektrische motor. Daarna toont hij ons ook de ateliers waar de tapijten met de hand worden geschoren en gewassen. Overal zijn de Iraniers heel enthousiast als Scott zegt dat hij van Los Angeles komt. Wel, meestal zegt hij dat hij van Teherangeles is, en de Iraniers verstaan hem dadelijk. In Los Angeles schijnen er inderdaad nogal wat Iraniers te wonen. Wij nemen afscheid van Scott en gaan op zoek naar een reisbureau voor onze tickets. We kopen er twee enkele reis naar Teheran voor de nachttrein van 22.40 uur (22.400 rials per persoon in slaapcoupe). Dan gaan we naar het hotel en pakken de bagage in en hangen de tassen terug aan de fietsen. We drinken nog een theetje op de binnenkoer en vertrekken rond 19.00 uur in het donker met de fietsen naar het treinstation. Men heeft ons de weg min of meer uitgelegd en het zou zo`n 10 a 15 km zijn. We banen ons een weg door het drukke verkeer. Het doet goed weer op de fiets te zitten, spijtig dat het maar voor even is. Hoe verder we rijden, hoe minder verkeer maar ook hoe minder straatverlichting. We moeten bovendien nog flink klimmen en daarna steil afdalen, wat wel wat griezelig is in het donker omdat je maar nooit weet of er geen gat in de weg is. Gelukkig hebben we verlichting op onze fiets. Als we al een eind voorbij het bord "einde Esfahan" zijn, zien we opeens een wijzer Railway Station naar links. We steken de pikdonkere straat vol verkeer over, wat niet zonder gevaar is, want hier in Iran rijden heel veel auto`s en brommertjes zonder licht. Aan de andere kant zien we enkel een slagboom waar een militair bijstaat. We vragen hem naar het treinstation en hij doet teken dat we door de slagboom moeten, maar hij zegt dat we onze fietsen niet mee op de trein kunnen nemen, want dat de coupes te klein zijn. Hij doet ons wachten en gebaart dat hij eerst gaat telefoneren. Maar wij zeggen dat het wel in orde is en rijden toch door. We rijden nu weer op een pikdonkere straat en vragen ons af waar het station is. Alles rond ons is donker. Na 1 km zien we het heel moderne gebouw van het treinstation staan. We gaan er binnen met onze fietsen. Ook binnen is het helemaal nieuw en heel rustig. Er zijn in totaal slechts zo`n vijf mensen. Zo`n groot treinstation voor slechts twee treinen per dag, eentje naar Mashhad en eentje naar Teheran. We gaan iets drinken in de cafetaria en installeren ons daarna op de stoeltjes in de grote hal. Even later komen een paar Iraniers met ons praten. Na een tijdje vragen ze of we zin hebben in sandwiches en ze komen er ons twee grote brengen. Naargelang het uur van vertrek nadert, komen er meer en meer mensen aan. Om 22.00 uur komen er drie mannen naar ons toe en gebaren dat we mee moeten komen naar buiten. De trein staat er al. Ze gebaren dat de tassen van de fietsen moeten en wijzen dan de plaats aan waar we de fietsen moeten zetten. Ze hebben geen speciale wagon voor bagage. De fietsen moeten in het smal gangetje gezet worden en wij krijgen een coupe van zes personen voor ons alleen, vlakbij de fietsen. Nu horen we dat de trein aangekondigd wordt en zien we de andere passagiers het perron op komen. De drie mannen hebben de deur waar onze fietsen staan gesloten, zodat daar niemand kan opstappen. De trein vertrekt mooi op tijd en als we zo`n kwartiertje weg zijn, komt een man vragen of we thee willen. We aanvaarden zijn aanbod en hij komt bij ons zitten. Hij zegt dat hij bij de spoorweg werkt, maar nu op weg is naar een dokter in Teheran. Hij geeft ons ook nog wat fruit en vraagt of we willen eten. We weigeren vriendelijk. Hij laat het personeel van de trein het toilet dichtbij onze fietsen sluiten, zodat de mensen aan de andere kant van de wagon naar het toilet moeten en ze niet steeds voorbij onze fietsen moeten wringen. Rond middernacht maken we onze bedjes op en gaan slapen. Echter niet voor lang, want rond 2.30 uur worden we wakker en hangt onze coupe vol rook. Het raam is geblokkeerd, dus openen we de deur naar de gang. De mensen van de coupe naast ons staan ook al op de gang, want in hun coupe hangt er ook een klein beetje rook. Bij ons is het echter veel erger. Uit het rooster van de verwarming zien we grote wolken dikke zwarte rook komen. Het personeel van de trein wordt erbij gehaald en stopt onmiddellijk de trein. Ze lopen van achter naar voor door de wagon en doen teken dat we vlug onze bagage moeten verhuizen naar een andere coupe. Intussen is het aan onze kant van het gangetje niet meer uit te houden van de rook, maar op de hele gang kunnen er slechts twee vensters open, al de andere zijn geblokkeerd. Iedereen verhuist naar het stukje gang waar er nog geen rook is en begint daar... te roken. Wij hangen met ons hoofd uit het raam om zoveel mogelijk frisse lucht binnen te krijgen. Wij hebben immers het meeste van de vuile rook binnengekregen. Onze kelen doen pijn en we hebben hoofdpijn. Intussen is de trein terug beginnen rijden en zegt het personeel dat we terug moeten gaan slapen. Wat er precies aan de hand was, weten we niet. Als we ernaar vragen, zeggen ze "No Problem". Per geluk kan het raam in onze nieuwe coupe open en de rest van de rit slapen we met het raam open, ook al is dat heel koud.

8 november 2001 Teheran
Rond 6.30 uur komen we in Teheran aan. Op het perron hangen we weer al de tassen aan de fietsen en de vriendelijke man die bij de spoorweg werkt, wijst ons een gemakkelijke uitweg met de fietsen. We moeten wel weer voorbij een slagboom met een militair, die blijkbaar eerst per telefoon toestemming moet vragen eer hij ons via deze zijuitgang de straat laat op gaan. Marc vraagt nog eens aan de vriendelijke man wat er deze nacht precies aan de hand was, maar hij krijgt weer het verwachte antwoord "No problem". De Iraniers zijn goed in die uitspraak. Nadat de man ons grofweg heeft uitgelegd hoe we moeten rijden, duiken we met de fiets het drukke ochtendverkeer van Teheran in op zoek naar de buurt van het Imam Khomeini-plein en de vele goedkope hotelletjes. We nemen het eerste het beste uit de reisgids, Hotel Farvardin, maar spelen toch een half uur kwijt om het te vinden. Niemand schijnt het te kennen. Als we er aankomen, zijn ze er nog niet al te vriendelijk bovendien. Men vraagt ons ook te wachten, want de kamers zijn nog niet klaar. Intussen ontbijten we in het restaurantje van het hotel. Na een uur zitten we er nog en we willen vandaag nog ons Indisch visum in orde krijgen. Als ik ga vragen wanneer de kamer klaar zal zijn, blijkt ze al lang klaar te zijn, maar hebben ze ons gewoon laten zitten wachten. We vullen het nodige papierwerk in, betalen en zetten vlug alle bagage in de kamer. We nemen een taxi naar de Indische ambassade en vallen achterover van de prijzen die de taxi`s hier in Teheran vragen. We stappen niet in, maar gaan eerst aan wat mensen vragen hoeveel een taxi moet kosten. Blijkbaar zijn de hoge prijzen hier normaal. Op de Indische ambassade vertelt men ons tot onze opluchting dat ze de fax uit Shiraz ontvangen hebben. Wij zijn met opzet een week voor onze vlucht naar Teheran gekomen voor het geval Shiraz niets gedaan zou hebben en we de hele procedure opnieuw zouden moeten starten, want het kan tot een week duren eer je je Indisch visum hebt. De vrouw van de Indische ambassade vraagt ons echter naar een "letter of introduction" van onze ambassade. Maar om 11.00 uur sluiten ze reeds. Als we zeggen dat we niet meer op tijd terug zullen kunnen zijn, zegt de vrouw dat ze speciaal voor ons de deur zal opendoen. Dus wij weer een taxi in, naar het noordelijke, en rijkere, deel van Teheran. Hier staan de hoge buildings en zijn er grote, brede lanen. Er is ook minder verkeer en het verloopt veel gestructureerder dan in het zuiden van Teheran. Er zijn ook vele moderne winkels en je ziet dat ook de mensen moderner zijn. Geen vrouwen in chadors hier. De taxi zet ons af aan een gebouw met een hoge muur rond waarop een koperen plaat "Belgische ambassade" hangt. Het blijkt echter niet de ambassade zelf maar de residentie van de ambassadeur te zijn, maar men is er wel zo vriendelijk om hun chauffeur ons naar de ambassade te laten brengen. Daar worden we heel vriendelijk onthaald en mag ook mijn hoofddoek af. We krijgen gratis de letter of introduction mee. Op ambassades van vele andere landen dien je daarvoor een fikse som neer te tellen, de Britten bv. 20 pond. We babbelen nog wat met de consul, Marcellus Claes, en zelfs de ambassadeur komt ons even groeten. Terug bij de Indische ambassade wordt inderdaad speciaal voor ons de deur opengedaan. Na opnieuw pasfoto`s afgegeven te hebben en weer al de formulieren die we in Shiraz al hadden ingevuld, ingevuld te hebben, dienen we ieder 330.000 rials te betalen en wordt er gezegd dat we om 16.30 uur moeten terugkomen voor ons visum. We vragen of het zeker is dat we het visum dan krijgen. Dat kunnen ze ons echter niet garanderen. Spijtig, want anders konden we nog de vlucht van morgen naar Bombay boeken. Er is namelijk slechts een vlucht per week, en we kijken niet echt uit naar een weekje Teheran. In afwachting gaan we een bezoekje brengen aan de voormalige Amerikaanse ambassade waar momenteel een tentoonstelling loopt, zodat je er uitzonderlijk binnen kan gaan. De tentoonstelling heet "13 Aban" wat de datum van de bestorming van de Amerikaanse ambassade en de gijzeling van 52 Amerikanen tweeentwintig jaar geleden is. De Iraniers hebben immers een andere jaartelling dan ons, en ook andere maanden. De datum "13 Aban" wordt hier elk jaar gevierd. Op de tentoonstelling is er een aparte ingang voor de vrouwen en de mannen. Alles wat je bij hebt en ook jijzelf wordt gescand zoals bij de douane op de luchthaven. De inkom is gratis en we krijgen zelfs een gids mee. Eerst tonen ze wat er over is van de ambassade zelf. Zo zien we de glazen kamer, dat is een grote glazen kist met een tafel en stoelen in een verder lege kamer. De kist is van dubbel glas en de plaats ertussen wordt vacuum gezogen, zodat geen enkel geluid uit de kist naar buiten kan doordringen. In deze kist werden de geheime onderhandelingen gehouden. Dan zien we ook de kamer waar alle buitengaande berichten gecodeerd werden en alle binnenkomende gedecodeerd. In de volgende kamer die de gids ons toont, staat er volgens hem afluisterapparatuur. Wij zien enkel heel verouderde, want nog van de jaren zeventig, radio-apparatuur. Dan is er ook nog de kamer waar ze, weer volgens de gids, valse documenten maakten. Volgens de gids was deze ambassade het hoofdkwartier van alle Amerikaanse spionage in het Midden-Oosten. Dan zijn er nog verschillende lokalen met als onderwerpen Hezbollah, Hamas, Amal, Jihad. Er zijn zelfs (Iraanse?) vertegenwoordigers van deze bewegingen aanwezig en ze vragen wat we van al deze gruweldaden van Israel vinden. We zeggen dat we tegen alle vormen van geweld zijn, ongeacht van wie ze uitvoert. Verder zijn er ook nog lokalen gewijd aan Korea, Vietnam, Japan, Irak, de afgeschoten Iraanse airbus, Afghanistan en zelfs het uitmoorden van de Indianen wordt erbij gehaald. Heel de tentoonstelling is een en al propaganda tegen de VS en Israel, met heel gruwelijke foto`s van lijken van mensen die gemarteld zijn en andere oorlogsslachtoffers. Ook vele foto`s van baby- en kinderlijken. Het loopt er vol busladingen schoolkinderen, zelfs heel kleine (ongeveer 8 jaar). Zelfs ik werd soms niet wel van de foto`s. Ook Amnesty International wordt aangehaald voor de martelpraktijken die Irak, met behulp van Amerika, in de Iraans-Iraakse oorlog heeft uitgevoerd. In hetzelfde lokaal laten ze dan ook zien hoe datzelfde Amerika tijdens de Golfoorlog de Irakezen zelf uitmoordt. Overal liggen er boeken waar je je "comments" kan inschrijven. Dan is er ook nog een "interactieve hall" voor de kinderen. Nadat ze al deze gruwel hebben moeten aankijken, mogen ze voor de tekenwedstrijd een tekening maken hoe ze zich de VS en Israel voorstellen. Al deze tekeningen worden daar opgehangen. Er is ook zo`n machine waar er lichtjes aangaan als je heel hard roept. Hier kunnen de kinderen hun stem meten terwijl ze om het hardst "Down with USA" in het Farsi roepen. Dit geroep hoor je doorheen heel de tentoonstelling. Dan is er ook nog zo`n machine waar je kunt meten hoe hard je kunt slaan. Hier mogen de kinderen op het hoofd van Uncle Sam, die een hoed met de Israelische vlag droeg, slaan. We krijgen, net zoals de kinderen, vlaggetjes en ballonnen met zowel in het Engels als in het Farsi "Down with USA" op. Nog onder de indruk van de tentoonstelling, spoeden we ons terug naar de Indische ambassade waar een massa mensen staan te wachten. We zien er een Westerse toerist tussen staan met een motovest aan. Marc spreekt hem aan en het blijkt Tony te zijn, die met een BMW op weg is van Groot-Brittanie naar India. We hadden al van hem gehoord van de andere reizigers in Esfahan. We worden even later, als enige westerlingen, apart geroepen en krijgen dadelijk ons paspoort in de hand gestopt met een toeristenvisum voor zes maanden. We vertellen Tony over de tentoonstelling en hij besluit er nu op zijn laatste avond in Teheran nog vlug naartoe te gaan. We spreken af elkaar later te treffen om te gaan eten. Dan gaan Marc en ik op zoek naar een ander hotelletje, want we zullen hier een week doorbrengen en in het onze zijn ze echt onvriendelijk. We zijn ook van plan om misschien een paar dagen naar de Kaspische Zee te gaan, en het hotel ziet er niet geschikt uit om de fietsen alleen achter te laten. Al vlug hebben we een hotelletje gevonden voor dezelfde prijs, maar waar het veel properder is en waar ze tenminste vriendelijk zijn. Er is ook achteraan een koertje waar we onze fietsen veilig kunnen zetten. Ideaal dus. Daarna eten we met Tony. Hij vertelt ons dat hij ook van plan is om door Pakistan te rijden. We geven hem Frank`s e-mail adres. Na een gezellige avond nemen we afscheid en gaan we ieder naar onze hotels.

9 november 2001 Teheran
Als we `s morgens de tassen aan de fietsen hangen, komt de baas heel verbaasd vragen of we al vertrekken. We rijden weer door het drukke verkeer, maar per geluk is het Hotel Central Iran niet heel ver. Het ligt bovendien in een voor Teheraanse normen kalme straat. Als de fietsen goed en wel gestald staan en de bagage op de kamer staat, gaan we Teheran verkennen. Het is redelijk dood, want alle winkels zijn dicht omdat het vrijdag is. We bezoeken het 13 Aban Museum, waar de grote groepsbeelden van de kunstenaar Sanati staan. `s Avonds hebben we afspraak om te gaan eten met de Zwitserse toerist die we deze morgen bij het uitchecken uit het oude hotel tegengekomen zijn. Hij kwam er binnen met een karretje met zijn rugzak op gebonden. Hij vertelt ons dat hij ook met de fiets is vertrokken, maar dat hij die in Athene heeft verkocht, en nu nog enkel zijn karretje bijgehouden heeft. Hij ging ook over land naar India, maar heeft ook besloten te vliegen.

10 november 2001 Teheran
In de voormiddag duiken we de bazaar in, naar verluidt de grootste van de hele wereld. We lopen door het doolhof van straatjes, maar vinden deze bazaar ook de vuilste van heel Iran. We gaan op zoek naar grote stevige plastieken zakken of tassen om onze fietstassen in te steken voor de vlucht naar India. Na wat gezoek zijn we in de straat van het plastiek, toepasselijk Pelastik Alley genaamd, waar we de geschikte zakken vinden. Door heel de bazaar rijden stootkarren af en aan. Je moet steeds de kant induiken of ze rijden over je tenen. Alle ingangen van de bazaar zijn afgezet met ijzeren hekken waar alle goederen van de ene kant van het hek op stootkarren aan de andere kant worden geladen en zo naar de winkels worden gevoerd. En ook in de andere richting worden goederen vervoerd. Als je als klant een grote lading koopt, kan je zo`n stootkar huren om je goederen tot aan het hek te brengen. De bazaar wordt de beurs van Iran genoemd. Hier worden immers de prijzen bepaald voor de rest van het land. De bazari`s, zoals de winkelhouders genoemd worden, hebben heel veel macht en zijn zeer conservatief. Tijdens het gebedsuur zitten de vele moskeeen en gebedskamers in de bazaar dan ook stampensvol. Wanneer zij het werk neerleggen, ligt de economie van heel het land stil. Aan de rand van de bazaar ligt het Golestan Paleis, een complex van verschillende prachtige gebouwen die door Sjah Nasser al-Din werden gebouwd in de 19de eeuw. Vele van de gebouwen zijn bedekt met kleurrijke tegels. Je moet echter 10.000 rials inkom betalen per gebouw. We bezoeken slechts eentje en zien er o.a. foto`s van lijken in een Zoroastrische toren van de stilte.

11 november 2001 Teheran
We gaan naar het kantoor van Iran Air om onze vliegtuigtickets te boeken. We moeten onze naam zeggen aan een balie en dan in de wachtzaal plaatsnemen. Regelmatig worden namen van wachtende klanten afgeroepen samen met het nummer van het loket waar ze naartoe mogen. Na een kwartiertje zijn ook wij er bij: "Mitins, hijdah" wat Iraans is voor "Mertens, 18". Dus wij naar loket 18 waar een vriendelijke man ons te woord staat. Hij kan ons tickets geven voor de vlucht van 16 november naar Bombay waarvoor we reeds een reservatie gemaakt hadden in Esfahan en we kunnen zelfs betalen met Mastercard (416 USD voor ons beiden). Even is er verwarring als we over de fietsen spreken. Hij haalt er zijn supervisor bij die ons vraagt of we een rolstoel willen. Als we nee schudden, zegt hij: "Maar wij hebben helemaal geen fietsen op de luchthaven". Dan leggen wij uit dat wij zelf fietsen zullen meebrengen. Hij telefoneert naar de bevoegde dienst en bevestigt ons dat dat geen probleem is. Hij zegt dat we misschien wel zullen moeten bijbetalen voor het extra gewicht, want we mogen ieder slechts 30 kilogram meenemen. Dat lijkt ons wel voldoende. Daarna gaan we het Juwelenmuseum bezoeken. Hier bevinden zich de meest magnifieke juwelen waar in het verleden al enkele oorlogen over gevoerd werden. Zo zie je er o.a. een hele grote roze diamant van 182 karaat, de Pauwentroon, bezet met 26.733 edelstenen, kronen die de laatste Sjah en zijn vrouw Farah Diba aanhadden bij de kroning en een in 1869 gemaakte 34 kg wegende wereldbol met 51.366 edelstenen. Ook de grote Koh-i-Noor diamant behoorde eens tot deze collectie, maar vond zijn weg naar Groot-Brittannie tijdens een van de gevechten over deze grote schat.

12 november 2001 Teheran
We lopen wat rond in de stad en bekijken de vele winkels en wat er te koop is. Vele zaken, zoals kleding, vertonen toch een zekere Amerikaanse invloed, zoals bv. Engelstalige opschriften op sweaters of afbeeldingen van Amerikaanse cartoonhelden. Computer software is spotgoedkoop, 120 BEF per CD-rom, ongeacht van welk programma erop staat. We zouden graag een kaart en een reisgids van India bemachtigen, want over een paar dagen vliegen we er naartoe en we hebben geen enkele documentatie. Normaal gezien hadden we dit in Pakistan of toch zeker aan de Indische grens kunnen kopen, maar de plannen zijn nu gewijzigd. We lopen heel wat winkels af, maar hier in Iran vind je zelfs geen roman in het Engels, laat staan een reisgids. Sommige straatstalletjes verkopen Engelse tijdschriften zoals bv. National Geographic, Time en Newsweek, maar sommige dateren nog van 1980 en het recentste exemplaar dat we vonden was van 1990. We vragen ons af hoe de mensen zich hier informeren, want de pers stelt hier niet veel voor. De kranten zijn een en al propaganda en schrijven enkel zeer subjectieve artikelen waarin de mullah`s opgehemeld worden en Amerika en Israel als de vijand vernoemd worden. Hun namen worden nooit vermeld, er wordt enkel over "the enemy" gesproken en iedereen hier weet wie dat is. Op de TV zijn er enkel zeer oude Westerse, in Farsi gedubde, series en soms documentaires. Iraanse mensen hebben ons verteld dat er hier elke dag op TV en radio gezegd wordt dat ze vriendelijk moeten zijn tegen toeristen. Op straat wordt er ons ook opvallend dikwijls "Welcome in Iran" toegeroepen. Onze zoektocht naar een kaart levert niets op. Vandaag regent het en is het redelijk koud, met als gevolg dat er beduidend minder brommertjes op de baan zijn. Maar al bij al valt het verkeer in Teheran nog goed mee. We hadden veel erger verwacht. Ook Teheran als stad is heel goed te doen, als je het wat beter leert kennen. We hadden het ergste gevreesd na wat we van andere reizigers gehoord hadden. De meesten zeggen dat je Teheran het best mijdt. Maar wij vinden het zeker een bezoek waard voor de mooie parken en de musea, en gewoon om het leven in de grootste stad van Iran te zien. Vooral de tegenstelling tussen noordelijk en zuidelijk Teheran is wel heel frappant. Na ons gekuier door de stad, werken we in het internetcafe aan het verslag voor de website.

13 november 2001 Teheran
We gaan naar het Nationaal Museum van Iran. Een gecombineerd inkomkaartje voor het Museum van de Islamitische Periode in het gebouw ernaast kost 60.000 rials per persoon. Als we studentenkorting vragen en onze studentenkaarten laten zien, zegt de jongen aan de inkom dat een vriend van hem in Luik woont. We geraken aan de praat en vertellen over onze fietsreis. De jongen is zo enthousiast dat hij ons gratis binnenlaat. Dat is een meevaller. Het museum is magnifiek en we lopen er wel meer dan twee uur rond. Daarna gaan we nog eens een poging wagen om een kaart van India te vinden. We gaan naar Gita Shenasi, die een brede waaier kaarten van Iran en alle Iraanse steden uitgeeft. Ze hebben er inderdaad heel veel zelf gepubliceerde kaarten, maar ze hebben ook een klein aanbod van kaarten van andere uitgevers. Zo kan je er een kaart van bijna elke Amerikaanse staat vinden (ze hebben zelfs een stratenplan van Los Angeles ) en ook vele Europese landen, maar een kaart van India hebben ze er niet. Daarna wandelen we door het grote Laleh Park met een mooi uitzicht op het Alborz-gebergte waarvan de hoogste top, de Damavand, 5.671 meter hoog is. Het is echt een aangenaam en mooi verzorgd park met een speeltuin voor de kinderen en verschillende kioskjes om iets te eten of te drinken. Dan bezoeken we het Museum voor Hedendaagse Kunst dat in het park in een heel modern gebouw gevestigd is. Er loopt een tentoonstelling van cartoons en karikaturen. Eindelijk eens iets luchtig in Iran. Reizen in Iran begint na een tijdje wel zwaar te wegen met de vrouwen in chadors die als zwarte spoken het straatbeeld bepalen en de vele afbeeldingen van Khomeini die je overal vindt, soms wel metershoog op de buitenkant van gebouwen.

14 november 2001 Teheran
Vandaag gaan we nog op zoek naar snelbinders om rond onze plastieken zakken te doen en vinden ze zonder problemen. `s Middags eten we een pizza met daarna een lekker gebakje in onze favoriete patisserie. In de namiddag gaan we weer naar het internetcafe om aan het verslag te werken. Dan keren we terug naar het hotel om onze bagage klaar te maken voor morgen, want de vlucht vertrekt op de 16de reeds om 6.00 uur `s morgens en we moeten er drie uur op voorhand zijn. Niet meer de moeite om een hotel te nemen. We zullen dus morgen op de luchthaven slapen.

15 november 2001 Teheran luchthaven (vlucht naar Bombay)
Op onze laatste dag in Iran ontdekken we nog een goede bakker die zelfs grijs brood verkoopt. Even later ontdekken we ook een tweedehandsboekenwinkel met honderden Engelse boeken, maar ook een paar Nederlandse, over de meest uiteenlopende onderwerpen, van satanisme tot vrouwenemancipatie. De meesten dateren nog van de tijd van de Sjah. We vinden er ook "Zen and the art of motorcycle maintenance" en kopen het voor 5.000 rials (30 BEF). We vragen hoopvol naar een reisgids over India, maar dat hebben ze niet. Over niet al te veel uren landen we in Bombay en we hebben geen idee waar de luchthaven ligt of waar er een goedkoop hotelletje te vinden is. Een stadsplannetje zou al handig zijn. Rond 16.00 uur vertrekken we naar de luchthaven, want we weten niet precies hoe ver het is en rond 17.30 uur is het al donker en we willen zeker niet door het verkeer van Teheran rijden in het donker. Het verkeer is druk zoals gewoonlijk en het is dus oppassen geblazen. We worden weer achtervolgd, of beter gezegd, omzwermd door talloze brommertjes die ons in de weg rijden. Het vliegveld is dichterbij dan we dachten, 11 km, maar het kost ons toch bijna een uur om er te geraken. De terminal voor de internationale vluchten is vrij klein, maar we zien dat er toch redelijk wat vluchten voor deze nacht gepland staan. Dat is een tegenvaller, want we zijn van plan deze nacht in de luchthaven te slapen. Onze vlucht naar Bombay vertrekt pas om 6.00 uur, maar Iran Air had ons gezegd drie uur op voorhand naar de luchthaven te gaan, dus niet meer de moeite om een hotel te betalen. Bovendien zouden we dan `s nachts door Teheran moeten fietsen. Nog een tegenvaller is dat we in de nogal kleine inkomhal moeten blijven tot twee uur vóór onze vlucht. Hier loopt er veel volk rond, want ook de aankomende passagiers komen langs hier naar buiten en er staat constant een massa wachtenden om hen af te halen. Er hangen hier ook een paar daklozen en zotten rond die hier blijkbaar komen slapen. Om 17.30 uur begint de worldcup voetbalmatch Iran - Ierland in het stadium hier een beetje verder. In de inkomhal hangen verschillende TV`s die de match rechtstreeks uitzenden. Terwijl iedereen aan de TV`s gekluisterd hangt, zoeken wij een rustig hoekje en beginnen al onze zware spullen bijeen te zoeken om als handbagage mee te nemen. We steken ook onze helmen, onze stuurtassen en onze drinkflessen in de fietstassen. Onze tassen steken normaal maar halfvol, dus we hebben plaats daarvoor. Ondertussen horen we het gejuich van de Iraniërs bij het enige doelpunt dat er tijdens de match gescoord wordt. Als we daarna gaan internetten, vernemen we dat Frank, de Duitse motorrijder, heelhuids door Pakistan is geraakt. Naast ons zit een koppel westerse toeristen te internetten en de Lonely Planet van India ligt naast hen. We vragen of we hem even mogen lenen en we maken vlug fotokopies van de voor ons belangrijkste delen. Als we druk doende zijn met het bestuderen naar welk deel van India we nu het beste zullen trekken, komen er een hoop kleurig uitgedoste Ierse voetbalsupporters aan. Er vertrekt immers een vlucht naar Dublin. Ze zijn heel kalm, maar ja, ze hebben dan ook verloren en bovendien is er in Iran geen bier. Er zijn ook vrouwen bij en we lazen in de krant dat het de eerste keer is dat vrouwen in Iran worden toegelaten in een voetbalstadium. Het uitstippelen van onze route door India loopt niet van een leien dakje. We moeten niet alleen rekening houden met het klimaat, maar ook met het feit dat Patrick, een Belgische vriend, in Goa zal trouwen begin februari. Er zal een groot trouwfeest zijn waarop heel wat van onze Belgische vrienden aanwezig zullen zijn. Als we onze fietsreis zoals gepland hadden kunnen voortzetten, zouden we India binnengereden zijn in het noorden en zouden we ongeveer midden januari in Goa, in het zuiden, aangekomen zijn. Doordat we nu in Bombay aankomen, ligt heel onze vroegere planning in duigen. Wat doen we nu? Rijden we noord of rijden we zuid? We zijn druk aan het lezen als Andreas met zijn fiets aan de hand de terminal komt binnengewandeld. Hij is hierheen gevlogen van Bushehr, aan de Perzische Golf. Hij heeft ook een vlucht om 6.00 uur, naar Zurich. Het is een aangenaam weerzien en we hebben heel wat te vertellen. Intussen steken we onze fietszakken vier per vier in grote plastieken zakken die we dichtbinden met de pas gekochte elastieken en met de riemen die we bijhadden. Onze achterzak die normaal dwars op onze bagagedrager ligt, zullen we ieder als rugzak dragen met al onze zware spullen in. De fietsen laten we zoals ze zijn. We plakken enkel wat krantenpapier rond de hendeltjes van de versnellingen en rond de derailleur en de ketting. Rond 03.15 uur mogen we blijkbaar toch al naar de transitzone, want we zien dat er beweging komt in de troep Indiërs die al vanaf 02.00 uur had postgevat voor de deur. We gaan ook vlug aanschuiven, Marc en Andreas bij de mannen en ikzelf bij de vrouwen. Als we voorbij de doorlichtmachines zijn, gaan we naar de check-in, waar een chaos van jewelste heerst. De Indiërs staan in een grote wanordelijke troep voor de verschillende balies en er wordt geschreeuwd en met enorme pakken bagage gesleurd. Wij gaan er ook tussen staan met onze grote plastieken zakken en onze fietsen. Er wordt erg veel gedrumd en men tracht ons de hele tijd van alle kanten voor te steken. Een paar Indiërs vinden blijkbaar dat we maar weinig bagage bijhebben en vragen of we een paar van hun zakken willen nemen. Dat doen we uiteraard niet, maar de Indiërs onderling doen dat wel, ook al kennen ze elkaar niet. Voortdurend wordt er geroepen: "Hier kan nog 20 kilo bij" en dan worden de pakken over de hoofden heen doorgegeven. Wat niet mee ingecheckt kan worden, wordt aan de kant gezet om later als handbagage mee aan boord te nemen, maar er zijn pakken bij die groter zijn dan onze zakken met vier fietstassen samen. Het personeel achter de balies is ook helemaal in de war en het duurt dan ook een eeuwigheid eer we, na nog wat geruzie met Indiërs die ons willen voorbijsteken, eindelijk aan de beurt zijn. Daarna moeten we ook nog eens meer dan een half uur aanschuiven bij de douane, want bijna de helft van de Indiërs wordt teruggestuurd omdat de papieren niet in orde zijn. Om 05.45 uur komen we, na meer dan 2,5 uur aanschuiven, aan boord van het nog zo goed als lege vliegtuig. Op hun dooie gemak komen de Indiërs één voor één binnengedruppeld en we kunnen eindelijk vertrekken om 07.15 uur. In het vliegtuig kunnen we eindelijk voor het eerst deze nacht een paar uren slapen.

16 november 2001 Aankomst met vliegtuig in Bombay
Als we in Bombay landen, zien we vanuit het vliegtuigraampje de enorme sloppenwijken, volgens de Lonely Planet de grootste sloppenwijken van de hele wereld. We kunnen het best geloven. Bij aankomst aan de bagageband is het ook hier weer hetzelfde wanordelijke gedrum om onze bagage vast te krijgen. Onze fietsen komen door een aparte deur en hebben de vlucht op een paar kleinigheden na (schrammen, bel kapot, …) goed overleefd. We besluiten toch maar naar het centrum te rijden, ook al is dat zo`n 30 km van de luchthaven en ook al hebben we zo goed als niet geslapen. Als we de luchthaven uitkomen, voelen we dadelijk de broeierige hitte. Het is zeker 35 graden, veel warmer dan we verwacht hadden. Eerst rijden we door sloppenwijken, maar ook al hebben deze mensen letterlijk niets, toch lachen ze. Niemand bedelt om geld, ze wuiven en roepen "hello". Het verkeer is druk. Er rijden veel bussen, allemaal rood en soms ook dubbeldekkers. Je waant je bijna in Engeland. Ook rijden er veel autoriksja`s, dat zijn brommertjes met een bak waarin twee mensen kunnen zitten, maar er zitten er meestal veel meer in. Er bestaat ook een grote versie met twee rijen banken. We zien onderweg de vrouwen in hun gekleurde sari`s. Hier loopt ontzettend veel volk op straat. Het ziet er heel gezellig uit, ook al is het verwaarloosd en ook al ligt er overal veel vuiligheid. Maar de mensen lopen daar blijgezind en lachend tussen door. We krijgen veel indrukken ineens te verwerken, allemaal nieuwe geuren, kleuren en geluiden. We werden dan ook ineens in een heel andere wereld gedropt, juist wat we beoogden te vermijden door met de fiets te reizen. We zijn nog steeds een beetje ontgoocheld dat we niet tot hier hebben kunnen fietsen, maar we nemen liever geen risico`s. Het verkeer valt hier al bij al nog mee. Er wordt hier tenminste nog rekening gehouden met de verkeerslichten. Naarmate we dichter bij het centrum komen, zien we meer en meer Europees aandoende gebouwen die hier nog door de Engelsen gebouwd zijn. Uiteindelijk, na 27 km en bijna twee uur rijden, komen we in de Colaba-wijk aan waar alle goedkope hotelletjes gevestigd zijn. Het is een gezellige en rustige wijk aan de baai van Bombay. We vinden vlug een propere kamer voor 500 roepies (= ongeveer 500 BEF) in het Apollo Guesthouse, niet slecht voor het dure Bombay.

17 - 18 november 2001 Bombay
We zijn redelijk moe. Komt het door het tijdsverschil (twee uur later dan Iran) of door de hitte? Waarschijnlijk beide. We verkennen Bombay en bekijken de verschillende mooie gebouwen die de Engelsen achtergelaten hebben. Ook zijn er nog veel "maidans", dat zijn grote groene weiden in het midden van de stad waarop `s zondags door de Indiërs cricket gespeeld wordt. De musea zijn hier echter al even duur als in Iran (300 roepies). De Indiërs zijn heel vriendelijk en veel minder opdringerig dan we verwacht hadden. De meeste mensen spreken hier Engels, wat echt wel gemakkelijk is, alhoewel, zo gemakkelijk nu ook alweer niet, want Indiërs spreken echt Engels zoals ze het in de film doen, en hun accent is niet altijd gemakkelijk te verstaan. Ook waggelen ze heen en weer met hun hoofd zoals je in de film ziet om "ja" te zeggen. Maar om "neen" te zeggen, schudden ze ook met hun hoofd heen en weer, en het verschil tussen ja en neen is moeilijk te onderscheiden. We vinden het eten heerlijk en elk restaurantje heeft een menukaart van wel vijf bladzijden. Wat een verschil met de menukaarten van vijf regels, en meestal dan nog alle vijf kebap, in Iran. We eten zelfs lekkere spaghetti, want in Colaba zijn een paar heel goede restaurantjes, speciaal gericht op de toeristen. We vinden zonder problemen de laatste nieuwe Lonely Planet van India, maar een degelijke kaart vinden blijkt een veel moeilijkere opdracht. We lopen alle boekenwinkels in Bombay af en vinden enkel Indische kaarten en die zijn op zijn zachtst uitgedrukt onnauwkeurig. Wanneer een man van een boekenwinkel ons vertelt dat het niet toegelaten is buitenlandse kaarten van India te verkopen, omdat de grens in Kashmir er niet op aangeduid staat zoals de Indische regering het wil, staken we onze zoektocht en stellen ons tevreden met een Indische kaart. Zo lopen we gedurende twee dagen wat rond in Bombay en worden overweldigd door India. Het is inderdaad het land van de contrasten, heel arm en heel rijk leeft wel heel kort naast elkaar hier. Zo zien we een duur hotel waar de mensen vanuit hun kamervenster neerkijken op een sloppenwijk. Veel arme mensen hebben zich gewoon een plekje op de stoep afgebakend met wat kartonnen dozen en leven daar. Een jongen met lepra komt ons om geld vragen. Hij heeft geen onderlip of neus, mist een stuk van zijn arm en aan de andere hand een paar vingers. `s Avonds zien we een dode liggen, zomaar op de stoep. Hij is in een wit laken gehuld en men heeft bloemen op hem gelegd. Hij ziet er heel vredig uit. Een paar mensen (familieleden?) zitten rond hem en branden wierook en kaarsen. Ze vragen ook om geld, waarschijnlijk om voldoende hout te kunnen kopen om de dode te kunnen verbranden. Telkens als we `s avonds naar ons hotel gaan, ligt het benzinestation op de hoek vol slapende mensen, ook heel kleine kindjes zijn erbij. Op de stoep moet je in het donker ook steeds goed uitkijken waar je stapt, want ook daar liggen regelmatig mensen te slapen.

19 november - 26 november 2001 Bombay - Goa
Gisterenavond hebben we tot onze grote vreugde ontdekt dat je vanaf Colaba een ferry kan nemen naar de overkant. Aangezien Bombay eigenlijk op een schiereiland ligt, bespaart dit ons een rit van minstens 50 km terug naar het noorden, enkel om Bombay en New Bombay door te komen, en dan nog eens 60 km in zuidelijke richting over een grote drukke weg om ter hoogte van hetzelfde punt als de ferry uit te komen. We nemen de eerste ferry om 07.45 uur naar Mandwe. Vanaf hier zijn we van plan de kleine wegen naast de kust te volgen tot in Goa, bij onze Belgische vriend Patrick. Er is niet al te veel verkeer en het verkeer dat er is, past goed op voor ons. Ook de wegen zijn redelijk goed, al komen we ook stukken tegen die echt helemaal niet te doen zijn (bv. van Dighi naar Srivardhan). Vanaf dat we voet in Mandwe zetten, zitten we in de complete wildernis. Het is hier nog echte jungle, ook al zijn er smalle wegen en vele kleine dorpjes. We zien dan ook vele wilde dieren, zoals een lynx, een vos, grote hagedissen en zelfs een dikke slang van drie meter, maar die was wel dood. We zien ook apen bij de vleet en omdat ze ons op onze fietsen niet horen afkomen, sprong er eens eentje vlak voor Marc de straat op, bijna in zijn nek. Hij dacht misschien dat het een soortgenoot was. Zijn vriendje, die er nog achteraan kwam, kon zich nog net vastgrijpen aan een tak om terug de boom in te zwieren. De dorpjes waar we doorrijden zijn soms ook ongelooflijk klein, met zulke smalle aardeweggetjes tussen de huizen dat er geen auto het dorp in kan rijden. Maar ook al hebben de mensen hier nog nooit een toerist gezien, toch (of juist daarom) worden we overal goed gerust gelaten. Als we ergens stoppen om in een restaurantje te eten, komen er soms wel een paar mensen rond de fietsen staan of, als ze al Engels spreken, ons vragen vanwaar ze zijn, maar ze zijn nooit opdringerig en gaan al vlug weg. Onze eerste avond brengen we door in Murud, een dorpje aan de kust op 70 km van Bombay en redelijk toeristisch (voor Indische toeristen dan toch). We vinden er een kamer bij hotel The Snacks en worden er uitgenodigd om `s avonds gratis mee te eten met de hele moslimfamilie voor wie het nu ramadan is. De familie woont sinds de vader gestorven is eigenlijk in Bombay, maar een zoon is hier gebleven om de familieplantage met vooral bananen, maar ook cashews en betelnoten voort te zetten. Na het lekkere eten met o.a. dahl (linzen) in cocosmelk, schotelen ze ons een heerlijk bananendessertje voor waar we maar niet genoeg kunnen van krijgen. Ze geven ons ook nog een hele zak bananen mee. Ook de andere avonden vinden we, na wat gevraag, wel steeds een dorp met een hotelletje of een kamer bij mensen in een pelgrimsoord (er staan hier vele hindoetempels). We betalen rond 200 BEF per overnachting, soms voor heel propere kamers, soms voor heel vuile. Een douche is er zelden, maar je kan je dan wassen op de Indische manier: je laat een grote emmer vol water lopen en giet met een klein potje het (koude) water over je lichaam. We vinden het allemaal prachtig, maar het is wel ontzettend vermoeiend, want we zitten hier volop in de Western Ghats, een heuvelketen die hier langs de kust loopt, en de kleine weggetjes gaan zeer steil op en neer. We moeten steeds vanaf zeeniveau over een heuveltop van zo`n 300 meter (denken we) klimmen en worden dan weer helemaal naar beneden gestuurd. De wegen zijn ook niet recht, maar kronkelen enorm van het ene dorpje naar het andere. En zoals te verwachten, trekt onze Indische kaart op niet veel. Er staan dorpjes op die niemand kent en de mensen sturen ons naar dorpjes die niet op de kaart staan. Bovendien wordt het landschap voortdurend ingesneden door kleine rivieren waar we per bootje over moeten, maar het is een heel werk om uit te vinden in welke dorpjes we deze overzetbootjes kunnen vinden. Je kan immers niet zomaar naar een dorpje dat aan de rivier ligt rijden, want soms ligt dit op een heuveltop aan de rivier en zijn er geen wegen naar beneden. Dat noemen ze hier een "dead end", ook in het Hindi, dat de meeste mensen hier spreken. We verliezen telkens heel veel tijd met de weg te vragen, niet alleen omdat de meesten geen Engels spreken, maar ook omdat Indiërs gewoon anders denken dan wij. Als we bv. in A de weg vragen naar B (omdat B volgens onze kaart aan de rivier ligt) kunnen ze daar nog op antwoorden, maar als we dan vragen of er in B een boot is naar C (dat volgens onze kaart aan de overkant van de rivier ligt) wordt het heel moeilijk voor hen. Ze beginnen dan telkens uit te leggen dat er geen "zeetransport" is van A naar B, en we krijgen hen niet duidelijk gemaakt dat we enkel zeetransport van B naar C willen. Kortom, je kan telkens slechts de weg vragen naar je eerstvolgende bestemming, maar voor ons is dat niet genoeg, want dat kan wel eens een dead end zijn dat we slechts na het beklimmen van vier of vijf heuvels bereiken. Bovendien trachten de mensen ons ook steeds naar de "highway" te sturen, een drukkere weg met twee rijstroken, één in iedere richting. We denken echter dat we al bij al niet al te veel omweg maken, maar het schiet wel niet op. Als we bv. 50 km afleggen, denken we dat we slechts 20 km ervan in zuidelijke richting gevorderd zijn. Als we weer eens een brommertje laten stoppen om de weg te vragen, stapt de passagier af en stelt zichzelf voor. De chauffeur voegt er aan toe dat al zijn vrienden hem echter Bin Laden noemen omdat hij er sprekend op zou gelijken. Wanneer hij zijn bivakmuts afneemt, zien we dat het waar is. We zeggen al lachend: "Ah, daarom draag je die bivakmuts!". Maar hij antwoordt verontwaardigd: "Maar nee, het is hier koud hoor, het is nu winter" terwijl wij er naast staan te drijven in het zweet. Als dit hier winter is, willen wij hier niet zijn in de zomer. Het is ontzettend warm (ongeveer 35 graden) en vooral ook héél vochtig. Het valt niet mee al dat zware klimwerk te doen in deze vochtige hitte. Elke avond hangen we onze drijfnatte kleren te drogen om ze `s morgens nog bijna even nat terug aan te doen, want met dat vochtige weer krijg je ze niet gedroogd. De overzetbootjes zijn niet altijd in goede staat en soms ontzettend klein. Marc moet, soms meerdere keren per dag, de fietsen met al hun bagage één voor één vanaf wankele loopbruggetjes of gladde trappen in kleine kano`s heffen of soms op de daken van grotere bootjes. De Indiërs staan er op te kijken en laten hem er nog liever onder vallen dan te helpen. De meesten staan nog tegen hem te drummen om toch al maar aan land te kunnen stappen. Bij één zo`n overzet, moet Marc de fietsen van het dak nemen en zich intussen omdraaien op smalle treden waar hij geen plaats heeft om zijn voeten met zijn lichaam te laten meedraaien en bezeert hij zijn rug. Daarna moet hij ook nog de fietsen de trappen opdragen. Tussendoor moet er dan bij het fietsen nog steeds flink geklommen worden over soms hobbelige wegen. Dat alles bij elkaar maakt dat Marc op het einde van de vijfde dag zo`n pijn aan zijn rug heeft dat hij nog slechts kromgebogen als een oud mannetje kan stappen. We besluiten dan ook maar "Highway 17", de grote weg van Bombay naar het zuiden, te volgen. Op de highway is er wat meer verkeer, vooral vrachtwagens, bussen en autoriksja`s, maar je kan dit nog steeds weinig verkeer noemen en het past over het algemeen goed op. Er lopen ook niet alleen heilige koeien op straat, maar ook honden, katten en kippen. Met de honden hebben we hier helemaal geen last. De meesten gaan in een grote boog om ons heen, een enkele durft al eens van op een afstand naar ons te blaffen. Geregeld zien we dat grote herstellingen aan vrachtwagens of bussen, zoals bv. revisie (openen en nakijken) van de versnellingsbak, zomaar in het midden van de straat worden uigevoerd, nl. gewoon op de plaats waar ze de pech gekregen hebben, en waarbij alle onderdelen verspreid liggen over het wegdek. Er worden dan wat grote stenen rond het voertuig in kwestie gelegd om het andere verkeer te waarschuwen. Zo vinden we hier de hele tijd allerhande obstakels op onze weg, maar dat maakt ook dat men hier niet al te snel rijdt. Ook op de highway moeten we nog flink klimmen, maar niet meer zo steil als aan de kust, en geregeld zijn er ook lange stukken die slechts een beetje op en neer gaan. Maar omdat Marc zo`n pijn aan zijn rug heeft, doen we het een paar dagen kalmer aan. Hoe meer zuidelijk we vorderen hoe minder we moeten klimmen en na een paar dagen sukkelen met zijn rug komen we in Benaulim in Goa aan waar we Patrick verrassen in de Hawaii Bar op het strand.

27 november - 2 december 2001 Benaulim, Goa
Het is aangenaam vertoeven op de zonnige stranden van Goa. Door de vele concurrentie zijn er heel goede guesthouses en veel restaurantjes met een enorme keuze aan gerechten. We vinden een propere kamer met balkon en pas gewassen lakens voor 150 BEF in het Francon Guesthouse. De eerste avond zoeken we wel een half uur in de uitgebreide menukaart wat we zullen eten. Bij aankomst had Patrick ons al vers gevangen vis aangeboden. De vissersboten leggen immers aan op het strand vlak bij de Hawaii Bar en soms krijgt Patrick, die ondertussen iedereen in Benaulim kent, wat vis. Xavier en John van de Hawaii Bar maken de vis klaar met een heerlijke looksaus en rijst. In Benaulim eten we o.a. ook nog spaghetti natuurlijk en heerlijke aardappelpuree. Zoveel luxe en comfort hebben we lang niet meer gehad. Een echte verademing.

3 december - 17 december 2001 Benaulim - Kochi
Na een weekje uitrusten (Marc`s rug is ondertussen ook weer in orde), zetten we onze tocht zuidwaarts verder. We gaan trachten naar Kanniyakumari, de uiterste zuidpunt van India, te fietsen. De avond voor we vertrekken, gaan we nog uit eten met Patrick en zijn aanstaande, Santana. Nadien moet Marc overgeven en ook ik voel me niet al te best. Als `s morgens om 6.00 uur de wekker afloopt, voelen we ons allebei beroerd en we twijfelen of we wel zullen vertrekken vandaag. Ik heb diarree. Om 9.00 uur staan we toch eindelijk op en rond 10.00 uur vertrekken we, zonder eten. Tot het vissersdorpje Betul, 17 km verder, hebben we een vlakke weg en gaat het redelijk. Als we daar op een terrasje iets drinken, krijg ik opeens weer krampen en maak ik nog eens gebruik van het toilet. Van timing gesproken. Als we daarna onze tocht verder zetten, moeten we echter veel klimmen. De weg gaat heel steil bergop en daarna weer steil bergaf om dan weer bergop te gaan enz. Er is een stuk bij dat zo steil is dat brommers er amper op geraken, eentje moet zelfs afstappen en langs zijn brommer mee bergop lopen. Wij hebben nog steeds niets gegeten en ik moet geregeld langs de kant van de weg gaan zitten want ik ben zo duizelig dat ik denk dat ik ga flauwvallen. Na zo`n 15 km wordt de weg gelukkig terug vlakker en na 47 km bereiken we uitgeput Palolem, een ander strand in Goa. Bij het zoeken naar een guesthouse merken we wel dat het hier merkelijk duurder is dan in Benaulim, maar we vinden toch een acceptabele kamer voor 150 BEF. Palolem heeft een idyllisch halvemaanstrand vol palmbomen, maar spijtig genoeg is het strand volgebouwd met rieten hutten en restaurants voor de vele westerse toeristen die hier rondhangen. `s Avonds proberen we voorzichtig iets te eten. Ook hier is de keuze aan eten groot, maar wel duurder. Een spaghetti kost hier 75 BEF terwijl dat in Benaulim 35 BEF is. We achten het wijs in Palolem een rustdag te houden tot we ons weer beter voelen. Wanneer we op het strand rondwandelen, komen we het Engelse fietskoppel Dan en Juliet nog eens tegen. Wat een toeval! Ze hebben het gezelschap gekregen van Dan`s zus en haar vriend en vliegen over negen dagen, na anderhalf jaar fietsen, weer naar huis. De volgende dag rijden we verder naar Gokarna, in de staat Karnataka. Bij het binnenrijden van een staat in India staan er telkens slagbomen. Het is een echte grens. Maar we worden meestal niet gecontroleerd. Eenmaal houdt een agent ons tegen om te vragen vanwaar we komen en hij vraagt ook of er in onze stuurtas een zonnebril zit (?). We zeggen van niet.
De weg naar Gokarna is helemaal niet vlak. Gokarna is een hindoe pelgrimsoord. Het staat er vol tempels, de meeste ter ere van Ganesh, de god met de olifantenkop. Op de straten zien we overal witte tekeningen. Dit zijn rangoli die hindoes elke dag met rijstpoeder voor hun deur op de grond maken om de goden gunstig te stemmen en de boze geesten buiten te houden, zoals ze om dezelfde reden elke dag "puja" doen, met brandende wierookstokjes tussen de samengevouwen handen alle hoeken van de kamer afgaan terwijl ze een gebed opzeggen. Er zijn veel winkeltjes en kraampjes die allerhande religieuze prullaria verkopen, maar ook speelgoed, want doordat het aan de kust ligt, koppelen vele bedevaarders het nuttige aan het aangename en maken er een familieuitstap van. `s Avonds is er een religieus festival. Al vanaf 18.00 uur horen we in ons guesthouse de vele bommetjes en vuurwerk die hier bij zulke gelegenheden steeds tot ontploffing worden gebracht. Eigenlijk hebben we dat hier al elke dag gehoord sinds we aangekomen zijn, maar als het er heel veel zijn, wil dat zeggen dat er ergens een feest is. We gaan kijken en zien dat de trapjes rondom de enorme tempeltank (grote vierkante kuil met water en rondom trapjes) vol kaarsjes is gezet. Het loopt hier vol volk en er staan overal kraampjes die allerlei lekkers verkopen. Er zou deze avond laat ook theather en dans zijn, "drama" zoals ze het hier noemen. Om 23.30 uur begint het eindelijk. Er is buiten aan de tank een podium gemaakt en de mensen gaan ervoor op de grond zitten. Er worden ook stoelen van de omringende huizen buiten gezet en ook wij krijgen een stoel aangeboden. Het theater wordt gespeeld door kunstig geschminkte acteurs gedrapeerd in vele lagen, met goud bezette gewaden. Het verhaal wordt gezongen door iemand achter de schermen en de acteurs beelden het al dansend uit. Tussendoor zijn er korte mono- of dialogen. We verstaan er niet veel van want het is allemaal in het Hindi, maar de belangrijkste karakters hebben hoge gouden kronen op hun hoofd. Maar de dans alleen al is echt heel kunstig en fascinerend om te zien. Ook de Indiers luisteren en kijken heel aandachtig, er is weinig rumoer, behalve wanneer de "slechte" op het toneel verschijnt. Die wordt dan door heel de menigte uitgejouwd. Voor we het weten is het 1.00 uur en besluiten we maar te gaan slapen. De Indiers blijven echter nog zitten en we weten niet tot hoe laat zulk een theather nog doorgaat, maar we hebben gehoord dat zoiets de hele nacht kan duren. Aangezien het zo laat geworden is, besluiten we een dagje in Gokarna te blijven. Er zouden ook hier een aantal prachtige stranden zijn. Daarvoor moet je wel een half uur over veldpaadjes en rotsweggetjes lopen, want de meeste zijn niet met een voertuig te bereiken, enkel per boot (100 roepies) of te voet. We bezoeken de eerste twee van de vier stranden, Kudle Beach en Om Beach. Ze zijn inderdaad mooi en zo goed als verlaten. Er zijn een paar hutjes waar je kan eten en overnachten.
De volgende dag rijden we verder zuidwaarts. We volgen nu terug highway 17, maar veel moet je je daarbij niet voorstellen. Zoals gezegd, zijn er slechts twee rijvakken, een in elke richting, en loopt de weg steeds vol mensen en dieren. We komen zelfs drie hindoes met een olifant tegen. De weg is soms in echt erbarmelijke staat waar de bussen en de vrachtwagens over voorbijhotsen. Er rijden ook, zoals overal, ontzettend veel autoriksjas. Elk voertuig, van brommer tot bus, moet op zijn minst driemaal toeteren alvorens ze ons voorbijrijden. Om gek van te worden! Soms is de highway wel heel smal en we moeten geregeld de berm in voor tegenoverliggend inhalend verkeer. Dat vinden ze hier maar normaal. Wachten tot er plaats genoeg is om in te halen komt niet in hun hoofd op. Zo rijden we verder, ons ergerend aan het gekke luidruchtige verkeer en ook aan de verkeerde instructies die we dikwijls van de Indiërs krijgen (we hebben nog steeds geen goede kaart). We komen geregeld door moslimdorpen en -stadjes waar de vrouwen van top tot teen gesluierd lopen, zelfs hun gelaat.

In Udupi, nog een hindoe pelgrimsoord, bezoeken we de Krishna Tempel. Voor de tempel staan de twee tempelolifanten en mensen bieden hen snoepjes of roepies aan. De snoepjes eten ze op, de roepies geven ze aan hun bewaker waarna ze in ruil met hun slurf een zegen geven op het hoofd van de gulle schenker. We gaan naar de infobalie waar we kennis maken met Srinath. We doen onze schoenen uit en hij neemt ons mee binnen in de 900 jaar oude tempel waar we het unieke beeldje zien van Krishna als vijfjarig jongetje. Elke morgen wast een priester het beeldje in de tempeltank en doet hij het andere kleren aan. Srinath toont ons foto`s van het beeldje met allemaal verschillende pakjes. Elke avond wordt er "puja" gedaan door de tempelpriesters waarna een ander beeldje van Krishna wordt buitengedragen en rondgevoerd op een gouden kar die 146 miljoen roepies waard is. Terwijl de puja bezig is, komen er veel pelgrims kijken en we vluchten de overvolle tempel uit. Buiten staat er nog een massa pelgrims te wachten aan de gouden kar die inmiddels werd voorgereden. De olifanten krijgen mooie gewaden omgehangen en als het beeldje op een praalstoel wordt buitengedragen, voorafgegaan door muzikanten met fluiten en trommels, beginnen de olifanten te dansen en met hun slurf de bel te luiden die rond hun hals hangt. Ze brullen ook een paar keer mee op het ritme. Als het beeldje goed en wel in de gouden kar is geplaatst, terwijl twee priesters er bij blijven om het vast te houden, wordt de kar voortgeduwd over het tempelterrein door de andere priesters en enkele pelgrims. De andere pelgrims volgen en de olifanten gaan de stoet vooraf. Srinath vertelt ons dat in deze tempel ook gratis eten en onderdak wordt verschaft aan de pelgrims. De redenering hierachter is dat de pelgrims hun gedachten dichter bij de goden kunnen houden als eerst aan de aardse noden voldaan is. Dagelijks worden er hier zowel `s middags als `s avonds 10.000 maaltijden uitgedeeld. Er zijn vier hallen waar 2.000 mensen tegelijk kunnen eten. Alle scholieren uit de omtrek komen hier elke dag tweemaal eten. Hij stelt ons voor ook te gaan eten. Achteraan in het tempelcomplex schuiven we aan bij de rij wachtenden. Na zo`n tien minuten doet een bewaker een ijzeren hek naar een trap open. Iedereen gaat naar boven. Daar komen we in een grote lege hall met een paar pilaren. De vloer is belegd in rijen zwarte en witte tegels. We lopen op onze blote voeten over de glibberige en vettige vloer. De mensen nemen plaats in lange rijen rug aan rug op de witte tegels. Een enkele snuggere heeft een zakdoek bij om op te zitten. Wij zetten ons ook maar neer op de niet al te propere witte tegels. Dan beginnen een paar mannen op de rijen zwarte tegels voor iedere persoon een bananenblad neer te leggen. Er komen andere mannen achteraan die op elk blad een schep water gieten. De mensen beginnen hun bananenblad af te wassen met het water. Dan komen er weer andere mannen aan met een enorme ijzeren bak op wielen, vol met rijst, en scheppen op ieder bananenblad een portie rijst, waarna een man volgt met een grote emmer vol saus en nog een man met nog een andere saus. De Indiërs mengen met hun handen de rijst vliegensvlug met de sauzen, maar voor ons is dit allemaal onverwacht en nieuw en de helft van de saus is al van het bananenblad op de vloer gelopen alvorens we het hebben kunnen mengen met de rijst. Ook rijst met de handen eten is niet zo gemakkelijk als je denkt. In een wip hebben de Indiërs de toch niet al te kleine portie binnengespeeld en beginnen de mannen aan een tweede ronde met de grote rijstbak op wielen. Weer volgen er twee sauzen, deze keer andere dan de eerste keer. Voor we het weten beginnen de Indiërs al weer recht te staan en is de maaltijd over. Het eten was heel lekker. Alles verliep heel ordelijk en kalm, echt buitengewoon voor Indische normen. Als we beneden aan de trap komen, volgen we de Indiërs naar een rij kraantjes waar de handen worden gewassen. Daarna gaan we onze schoenen terug aandoen en Srinath bedanken. Hij geeft ons nog het adres van zijn dochter die in Mysore studeert en vraagt of hij morgen foto`s van ons mag maken voor de krant. Hij vindt dat wat wij gepresteerd hebben "van een ontzettend doorzettingsvermogen en een sterke wil getuigt" (hum, hum) en wil dat in de lokale krant Udayavani krijgen. Op zijn verzoek maken we ook een klein tekstje. Hij zal de krant naar België sturen. Afwachten dus.

Wij rijden verder zuidwaarts en hebben vanaf Kundapura, 50 km voor Udupi, ontzettend veel verkeer. Vooral de bussen vliegen veel te snel voorbij. Het is niet echt plezant meer, we moeten steeds goed oppassen. Met al dat getoeter is het bovendien echt om zot te worden. Op vele plaatsen is men aan de weg aan het werken, t.t.z. de ergste gaten compleet manueel met asfalt aan het vullen. De asfalt wordt in grote ijzeren tonnen langs de weg gesmolten en we moeten telkens door grote rookwolken rijden. Elke avond zijn we bijna zo zwart als roet en na het wassen zien we er soms nog als slecht gewassen mijnwerkers uit. Sommige stukken zijn ook allesbehalve vlak en het is geen pretje om tijdens het klimmen al die uitlaatgassen naar binnen te happen. Maar het landschap is mooi, zij het een beetje eentonig, heel groen en veel water, en ook al loopt highway 17 zo goed als langs de kust, toch zien we maar heel zelden eventjes de zee. Bovendien zoeken we een avond, in Kannur, meer dan twee uur (en 10 km) naar een hotel, want bijna alles is vol, de ene zegt wegens een sportmanifestatie, de andere wegens ingangsexamens voor de universiteit en weer een andere weet van niks en zegt dat ze altijd vol zijn. Als we na Mangalore de grens van de staat Kerala over rijden, merken we na een paar kilometer dat er zo weinig verkeer is. Als we aan een klein hotelletje stoppen om te ontbijten, vertelt men ons dat er vandaag een "hartal" is in de hele staat Kerala. Een hartal is een algemene staking, meestal uitgeroepen door een of andere organisatie of politieke partij. Alle verkeer is verboden en alle winkels en restaurants zijn dicht, enkele hotels uitgezonderd. Ze zeggen dat als we verder rijden het risico bestaat dat er met stenen naar ons zal gegooid worden. We overleggen even, maar als we kunnen kiezen tussen voorbijrazende en toeterende vrachtwagens en bussen of stenengooiende mensen is de keuze vlug gemaakt. We vervolgen dus onze weg op de compleet verlaten en rustige straat, echt uitzonderlijk in India. Er zijn wel veel voetgangers en aangezien de mensen vandaag niet moeten werken, hangen de meeste maar wat op straat rond. Soms wordt er ons wat toegeroepen dat we niet verstaan of wordt er teken gedaan dat we moeten stoppen. We doen of we het niet begrijpen en wuiven vriendelijk terug. Af en toe zijn er "road blocks" in de vorm van omgekapte bomen, brandende autobanden of grote rotsblokken op de weg, maar met onze fietsen kunnen we er steeds door. Soms staan er ook mensen bij die klaar staan om met stenen te gooien, maar wij worden gelukkig met rust gelaten. Het voordeel van toerist te zijn! De hele dag vinden we echter zo goed als niets te eten. `s Avonds, vanaf 18.00 uur, gaan alle winkels en restaurants terug open en de volgende dag is alles weer normaal en banen wij ons een weg verder zuidwaarts tussen het gekmakende verkeer. Na vijf dagen van zeer druk verkeer, komen we in de oudkoloniale stad Cochin aan. De stad bestaat uit het zeer drukke Ernakulam op het vasteland en een aantal rustige eilanden en schiereilanden. Wij verblijven op het schiereiland Fort Kochi waar de meeste bezienswaardigheden zich bevinden. Hier kunnen we even tot rust komen, want op Fort Kochi rijdt heel weinig verkeer. We bekijken de oude kerken en basilieken, en ook het Mattancherry-paleis met de magnifieke muurschilderingen die taferelen uit de Ramayana (literair werk met hindoe godenverhalen) uitbeelden. Het is er aangenaam vertoeven en ideaal om een rustdag te houden, maar we vinden dat Fort Kochi toch wat overroepen is in de reisgidsen.

18 december 2001 - 26 februari 2002 Kochi (India) - Bangkok (Thailand)
Dan rijden we verder zuidwaarts en zien weer geregeld mensen zich wassen in vuile riolen, waar anderen even verder hun behoefte in doen, zoals we al overal in India hebben gezien, behalve in Goa. De gewone Indiër heeft geen enkel besef van basishygiëne. Op het platteland heeft enkel de rijkere klasse (nog geen 20 percent van de bevolking) toiletten en drinkt mineraal water. We zien regelmatig mensen zonder enige gêne in het openbaar hun behoefte doen, zelfs langs drukke wegen. Voor een klein restaurantje zit een man zijn potten schoon te maken met modder uit een vuile plas, waarna hij ze afspoelt met water en terug gebruikt. Zeep komt er niet aan te pas. Een wonder dat we hier nog niet ziek geworden zijn. De toestanden die je hier ziet grenzen soms aan het onbeschrijflijke, en wat je in de krant leest ook. Zo lees je regelmatig dat een vrouw weer eens zelfmoord heeft gepleegd door zichzelf met kerosine te overgieten en in brand te steken. Iedereen weet dat waarschijnlijk haar echtgenoot of zijn famillie het gedaan hebben. In India dient de vrouw namelijk een bruidsschat te betalen aan de famillie van de man alvorens te kunnen trouwen. Ze dient ook het trouwfeest te betalen. Na het huwelijk gaat de vrouw bij de familie van de man wonen en moet ze er meestal hard werken. De meeste huwelijken zijn ook nog steeds "gearrangeerd", d.w.z. dat de ouders een vrouw uitkiezen voor hun zoon. Als de vrouw dan nadien niet bevalt aan de man of niet hard genoeg blijkt te werken of als de famillie weer een nieuwe bruidsschat wil, steken ze de vrouw in brand, zodat de zoon opnieuw kan trouwen. Dat wordt dan steeds afgedaan als zelfmoord, ook al weet iedereen wel beter.

De weg van Kochi naar Aleppuzha, van waaruit de meeste boten voor een trip op de backwaters starten, is perfect. Zelden zo`n goede weg in India gezien. Aleppuzha zelf is een klein, te druk pelgrimstadje waar niet echt veel te zien is. We kopen er een ticket voor de boottrip op de backwaters. Er wordt ons 100 roepies per fiets extra gevraagd. We discussiëren over de prijs en uiteindelijk wordt het 50 roepies per fiets, wat nog steeds te veel is, want in principe mogen fietsen gratis mee. We betalen toch maar. De volgende morgen nemen we met nog een aantal andere toeristen de boot. We zien ook het Engels koppel terug dat op onze vlucht naar Bombay zat en van wie we de Lonely Planet even mochten lenen op de luchthaven in Teheran. De trip op de backwaters is een echte verademing voor ons. Een dagje zonder getoeter. Ongelooflijk rustig! Je kan vanaf de boot goed het dorpsleven aan de kant van het water zien. `s Avonds komen we aan in Kollam en gaan in de duisternis en tussen het drukke verkeer op zoek naar een kamer. De kamers in Kollam zijn kwaliteit-prijs-verhoudingsgewijs niet echt fameus en de meeste toeristen nemen dan ook dadelijk de bus verder naar Varkala, een toeristisch plaatsje aan het strand. Nadat de meeste hotelletjes zeggen dat ze volgeboekt zijn, ook al zien we duidelijk dat dat niet zo is, vinden we uiteindelijk een onderkomen in Lakshmi Tourist Home voor 130 roepies (= 130 BEF). Het is er vuil, vol muggen en stikkend warm. Hier in India hebben ze de rare gewoonte om restaurants "hotel" te noemen. Meestal betreft het dan nog de kleinere restaurantjes, want een restaurant met een beetje standing noemt zichzelf "restaurant". Maar om de verwarring nog wat groter te maken heten ook sommige hotels, vooral de grotere en duurdere, toch nog "hotel", hoewel de meeste zichzelf "lodge" noemen. We hebben er dus echt een gewoonte van moeten maken om niet naar een hotel, maar naar een lodge te vragen. Nadat je dan een kamer gevonden hebt, dien je soms wel tot vijf formulieren in te vullen en te ondertekenen. Indien buitenlanders in een hotel inchecken, dient het hotel in kwestie met één zo`n formulier, het C1-formulier, binnen de 24 uur naar de politie te gaan. Vandaar dat sommige hotels vinden dat het sop de kool niet waard is en liever zeggen dat ze volzet zijn. Als de Indiërs iets van de Britten hebben overgehouden, dan is het wel de vele formulieren en de vele regeltjes die er overal zijn. Na een nacht in een heel warme kamer, fietsen we de volgende dag de 40 km naar Varkala en vinden er een heel goede kamer voor slechts 100 roepies. In Varkala is er een mooi strand en boven op de kliffen is het helemaal volgebouwd met restaurantjes en goedkope hotelletjes. We besluiten er een paar rustdagen te nemen en brengen er ook Kerstmis door. Marc verwisselt hier ook weer de fietskettingen. Eten in de restaurants in Varkala neemt veel tijd in beslag, want het duurt ontzettend lang eer je je bord voorgeschoteld krijgt, soms wacht je wel meer dan een uur, en dat drie keer per dag. We hebben de indruk dat we niet veel anders doen dan eten in Varkala. Een kelner verdient hier zo`n 150 roepies per dag. Daarvoor werkt hij van 8.00 uur `s morgens tot minstens middernacht, maar naar het schijnt verdienen ze nog zo`n 100 roepies per dag extra aan drinkgeld. Werken gebeurt hier wel niet aan hetzelfde tempo als bij ons en op de minder drukke momenten van de dag zie je regelmatig één of andere kelner liggen slapen. De restaurants doen hun best om ons in de kerstsfeer te brengen. Er worden zelfs kerstbomen bijgehaald of toch iets dat er moet voor doorgaan. In sommige restaurants komen kinderen Indische dansen demonstreren en groepen jonge Indische mannen lopen als kerstman verkleed en "Merry Christmas, Happy New Year" zingend en geld vragend van tafel tot tafel in de restaurants. Een raar zicht, "hindoekerstmannen". Wanneer we op een ochtend een wandeling maken in Varkala komt een autoriksja in snelle vaart rakelings langs ons voorbijgereden en klopt de passagier, een Indische man, vanuit de riksja op mijn achterwerk. Ja, die Indische mannen hebben allerlei ideeën over de Westerse vrouwen.

Dan trekken we verder naar Tiruvananthapuram oftewel Trivandrum, een voetgangersvriendelijke stad zoals onze reisgids ze beschrijft. Daar merken we niet veel van en ook Trivandrum is, zoals bijna alle Indische steden, druk, vuil en stinkend. We bezoeken er de Sri Padmanabhaswamy Tempel en het Puthe Maliga Paleis, beide uit de 18de eeuw. Daarna gaan we wat rust zoeken in een park vol musea en bezoeken er o.a. het Napier Museum met mooie beelden in hout en in steen van allerlei hindoegoden. Het Natural History Museum en de Sri Chitra Art Gallery vinden we niet echt de moeite.

Dan fietsen we verder naar Kovalam, een ander strandplaatsje dat vooral gekend is door de surfers, want er zijn hier grote golven en Marc laat er zich elke dag door meedrijven. Hier blijven we om Nieuwjaar te vieren. Op Oudejaarsdag zien we dat er een enorme politiemacht verzameld is op het einde van het strand, inclusief een gevechtswagen, paarden en een grote ziekenwagen. Er lopen wel 50 politiemannen rond, terwijl Kovalam niet eens zo groot is, althans niet het stuk waar de toeristen zitten. Het strand is slechts ongeveer 1 km lang. `s Avonds zien we waarom er zoveel politie is. Het strand in Kovalam is afgezoomd met restaurants die vol westerse toeristen zitten die hun nieuwjaarsdiner eten en op de stoep voor de restaurants en op het strand zelf loopt het vol Indische mannen die de Westerse vrouwen komen begapen, terwijl de aanwezige politie de Indiërs op veilige afstand houdt. We voelen ons als kolonialen. De Indiërs zijn heel uitgelaten en komen Happy New Year in je oor schreeuwen. Hun favoriete bezigheid is ook met hun armen langs billen en borsten van de Westerse vrouwen, die op de stoep lopen, wrijven. De Indische mannen komen recht op je afgelopen en je moet als vrouw echt slalom doen, precies een hindernissenpiste. Als er op de stoep voor een bepaald restaurant een te grote menigte gapende mannen staat, jaagt de politie ze met stokken zwaaiend terug het strand op. Ik ben eigenlijk wel een beetje blij dat er zoveel politie is. Sommige mannen zien er echt verhit uit. Om 12.00 uur is er vuurwerk, de helft mislukt zodat er meer geknal en rook is dan dat er iets te zien is. Sommige pijlen komen zelfs in het publiek terecht. Om 1.00 uur liggen we in bed.

Na Nieuwjaar fietsen we verder naar Kanyakumari, het uiterste zuidpuntje van India. Even voorbij het binnenrijden van alweer een nieuwe staat, de staat Tamil Nadu, bezoeken we onderweg nog het Padmanabhapuram Paleis van de Travancore-koningen, gebouwd in 1550. Het interieur is helemaal uit teakhout dat heel kunstig uitgesneden is. De gratis gids (hij wil zelfs geen fooi) zegt op het einde van de paleisrondleiding dat we het museum, dat in de inkomprijs inbegrepen zit, vooral niet mogen missen. We gaan er binnen, maar of het de moeite is kunnen we niet beoordelen, want het is er bijna stikdonker. We kunnen in het licht dat via de deuren naar binnen valt ontwaren dat er veel beelden staan, maar we moeten ons best doen er niet tegenaan te lopen. Bij het buitengaan, spreken we de bewaker erover aan, maar hij mompelt vanalles waar we niets van verstaan, hij spreekt blijkbaar enkel Hindi, maar geen Engels. `s Avonds komen we in Kanyakumari aan. Het is een gezellig pelgrimstadje. Er is hier een gedenkmonument voor de rondzwervende monnik Vivekananda. Het gedenkmonument is een immens groot beeld van de monnik dat op een eiland in het water staat. Je kan er met een ferry naartoe, maar als wij er zijn is er zoveel wind dat de zee te woelig is en de ferry niet uitvaart. Er is ook nog de Kumari Amman Tempel waarrond overal kraampjes staan. Verder is er ook nog een museum over de vele belevenissen van de monnik, en ook eentje over Gandhi. Het stadje loopt vol pelgrims die hier van heinde en ver naartoe komen. Onderweg komen we ze geregeld tegen in overvolle busjes of vrachtwagens. Het zijn groepen die enkel uit mannen bestaan of soms zijn er ook kleine jongetjes bij. Ze dragen allemaal dezelfde kleur lendendoek, meestal zwart, hebben een bloot bovenlijf en rond hun hals hangt een dikke ketting met houten kralen. Hun voorhoofd is beschilderd met witte, gele en rode strepen, zoals toegewijde hindoes wel meer doen. Ze rijden zo van stad naar stad om er tempels te bezoeken en slapen onderweg meestal in hun bus of vrachtwagen, of erlangs buiten op de grond. Ze koken ook meestal zelf en we zien hen dikwijls, vooral als we hen `s morgensvroeg aan de kant van de weg voorbijfietsen, allemaal tegelijk hun behoefte doen, een onbeschrijflijke geur verspreidend. Als zij ons onderweg in hun met bloemenslingers versierde voertuigen voorbijrijden, wuiven ze meestal uitbundig en schreeuwen ons van alles in het Hindi toe want ze kennen meestal geen Engels. In Kanyakumari vinden we een proper en niet te duur hotelkamertje met TV en balkon met zicht op de zee en het beeld van de monnik dat `s avonds mooi verlicht is, tenminste als de elektriciteit niet weer eens uitgevallen is. Dat gebeurt hier iedere dag wel zo`n keer of vijf. Na een rustdagje besluiten we verder te trekken, maar `s nachts heeft Marc koorts en slaapt niet veel. s` Morgens is de koorts over en voelt hij zich goed, maar we besluiten toch nog een dagje langer te blijven. Als we in het stadje rondlopen, komen we een gepensioneerd koppel tegen dat hier met de rugzak rondtrekt. Ze vertellen ons dat ze 40 jaar geleden als huwelijksreis van Londen naar India zijn gefietst. Ze zeggen dat het toen nog echt aangenaam fietsen was in India, er was nog bijna geen verkeer. Als we met hen staan te praten, komen een paar Indiërs vragen of ze met ons op de foto mogen. Dit is ons al meerdere malen overkomen. In het begin dachten we dat dat was omdat we met de fiets waren, maar tot onze verbazing wilden ze nooit de fietsen mee op de foto. Ze vragen ons ook onze naam niet of van welk land we komen, ze willen enkel een foto. In de namiddag komt een Indiër op ons toegelopen en we maken ons al klaar om hem af te schepen, want we worden hier voortdurend aangeklampt om het een of ander te kopen, maar hij toont ons vol trots de foto die ondertussen reeds ontwikkeld is.

De volgende dag vatten we de tocht terug noordwaarts via de oostkust aan. We hebben ontzettend veel wind tegen en we volgen een klein wegje dat uiterst slecht is. Er is wel weinig verkeer voor Indische normen, maar er komt toch om de twee minuten een bus of vrachtwagen voorbij en de weg is zo smal dat we dan steeds van de weg moeten, de berm in die zo mogelijk nog slechter is dan de weg zelf. Het is er ook heel verlaten en in de kleine dorpjes die we af en toe passeren zijn er geen restaurantjes, zodat we de hele dag overleven op koekjes. `s Avonds in Tiruchendur vinden we per geluk restaurantjes en hotels, want ook dit is weer een pelgrimstad, zoals zovele steden in Tamil Nadu. We zijn redelijk moe, want we hebben een hele dag tegen de wind opgebokst en over de slechte weg gehobbeld en gehotst. In het hotel vertelt men ons dat heel de weg langs de kust slecht is en dat het gedeelte verder noordwaarts nog slechter is. We besluiten dan maar onze koers te wijzigen en terug landinwaarts te rijden om de highway te volgen. Een wijze beslissing, want de highway in Tamil Nadu, van Kanyakumari tot Madurai alleszins, is in perfecte staat op bijna het hele traject en het verkeer is er best te doen. Er zijn ook soms eens stukken waar er geen dorpen zijn, in tegenstelling tot Kerala waar de dorpen bijna aan elkaar aansluiten en er voortdurend ontzettend veel verkeer is. We zien hier ook nog veel meer pelgrims dan in de andere staten. In Madurai, weer een pelgrimstad, bezoeken we de Sri Meenakshi Tempel uit 1560 en met 12 torens helemaal volgekerfd met kleine en grote gekleurde beelden. Ook het Tirumalai Nayak Palace (1636) vinden we niet te missen, al is het grootste gedeelte verwaarloosd. In Madurai zien we ook weer, zoals in zovele Indische steden, onbeschrijflijk mismaakte mensen die bedelen en rond de tempel is het weer volgekakt en gepist en het stinkt enorm. De stad is ook weer veel te druk en vol lawaai.
Vanaf hier zijn we van plan de trein terug te nemen naar het noorden, in stukjes, om onderweg ook nog iets te gaan bezien. We geraken anders toch niet meer op tijd voor het huwelijk in Goa. En na meer dan 2.000 km fietsen in India zijn we wel een beetje dol van al dat drukke verkeer en al dat getoeter. Iedereen die we tegen komen zegt : “Reizen in India is vermoeiend”, maar als je met de fiets reist is dat zeker zo. Met het verkeer is het niet echt aangenaam fietsen. Vol gas geven en toeteren als gek is de algemene rijstijl. Links of rechts kijken kennen ze niet. Je wordt echt gek van al dat getoeter rond je. Want natuurlijk hebben ze allemaal heel straffe claxons, dat is immers het belangrijkste onderdeel aan hun voertuig. Dat doet echt pijn aan je oren. De enige ongeschreven regel waaraan iedereen zich houdt is dat het grootste voertuig steeds voorrang heeft. Als fietser ben je dan ook bijna de laagste in rang en dien je nogal eens de berm in te gaan. Daarenboven zijn de wegen op sommige plaatsen echt rotslecht. En de hele tijd heb je obstakels in je weg, zoals bv. koeien, olifanten, honden, kippen, ossekarren, voetgangers en de vele bussen en riksja`s die pal voor je stoppen om mensen op of af te laden. Je geraakt gewoonweg niet vooruit. Bovendien zijn de Indiërs niet echt behulpzaam en maken van alles een probleem. Elke dag opnieuw heb je tal van discussies met hen. Alleen met roepies kan je iets bekomen, en dit is niet enkel voor toeristen, ook onder elkaar zijn ze zo. In de reisgids lezen we dat India het grootste aantal verkeersdoden ter wereld heeft en in de krant lezen we dat India een van de meest corrupte landen ter wereld is. En je merkt inderdaad dat dit zich hier heeft doorgezet tot op het laagste niveau. Zo lezen we bv. in de krant dat een verpleger die een zieke man in zijn bed van de ene zaal naar de andere moest voeren eerst "bakshis" (=drinkgeld) vroeg aan zijn echtgenote. Toen die weigerde te betalen, sleurde de verpleger de man gewoon van zijn bed de grond op. In de krant lezen we ook elke dag over de spanningen tussen Pakistan en India, maar merken er voor de rest niets van, behalve dat er overal heel weinig toeristen zijn.

In Madurai gaan we dan naar het treinstation voor ons treinticket naar Bangalore, zo`n 400 km noordwaarts. In India moet je treintickets steeds minstens een dag op voorhand kopen. Alles is hier een ontzettende bureaucratie en we moeten een heel formulier invullen met onze naam, leeftijd en adres. Je moet op een groot bord uitzoeken wat de naam en de nummer van je trein is en de code van de klasse die je wil nemen en dan gaan aanschuiven aan een loket. Er is een massa volk, maar er is in deze stad tenminste een apart loket voor toeristen, vrijheidsstrijders, gehandicapten en gepensioneerden, waar je je ticket kan kopen als je alle info al verzameld hebt. Om info te vragen over bv. de verschillende klassen (zo`n 7) en de prijzen ervan moet je naar een loket waar het naar goede Indische gewoonte een gedrum van jewelste is. Constant proberen er mensen voor te steken en de meeste Indiërs laten dat nog toe ook. Ikzelf stuur de voorbijstekers naar achter in de rij, maar ik zie ze dan gewoon bij een andere rij proberen voor te steken. Zelfs als je aan de beurt bent, komen andere mensen er gewoon tussen en de loketbedienden helpen hen nog voort ook. Zodra ikzelf aan het loket kom, probeer ik me zo breed mogelijk te maken met mijn ellebogen links en rechts uitgespreid en iedereen weg te sturen alvorens ze nog maar iets kunnen zeggen, want anders blijven ze maar voorsteken en kom je nooit aan de beurt. Het is een echte strijd en plezant is anders.

De volgende dag gaan we anderhalf uur voor vertrek van de trein naar de "parcel office" voor de fietsen. We dienen uiteraard weer een formulier in te vullen en te ondertekenen en men staat erop dat we de fietsen als "oud en gebruikt" beschrijven, anders mogen ze niet mee. Ik doe alsof ik ermee instem, maar schrijf er in het Engels "alles behalve oud" op en de bediende checkt niet eens wat ik erop heb gezet. Daarna begint hij zelf nog een ander formulier in te vullen en maakt hij ook nog een kaartje dat we aan de fietsen moeten hangen. We krijgen ook nog een ontvangstbewijs. Dit alles duurt bijna drie kwartier omdat er steeds andere mensen tussen komen. Dan zeggen ze ons de fietsen te laten staan. We mogen ze niet op slot doen en de "parcel office" is aan een kant helemaal open. De Indiërs kennende zullen ze binnen de kortste tijd met tientallen rond de fietsen staan en aan alle kabeltjes proberen te trekken, de versnellingen verzetten, enz. We blijven dus maar zelf bij de fietsen staan en proberen te achterhalen hoe we met de fietsen op het juiste perron kunnen geraken. Men doet ons teken dat het nog veel te vroeg is. Een kwartier voor de trein vertrekt, vinden we toch eindelijk iemand die bereid is ons de weg te tonen over de sporen. Aan de trein gekomen, gaan we naar de bagagewagon, waar de laders druk doende zijn enorme pakken in te laden. Ze doen weer teken dat we de fietsen moeten laten staan en dat het tijd is om naar onze wagon te gaan. We gaan op weg met al onze bagage, maar betrouwen het toch niet helemaal en gaan even later terug kijken. Er zijn geen laders meer te bekennen aan de bagagewagon, de fietsen staan alleen op het perron en (slechts) twee Indiërs staan ze te betasten. We besluiten maar bij de fietsen te blijven tot ze goed en wel ingeladen zijn. De laders zetten de fietsen helemaal recht tegen de pakken. We zeggen dat ze moeten vastgemaakt worden maar daar willen de laders niet van weten. Als Marc zelf de wagon instapt, stoot dat op luid protest van de laders, maar hij slaagt er toch in de fietsen schuin te zetten, zodat ze tenminste niet dadelijk omvallen zodra de trein eventjes moet stoppen. Daarna rennen we als gekken met al onze bagage over het perron naar onze slaapwagon die zich helemaal aan de andere kant van de lange trein bevindt en waar we net op tijd aankomen voor de trein vertrekt. De goedkoopste slaaptrein lijkt een beetje op een beestenwagon, met tralies voor de vensters en al. Maar wel goedkoop. De banken zijn ook wel zacht genoeg om op te slapen. We vinden het best te doen. Iedereen heeft een genummerde plaats en houdt zich daaraan. We zien geen andere toeristen in onze klasse. We komen `s morgens in Bangalore aan en gaan tussen het nog niet al te drukke verkeer op zoek naar een goedkope kamer. Bangalore is een heel moderne stad met veel computerbedrijven en grote winkelcentra. Men noemt ze de Silicon Valley van India. Al de goedkopere hotelletjes die in de reisgids vermeld staan, zijn blijkbaar vol, maar we vinden een heel propere kamer met badkamer en TV voor 300 roepies. Er is zelfs een garage voor de fietsen. De receptionist verzekert ons dat we de fietsen daar gratis mogen laten staan als we voor een paar dagen gaan rondtrekken om Mysore, Ooty en het Mudumalai Park te bezoeken. Maar eerst doen we wat sightseeing in Bangalore. Er is de Mahatma Gandi-laan met heel moderne maar dure winkels en restaurants. Je vindt hier ook Pizza Hut en Wimpy. De Indiërs die hier rondwandelen zijn ook heel modern gekleed. Dan is er nog het rustige Cubbon Park met een grote speeltuin en een museum. Achter het treinstation bevindt zich de eenvoudigere buurt waar het weer erg stinkt. Daar bezoeken we nog Tipu Sultan`s fort en paleis, en ook de markt. De dag dat we uitchecken in ons hotel om te gaan rondtrekken, maakt de receptionist er een groot probleem van dat we de bagage aan de fietsen in de garage willen laten hangen. De garage wordt nochtans enkel gebruikt voor de wagen van de eigenaar en de scooters van het personeel. Er is bovendien een bewaker die de poort moet open- en dichtdoen. We proberen hem te overtuigen door te zeggen dat er niets waardevols inzit, enkel overtollige kleren, wat trouwens de waarheid is. Maar hij wil er niet van weten. Hij staat erop dat we de bagage aan de receptie laten staan voor 100 roepies per dag. Dat is wel ontzettend veel naar Indische normen en we denken dat hij het geld gewoon in eigen zak zal steken. We staan erop de eigenaar te spreken om met hem te kunnen onderhandelen. Er wordt ons gezegd dat hij "over 10 minuten" komt. Na bijna een uur wachten, hebben we er onze buik van vol en besluiten we niet meer te gaan rondtrekken, maar dadelijk de trein naar onze volgende stop Hampi, weer zo`n 400 km noordwaarts, te nemen. We halen de fietsen uit de garage, hangen de bagage eraan en rijden naar het station. De trein is om 22.00 uur die avond, maar er zijn enkel wachtlijstplaatsen. Als we wat ontmoedigd naast onze fietsen op de trappen van het reservatiekantoor zitten, spreekt een jong Zwitsers koppel ons aan. Gerda en Sven vertellen dat ze ook met de fiets in India reizen, maar dat ze het niet te doen vinden en besloten hebben een trein terug te nemen naar Goa. Andere toeristen hebben ons ook al een paar keer verteld dat ze fietsers waren tegengekomen die gestopt zijn. Je moet echt een kilometervreter zijn om hier veel te willen fietsen. We komen ook in de verleiding om de trein terug naar Goa te nemen, vooral omdat we toch op de wachtlijst staan voor de Hampi-trein. De verleiding wordt nog groter als er op de Goa-trein wel plaats blijkt te zijn, al is het enkel in de duurdere airco-klasse. Nadeel is dat de trein enkel over twee dagen rijdt, maar aan de andere kant is er in Bangalore genoeg te doen. We vinden het ook nogal omslachtig om de trein te nemen met de fietsen en besluiten de trein rechtstreeks naar Goa te nemen en Hampi vanuit Goa te bezoeken zonder de fietsen. We kopen een treinticket en gaan terug op zoek naar een hotel. `s Avonds hebben we afgesproken om met Gerda en Sven te gaan eten en als ik op hun kamerdeur klop, roepen ze luid "do not disturb", omdat ze denken dat het weer een van de hoteljongens is die de vervelende gewoonte hebben om te pas en te onpas (bv. heel vroeg `s morgens) op je deur te kloppen om te vragen of je koffie, thee of water wil, eventueel was wil laten doen of noem maar op. Zelfs in je kamer heb je dus niet de rust waar je in India zo naar snakt. Tijdens het eten lachen we heel wat af met alle ongelooflijke situaties die we respectievelijk zijn tegengekomen en laten we wat stoom af over de Indiërs. We zullen allemaal blij zijn als we weer in Goa zijn om een beetje op adem te komen.

Twee dagen later fietsen we naar het treinstation Yesvantpur, 6 km van Bangalore, voor de rechtstreekse trein naar Goa. Als we er anderhalf uur voor vertrek aankomen, zien we Gerda en Sven reeds druk formulieren invullen. Na zo`n drie kwartier paperassenwerk gaan we naar de bagagewagon, terwijl Gerda en Sven eerst naar de slaapwagon willen gaan waar Gerda dan met de bagage zal blijven staan terwijl Sven de fietsen naar de bagagewagon zal brengen. De Indiërs denken echter dat ze fietsen en al in de slaapwagon willen zetten en versperren hen de weg als ze richting slaapwagon willen gaan. Het vergt heel wat overredingskracht van Gerda om hen uit te leggen dat het moeilijk is om met slechts twee mensen 10 fietszakken te dragen en dat ze daarom met de bagage nog aan de fiets hangend tot aan de wagon willen gaan. Uiteindelijk wordt het toegestaan. Ondertussen zijn Marc en ik reeds met de fietsen aan de bagagewagon aangekomen, met bagage en al (wij hebben slechts 6 fietszakken, want de rest staat nog in Goa). We willen wachten op de fietsen van Gerda en Sven omdat zij een station na ons uitstappen, maar de laders willen absoluut onze fietsen reeds inladen, ook al zijn we nog meer dan een half uur voor vertrek. We proberen hen uit te leggen dat de Zwitserse fietsen als laatste moeten worden uitgeladen en dat ze dus als eerste moeten worden ingeladen. Het helpt allemaal niet. Ze hebben er nog nooit van gehoord bagage te sorteren volgens afladingspunt ook al laden ze elke dag bagage. De laders trekken de fietsen uit onze handen en laden ze toch in. Als Sven met zijn fietsen aankomt, proberen we het hen nog eens langzaam en duidelijk uit te leggen en het eindigt ermee dat onze fietsen terug worden uitgeladen en de Zwitserse fietsen eerst worden ingeladen. Als Sven zijn fietsen met een elastiek wil vastmaken, wordt hij uit de wagon gejaagd door de laders en halen ze een heel dikke, verroeste ijzeren ketting te voorschijn die ze rond de fietsen willen doen. Sven springt terug de wagon in om hen tegen te houden en zet de fietsen zo tegen de kant dat ze een beetje vast staan. Marc doet hetzelfde met de onze. Als de deur van de bagagewagon dan dicht gaat, kunnen we met een gerust gemoed naar onze wagon gaan. Het is nog een kwartier voor vertrek.

We komen `s morgens vroeg in Goa aan en ontbijten in alle rust op een terrasje op het strand. Daarna zoeken we een kamer en zien we Patrick en Santana weer en de andere Belgen. De dagen daarna doen we niet veel meer dan luieren en lezen, soms fietsen we wat rond in de buurt. We gaan ook een paar dagen Hampi bezoeken. Daarvoor moeten we de trein nemen tot Hospet. Zonder fietsen is het heel comfortabel met de trein te reizen in India. Een halfuurtje voor vertrek komen we aan op het station. Onze wagon zit bijna helemaal vol buitenlandse toeristen. We vertrekken om 7.00 uur en zullen om 16.00 uur in Hospet aankomen. Als de trein rond het middaguur een kwartiertje blijft staan in het grote treinstation van Hubli kopen we omeletten met brood op het perron. `s Avonds in Hospet, alweer een naar de uitwerpselen stinkende en te drukke stad, onderhandelen we met een autoriksja om ons naar Hampi te brengen, 13 km verder, en zoeken er een kamer. Hampi is een 500 jaar oud Hindoekoninkrijk. We bezoeken de vele tempel- en paleizenruïnes. Vele zijn uitgewerkt met kunstige reliëfs. Er staan ook een paar enorm grote stenen beelden die hindoegoden voorstellen. Het grootste beeld is 7 meter hoog en is uit een enkele steen uitgehouwen. In de Vittala-tempel staan er muzikale zuilen. Elke zuil brengt een andere toon voort en werd vroeger gebruikt om muziek mee te maken. Er staat ook een uit steen uitgehouwen kar waarop godenbeelden vervoerd worden bij speciale gelegenheden. De wielen kunnen echt ronddraaien. Bijna elke hindoetempel heeft zo`n kar uit hout, en soms, zoals in Udupi, uit goud. We beklimmen ook de Matanga Heuvel van waaruit we een mooi zicht hebben over het prachtige landschap rondom. Hampi ligt vol ontzettend grote, ronde rotsblokken en het is er heel groen. Aan de rivier is er veel leven. Pelgrims komen er zichzelf en hun kleren wassen na een soms dagenlange trektocht en ronde bootjes uit riet steken de rivier over. Na drie dagen nemen we de speciale Goa-nachtbus terug tot in Margao, 4 km van Benaulim. Ondertussen komen er nog meer Belgen aan, zodat je in sommige restaurants op bepaalde momenten enkel Vlaams hoort spreken. Op woensdag gaan we naar de bekende "vlooienmarkt" in Anjuna. Het is een heel grote markt met allemaal stalletjes vol souvenirs en "Indische" kleren die uit Indonesie komen. Het enige tweedehandse dat je er vindt, zijn de paar Enfieldmoto`s die sommige toeristen aan andere toeristen proberen door te verkopen. Anjuna ligt op 60 km van Benaulim en we huren voor een dagje een Enfield om erheen te rijden. We onderhandelen de prijs tot 250 BEF, maar als Marc een testrit doet, merkt hij dat de voorremmen bijna niet werken, ook al is de moto verder in heel goede staat. De verhuurder stelt voor dat we ermee naar de garage in Margao rijden, aangezien hij blijkbaar zelf niets van mechaniek kent, maar Marc stelt vlug zelf de remmen bij. Marc is blij weer eens met de moto te kunnen rijden. We merken ook dat we met de moto veel minder last hebben van het getoeter, omdat we met de stroom van het verkeer mee kunnen rijden, terwijl we met de fiets steeds door iedereen worden voorbijgestoken. Naarmate de datum van het huwelijk nadert, zijn Patrick en Santana koortsachtiger bezig met de laatste voorbereidingen. Op de grote dag zien ze er allebei stralend uit. De plechtigheid in de kerk gebeurt in het Konkani, de taal van de staat Goa, maar de pastoor doet zijn best hier en daar iets in het Engels te vertalen voor de vele westerlingen die er ook aanwezig zijn. `s Avonds komt er bij het trouwfeest veel glamour en glitter aan te pas. Een ceremoniemeester geeft via een microfoon instructies. We moeten allemaal rond de grote cirkelvormige dansvloer gaan staan terwijl Santana en Patrick een paar keer de ronde doen. Ze worden volgespoten met schuim dat sneeuw moet voorstellen en we hebben allemaal op voorhand schuimrubberen bolletjes gekregen waar we hen maar al te graag mee bekogelen. Daarna worden we verzocht hen twee per twee te volgen en stappen we allemaal in een lange rij rond de dansvloer, tot de muziek begint en we allemaal onder de armen van Patrick en Santana door dansen. Dan wordt de bruidstaart opgebracht en snijden Patrick en Santana ze samen aan stukken, waarna ze de openingsdans inzetten. Patrick en Santana dienen op een soort troon plaats te nemen met achter hen een enorm groot verlicht hart in ware Las Vegas-stijl. Daarna wordt er door iedereen gedanst en worden er nog een paar spelletjes geïnstrueerd door de ceremoniemeester. Zo moeten bv. alle vrouwen in een cirkel rond Patrick gaan staan en alle mannen rond Santana en dan dient het bruidspaar zich een weg naar elkaar te banen terwijl iedereen hen probeert tegen te houden. Pas `s avonds laat wordt er gegeten. Een wat ongewone volgorde, maar we hebben ons goed geamuseerd.

Een paar dagen na de bruiloft nemen we de trein naar Delhi. We hebben immers besloten om naar Thailand te vliegen om vanuit Bangkok naar Cambodia te fietsen, en eventueel, als het ondertussen niet te warm is, ook nog naar Vietnam en Laos. We vullen een laatste keer alle paperassen in om de fietsen op de trein te krijgen en ik kan de bediende die met een dikke viltstift op het spatbord van mijn fiets wil beginnen schrijven nog juist tegenhouden, want hier in Margao hebben ze blijkbaar geen kaartjes om aan de fietsen te hangen. Ik ga bij een drankstalletje dan maar wat karton vragen en maak zelf kaartjes. Daarmee is de bediende wel tevreden. De Rajdhani Express, een supersnelle trein die slechts 26 uren over het traject naar Delhi doet (normaal 40 uren), stopt slechts 10 minuten in Margao. Het is weer rennen om fietsen en bagage en onszelf tijdig op de trein te krijgen. Op het laatste moment komen ook Patrick en Santana nog afscheid nemen en helpen ons met de bagage. Per geluk hebben we niet meer zo veel bagage, want we hebben de 4 voorzakken met o.a. onze warme slaapzakken, het kookgerief, warme kledij enz. per post terug naar België gestuurd. Hopelijk komt alles ook aan. We hebben getwijfeld, maar hebben uiteindelijk besloten de tent nog bij te houden. Rond 14.00 uur komen we in het treinstation H. Nizamuddin in New Delhi aan. Ik neem contact op met Els, een collega die nu met haar Indische vriend Ravi is gehuwd en in New Delhi woont. Ik heb Els echter nooit in persoon ontmoet want er werken wel meer dan 300 personen in de vennootschap waar ik werk. Els en Ravi hebben ons uitgenodigd om bij hen te verblijven, maar moeten nu nog werken tot 18.00 uur. Ondertussen doen Marc en ik wat sightseeing in New Delhi. Zo bezoeken we de India Gate, een grote triomfboog, en fietsen over de Rajpath, een brede laan met mooie gebouwen, tot aan de Rashtrapati Bhavan, de presidentiële residentie. We fietsen ook nog naar de Sansad Bhavan, het Indisch parlement, een groot, rond gebouw, en de Lakshmi Narayan Tempel. We zien onderweg ook veel Sikhs en Sikh-tempels. Dan fietsen we naar Connaught Place, het zaken- en toeristencentrum. Het is een rond plein, afgezoomd met dure, moderne winkels en restaurants, en errond nog de Rajiv Chowk en de Indira Chowk, twee grote cirkelvormige straten ook weer vol winkels en bedrijven. In de buurt staan hoge bedrijfsgebouwen vol kantoren. Ook Ravi heeft hier, in de New Delhi building, zijn advocatenkantoor. Op Connaught Place wachten we op Els en Ravi die ons eerder herkennen aan onze fietsen dan wij hen. We doen onze windvesten aan, want hier in Delhi is het nogal koud voor onze normen (overdag "slechts" 22 graden en `s nachts 10 graden). We fietsen in het halfduister en de drukke avondspits achter Ravi`s wagen aan naar hun appartement in New Rajinder Nagar, een residentiële en bosrijke wijk in New Delhi, waar we een eigen kamer met badkamer ter onze beschikking krijgen. Els en Ravi zijn heel gastvrij en we genieten echt van ons verblijf bij hen. Ze nemen ons mee naar een hindoe trouwfeest. De bruidegom komt aan op een versierd wit paard omringd door muzikanten. Veel later komt de bruid. Ze is behangen met heel veel goud en draagt een grote gouden neusring.
Ook hier zit het bruidspaar op een troon terwijl al hun gasten per paar of in kleine groepjes achter hen gaan staan voor een foto. Dit duurt uren, want er is veel volk. Ook wij komen aan de beurt. Er is een buffet met kleine hapjes als aperitief en een ander buffet met grotere schotels. Er zijn geen alcoholische dranken en geen vlees, omdat de hindoegodsdienst dat niet toelaat. Ook bij deze trouwpartij is er geen strikte volgorde van de activiteiten, iedereen doet waar hij zin in heeft, dus sommigen eten van het aperitiefbuffet, anderen van het grote buffet, terwijl nog anderen dansen. In de volgende dagen zien we nog verschillende malen bruidegoms op paarden en met muzikanten. Ravi vertelt ons dat de sterren gunstig staan voor hindoes om te trouwen. Op de tweede dag van ons verblijf in Delhi ben ik verkouden, ik voel me heel moe en heb keelpijn, op de derde dag heb ik koorts en diarree. Nadat Ravi met mij naar zijn huisdokter is gegaan, stellen we ons bezoek aan de Taj Mahal, 200 km van Delhi, maar uit en blijf ik een dagje in bed. De geneesmiddelen die de dokter heeft voorgeschreven, schijnen goed te helpen en ik ben vlug aan de beterhand, al blijf ik heel verkouden en moe. Ook Marc voelt zich zo moe. Ondertussen bezoeken we Old Delhi, het oudere stadgedeelte van Delhi en dag en nacht verschil met New Delhi. Terwijl de straten in New Delhi heel breed zijn en vol mooie, nieuwere gebouwen staan, zijn de straten in Old Delhi smal en vol fietsriksja`s en stootkarren, de gebouwen zijn oud en verwaarloosd. Toch is het gezellig om in de bazaar, Chandni Chowk genoemd, rond te lopen. Er worden zelfs kamelen en geiten verkocht. We bezoeken ook het Rode Fort in Old Delhi. Het fort werd gebouwd tussen 1638 en 1648 door Sjah Jahan, een moslimsultan die ook de Taj Mahal bouwde. We gaan er binnen door de immense Lahore-poort, zo genoemd omdat ze naar de stad Lahore, die nu in Pakistan ligt, gericht is. Binnenin staat het vol mooie gebouwen, afgewerkt met wit marmer en kunstig bewerkt. Verder bezoeken we ook de Jama Masjid, ook door Sjah Jahan in de 17de eeuw gebouwd. Het is de grootste moskee van heel India. We beklimmen ook de 40 meter hoge minaret vanwaar we een mooi zicht hebben over heel Delhi. Uiteindelijk gaan we ook een dagje naar Agra met de trein Taj Express. De Taj Mahal is echt wel machtig mooi, compleet in wit marmer, zo helder dat het schijnt licht te geven. Het is een mausoleum dat Shah Jahan gebouwd heeft voor zijn vierde vrouw, Mumtaz Mahal. Na zijn dood heeft zijn zoon er ook de kist van Sjah Jahan zelf ingezet. Aan de buitenkant en ook binnenin is het heel kunstig bewerkt en bezet met halfedelstenen. Er hebben 20.000 mensen aan de bouw meegewerkt waaronder de beste ambachtslui van die tijd. Bij vele van hen werden naderhand duimen of zelfs de hele hand afgekapt, zodat niemand anders nog de schoonheid van de Taj Mahal zou kunnen evenaren. Na een weekje bij Els en Ravi besluiten we toch maar de vlucht naar Bangkok te nemen, ook al zijn we beiden nog moe en ook al dringen Els en Ravi aan dat we zouden blijven tot we weer helemaal de oude zijn. Onze vlucht is om 00.50 uur `s nachts en we fietsen rond 21.00 uur naar de luchthaven. Er is redelijk veel verkeer, want vrachtwagens mogen Delhi pas binnen vanaf 19.30 uur `s avonds. Ravi en Els komen ons na met de wagen en brengen ook al onze bagage mee. We hebben de 4 achterzakken weer in de grote plastieken zak van Iran gestoken zodat we slechts een stuk dienen in te checken. De twee achterdwarszakken dragen we als handbagage met daarin al onze zwaartste spullen. Op de luchthaven pakt Marc de fietsen in met krantenpapier en karton om het kader te beschermen tegen krassen en zodat ook de draaiende gedeelten wat beschermd zijn. Zadel, stuur en pedalen laten we zoals ze zijn. Men staat er echter op dat we de lucht uit de banden laten. Het vliegtuig vertrekt mooi op tijd en landt na een vlucht van drieënhalf uur om 06.10 uur plaatselijke tijd in Bangkok. De fietsen hebben de vlucht ongeschonden doorstaan. We denken er even over om met de fiets Bangkok binnen te rijden, maar we schatten dat het op zijn minst 40 km is. We hebben trouwens zo goed als niet geslapen en voor ons is het rond halfvijf `s morgens. We besluiten dan maar de airportbus te nemen naar Khao San Road, de straat met de goedkope hotelletjes, voor 100 Bath (=109 BEF) per persoon. De fietsen mogen gratis mee. We voelen dadelijk dat het hier veel warmer is dan in Delhi en heel zeker vochtiger. Het duurt een tijdje voor we een kamer vinden, want in tegenstelling tot India zijn er hier wel veel toeristen en zijn veel hotelletjes vol en vragen ons te wachten tot 12.00 uur, check out time. We besluiten eerst ergens te ontbijten en Marc moet opeens dringend naar het toilet omdat ook hij nu diarree heeft. De dokter in India had gezegd dat als Marc ook diarree kreeg we dadelijk dezelfde antibiotica als hij mij had voorgeschreven, moesten gaan kopen. Zodra we uiteindelijk ingecheckt zijn en de fietsen en de bagage naar de derde verdieping hebben gedragen, vallen we uitgeput op bed en slapen tot `s avonds. Na het avondeten heeft Marc ook nog koorts. `s Morgens gaan we dadelijk de antibiotica kopen en Marc voelt zich vlug weer beter. We gaan op zoek naar reisgidsen en landkaarten. We zijn 7 jaar geleden al eens in Thailand geweest. Bangkok, en waarschijnlijk ook de rest van Thailand, is in die tijd ontzettend veranderd. Alles is nieuwer, properder, minder uitlaatgassen en het verkeer maakt minder lawaai. Om de haverklap vind je kleine supermarkten, o.a. Seven Eleven en Family Mart. Het lijkt hier wel de USA. We doen wat sightseeing en besluiten wat langer dan voorzien in Bangkok te blijven omdat we ons allebei nog steeds ontzettend moe voelen. Op 27 februari vertrekken we dan toch eindelijk richting Cambodia.

27 februari 2002 Bangkok - Chachoengsao 76 km
Nog even verduidelijken dat we vanuit India niet over land naar Thailand konden omdat de landgrenzen met Myanmar (Birma) niet open zijn, je kan Myanmar enkel per vliegtuig binnen. Toen we gisteravond de laatste hand legden aan het vorige verslag, werden we in het internetcafe nog geïnterviewd door Joris Kreuger, een Nederlandse journalist van BNN Radio (van Bart de Graaff), voor een nieuw wekelijks reisprogramma dat op 24 maart van start gaat.
Op 27 februari vertrekken we dan toch uit Bangkok, alhoewel we ons nog allebei heel moe voelen. We rijden temidden van de ochtendspits Bangkok uit. Het blijkt best mee te vallen. Iedereen houdt zich aan de regels en de auto`s letten op ons. Er rijden opvallend veel nieuwe en dure auto`s, iets wat 7 jaar geleden heel zeker niet het geval was. De Thaise levensstandaard is omhoog gegaan intussentijd. Nu zie je hier zelfs al zwaarlijvigen. In het algemeen spreken de Thais echter nog steeds heel weinig Engels. Bangkok is een immens grote stad, maar we vinden toch goed onze weg. Na 30 km wordt het verkeer eindelijk wat minder druk, maar we blijven op een heel grote weg rijden. Gelukkig is er voor ons veel plaats op de pechstrook en de auto`s toeteren niet. De Thais laten ons heel goed gerust. Het zijn heel rustige mensen, een heel contrast met de roodspuwende (door het kauwen van betelnoten) en om aandacht schreeuwende Indiërs. Als we stoppen om iets te eten of te drinken kijken de mensen nauwelijks naar ons om. We kunnen de fietsen gerust alleen laten staan. Sommigen spreken er onder elkaar over en lachen dan. Mensen aan de kant van de weg wuiven ons soms toe. Als ik bij wegenwerken moeite heb om mijn beladen fiets over een stuk natte asfalt te dragen, komt een vrouw (een wegenwerkster!!) me dadelijk helpen. Na zo`n 40 km heeft Marc een lekke achterband. Hij repareert hem aan een groot benzinestation, waar de bedienden dadelijk komen vragen of ze moeten helpen. Zelfs de manager komt zich voorstellen en vragen of hij iets kan doen. Zo`n 15 km verder heeft Marc weer een lekke achterband. Hij had nochtans de buitenband goed nagekeken en niets gevonden. Deze keer vindt hij, door de band in te duwen, een stukje glas dat er diep in zit en niet te zien of te voelen is als de band niet ingedrukt wordt zoals bij het rijden wel het geval is. Marc moet met zijn mes een gleufje in de band snijden om het er uit te krijgen. `s Avonds vragen we in Chachoengsoa in een internetcafe naar een goedkoop hotelletje. De jongen van het cafe rijdt met ons mee op zijn brommertje en doet ter plaatse ook alle onderhandelingen met de Chinese hotelhouders. Het hotel is vuil, maar ze vragen toch nog 200 Bath, dat we omlaag krijgen naar 150.

28 februari 2002 Chachoengsao - Khabin Buri 100 km
We rijden weer de hele dag op een drukke weg, per geluk is er een pechstrook. Ze zijn er ook de weg aan het verbreden en daardoor kunnen we 50 km helemaal alleen op een stuk rijden dat al af is. Onderweg bezoeken we nog de prachtige tempel van Phanom Sarakham. We zien ook vele huizen met blauwe dakpannen, van helblauw tot donkerblauw. Een ongewoon zicht, maar wel mooi. Buiten Bangkok kost een cola 7 of 8 Bath, een maaltijd 20 a 25 Bath en een kamer 100 a 150 Bath.

1 maart 2002 Khabin Buri - Aranyaprathet 93 km + 2 km ter plaatse
Om 7.15 uur zijn we reeds op weg vanwege de warmte. We rijden weer heel de dag op de pechstrook. Als we in Aranyaprathet de weg vragen, rijdt weer iemand ons met zijn wagen voor naar een van de vele guesthouses die er zijn, terwijl we nochtans zeggen dat het niet hoeft. Aan Siam Guesthouse komen luxebussen de toeristen oppikken die net van de Angkor-tempels in Cambodia komen om hen terug naar Bangkok te brengen. Er is een groot restaurant in het guesthouse waar de hele tijd MTV aanstaat en ze verhuren er houten bungalows waar enkel een bed en een ventilator instaat voor 120 Bath.

2 maart 2002 Aranyaprathet (Thailand) - Sisophon (Cambodia) 55 km + 3 km ter plaatse
We steken `s morgens de grens met Cambodia over. Het is er een drukte van jewelste. We zien een oneindige stroom Cambodianen Thailand binnenkomen. Ze zien er nogal verfromfaaid uit. De meesten trekken of duwen een kar voort. Het lijken wel vluchtelingen. Het zijn mensen die met een dagpasje naar de grote markt juist over de grens komen. In het midden van het niemandsland is er een hek en daar dient iedereen van kant te wisselen. In Thailand rijdt men immers links en in Cambodia rechts. We krijgen voor 1.000 Bath een Cambodiaans toeristenvisum van 1 maand. Het gaat allemaal heel vlot en al vlug zijn we op weg door het Cambodiaans stadje Poipet. Het is een typisch grensstadje met hotels, wisselkantoren en zelfs casino`s, maar het heeft ook iets grauws en guur zoals zovele grensstadjes. Die indruk wordt hier nog verstrekt door de onnoemelijk slechte weg die in het midden door de stad loopt. We hotsen erover met de fietsen en proberen ondertussen de weg te vragen, want er is geen wegwijzer te bekennen, zelfs niet in het Khmer, de Cambodiaanse taal. Niemand spreekt echter Engels en zelfs als we Siem Reap zeggen, de stad waar de bekende Angkor-tempels liggen en waar alle toeristen naartoe gaan, doet dit geen lichtje branden. Waarschijnlijk spreken we het compleet verkeerd uit. Op goed geluk rijden we dus maar steeds rechtdoor. Zoveel wegen zijn er immers niet in Cambodia. Ondertussen zien we Boeddhistische monniken op hun bedelronde, zoals we ze dat ook in Thailand hebben zien doen. `s Morgens en `s avonds gaan ze in hun oranje gewaden door het dorp met hun ijzeren eetbakjes en alle mensen scheppen er wat eten in. Dat is het enige wat ze eten en hun oranje gewaad en hun ijzeren eetbakjes zijn de enige bezittingen die ze mogen hebben. We rijden verder en na 5 km ontzettend slechte weg wordt de weg gewoon rotslecht.Ik wist niet dat er zo`n slechte wegen bestonden. Het is een weg van beton die helemaal vervormd is en waar stenen en soms rotsblokken doorsteken. Na 15 km compleet dooreengerammeld te zijn, gaat de weg zomaar ineens over in goede asfalt. De mensen onderweg lachen ons vriendelijk toe en de kindjes roepen hello. Maar het gaat er allemaal heel rustig aan toe. Geen gekrijs en geen oneindig "hello, hello, hello,..." meer, zoals in India en ook wel Oost-Turkije. We zien af en toe heel kleine dorpen, maar onderweg zijn er wel om de 5 a 10 km straatkraampjes waar je drinken of eten kan kopen. De mensen leven in hutten en soms in keine houten huizen op palen. Er is weinig verkeer, maar de pick-up trucks, het lokale openbaar vervoer, razen ons met grote snelheid voorbij. Sommige mensen die achteraan in de bak zitten, dragen een helm. Ze schijnen dus wel goed te beseffen hoe gek de trucks rijden.We zien ook soms een auto en dat is dan onveranderlijk een Toyota Camry, oud of nieuw model. En motorfietsen die een lange smalle kar vol mensen voorttrekken. Het landschap onderweg is compleet vlak met enkel rond Sisophon, onze bestemming voor de eerste dag, wat lage heuvels. In de uitgestrekte velden zie je niemand lopen, want Cambodia ligt nog steeds vol landmijnen van in de tijd dat de Vietnamezen tegen de Rode Khmer vochten. Je ziet hier dan ook ontzettend veel mensen met slechts 1 been. Het wordt ten sterkste afgeraden om in Cambodia om welke reden dan ook van de weg te gaan. De meeste dorpen zijn als een lint langs highway 6, waar wij op rijden, gebouwd. Bij aankomst in Sisophon hebben we keuze te over aan hotels en guesthouses. Na wat rondkijken vinden we een propere kamer bij een familie voor 100 Bath (ja, we kunnen hier nog steeds in Bath betalen). Een uurtje na ons komt er nog een fietser aan. Karsten, een Brit die in Duitsland is opgegroeid, komt van Siem Reap, de andere richting dus, en hij kan ons wat info geven over de staat van de weg. Veel hoeft hij echter niet te zeggen, want hij is van kop tot teen bedekt met een dikke laag rood stof, evenals zijn fietszakken en de fiets zelf.

3 maart 2002 Sisophon - Siem Reap 104 km + 5 km ter plaatse
We proberen vroeg te vertrekken en lukken er toch in om om 7u15 op weg te zijn. Vanaf Sisophon is de weg een aardeweg van licht roodachtig stof. Als het een echte aardeweg zou zijn, zou hij beter te berijden zijn dan de slechte beton van de eerste 15 km van gisteren, maar spijtig genoeg steken er overal stenen door het stof. We fietsen aan de kant van de weg want daar liggen er iets minder stenen. Telkens als er een voertuig voorbijkomt, worden we in een wolk van rood stof gehuld. Omdat we bezweet zijn, zijn we binnen de kortste keren volledig volgeplakt met stof. Het stof kleeft ook goed op onze natbezwete kleren. We hotsen en botsen maar verder en naarmate we vorderen wordt de weg slechter en slechter. Maar toch zien we sommige scooters en vooral pick-ups in volle vaart voorbijvliegen. Hier vervoert men letterlijk alles met brommertjes. Geregeld zien we een brommer met achteraan twee grote, nog levende varkens op gebonden. De varkens liggen op hun rug in een soort houten harnas. Of een brommer met een rek waaraan, met hun poten omhoog gebonden, levende kippen of eenden hangen. De vele bruggen onderweg zijn meestal in erbarmelijke staat. In de houten bruggen zijn heel grote gaten zodat je goed moet uitkijken waar je rijdt. In de ijzeren bruggen die bestaan uit grote ijzeren platen van ongeveer 2 op 1 meter ontbreekt er soms zo`n volledige plaat of zijn de platen onder elkaar geschoven. Als fietser of bromfietser slalom je er dan gewoon tussendoor, maar de andere voertuigen moeten zich dan een weg om de brug heen banen in het veld. Bij één zo`n brug liggen de platen erg slecht en wanneer Marc er met de fiets aan de hand probeert over te gaan, kiept de plaat om haar as in het midden. Ik schreeuw het uit, maar per geluk is het in het begin van de brug en de plaat steunt nog juist op de kant van de rivierbedding. Als hij verder gaat, komt ze terug recht. Hij blijft op het einde van de plaat staan, zodat ik er kan overgaan zonder dat de plaat omkiept. Om 11.00 uur eten we in het dorpje Kra Lanh, 50 km van Sisophon. Ik ben nu al stikkapot en we moeten nog minstens 50 km doen. Ik voel me geradbraakt. Vooral mijn armen, nek en schouders doen pijn. Er is hier ook een guesthouse, maar het is zelfs nog geen 12.00 uur en we besluiten toch te proberen om vandaag nog in Siem Reap te geraken. Voor Marc is dat een zekerheid, wat mezelf betreft al heel wat minder. De mensen van het restaurant doen teken dat we ons kunnen wassen aan een bak met water die buiten voor het restaurant staat. Na het eten zetten we onze tocht verder en wordt de weg nog slechter. Het kost me echt heel veel moeite om vooruit te geraken. Gelukkig is het redelijk bewolkt, maar we hebben ook tegenwind. Mijn snelheid gaat geleidelijk aan omlaag naarmate ik meer uitgeput geraak. Ik heb zelfs geen fut meer om de kindjes terug te groeten. Onderweg zien we geregeld bruiloften, want het is zondag vandaag. De trouwfeesten hebben plaats in mooi versierde tenten. Er is luide Aziatische muziek en aan de ingang hangen zilver en goud geverfde trossen bananen en kokosnoten. We komen ook regelmatig mooie tempels tegen. Aan één zo`n tempel is er een boog over de straat gespannen en zit een oude man onder een parasol van alles door een microfoon te zeggen. Op straat staan drie meisjes met mandjes. Als we naderen, begint de oude man heel opgewonden te praten. We verstaan er geen woord van, maar het lijkt alsof we de finish naderen. De meisjes komen niet meer bij van het lachen en zwaaien naar ons met de mandjes waar geld in zit. Waarschijnlijk een of andere inzamelactie voor de tempel. Uiteindelijk, zo`n 15 km voor Siem Reap, komen we op asfalt terecht. Het is nog steeds zo hobbelig dat het pijn doet aan mijn reeds pijnlijke armen, maar ik kan nu, tot Marc`s grote vreugde, toch weer wat sneller rijden. Na 104 km bereiken we opgelucht Siem Reap. Bij het binnenrijden van de stad zien we verschillende heel grote en dure hotels en men is er nog verschillende aan het bijbouwen. We gaan naar het Hello Guesthouse dat Karsten ons heeft aanbevolen, maar het blijkt reeds vol te zijn. We zoeken lang naar een guesthouse, want de meeste zijn redelijk duur (5 à 8 USD) of vol. We nemen dan maar een kamer voor 5 USD in de buurt van het Hello Gueshouse. Voor die prijs heb je hier wel een heel goede, splinternieuwe en propere kamer met badkamer. Na al het stof van ons gewassen te hebben, eten we heerlijke kip met groenten in kokossaus in het Hello Guesthouse. In Siem Reap wordt alles in USD betaald. In de guesthouses, de restaurants en de winkels staat alles in dollars geprijsd.

4 maart 2002 Siem Reap 22 km
We proberen om 6.00 uur op te staan om reeds vandaag de tempels van het oude Khmer-koninkrijk (9de tot 12de eeuw) van Angkor te bezoeken, maar we zijn zo moe dat we pas om 8.00 uur uit ons bed geraken. We gaan dadelijk naar het Hello Guesthouse en ze hebben een kamer met gemeenschappelijke badkamer voor 3 USD. We verhuizen vlug al onze spullen. Na het ontbijt geraken we aan de praat met de eigenaar van het Hello Guesthouse, eigenlijk een klein familiepensionnetje. Hij vraagt ons of we de koning en de koningin zijn, want in Cambodia is er een gezegde dat als het bewolkt is en dus niet te heet door de zon, dat dan waarschijnlijk de koning en de koningin aan het reizen zijn en dat de goden die hen gunstig zijn ervoor zorgen dat ze in een aangename temperatuur kunnen reizen. Aangezien het gisteren redelijk bewolkt was, maar vandaag stralende zon, zegt hij al lachend dat we de koning en de koningin zijn. Hij vertelt ons echter ook dat de reisbureaus in Bangkok goedkoop vervoer naar de Angkor-tempels aanbieden, maar dat de guesthouses reeds 6 USD per persoon aan het reisbureau, waarmee ze een overeenkomst hebben, betalen. In ruil wordt dan aan de toeristen die het reisbureau naar Siem Reap brengt voorgesteld te overnachten in het guesthouse, maar het staat de toerist vrij om dit te weigeren en zelf iets anders te zoeken. De 6 USD blijven ook dan verschuldigd. Als de toerist wel in het guesthouse blijft, dient hij meerdere nachten te blijven eer het guesthouse winst maakt, want een eenpersoonskamer kost slechts 3 USD en de dubbele kosten 3, 4 en 6 USD. Een smerig systeem, maar de eigenaar zegt dat hij er niet onderuit kan, want dat hij anders geen klanten heeft. Het is nochtans een heel proper en gezellig guesthouse met een uitstekend en goedkoop (naar Siem Reapse normen) restaurant, maar het staat niet in de Lonely Planet. Hij zegt dat veel guesthousen dan ook over de kop gaan omdat ze de lening niet meer kunnen afbetalen. Zo vertelt hij ons ook nog dat om een job als afwasser of schoonmaker te krijgen in een van de grotere hotels je eerst 100 tot 150 USD dient te betalen en dat sommigen dan nog na een paar dagen al worden afgedankt. Een tuinier in zo`n hotel verdient van 30 tot 45 USD per maand. Namiddag rijden we wat met de fiets door Siem Reap. Het centrum is helemaal volgebouwd met guesthouses, restaurants en toeristenwinkeltjes. Je kan hier eten wat je wil, van pizza tot biefsteak, maar het is wel redelijk duur. Zelfs aan de straatkraampjes betaal je al vlug 1,50 tot 2 USD voor een Cambodiaanse maaltijd. Verder weg van het centrum staan de eenvoudige huisjes van de gewone mensen. Daarna rijden we naar de tempels van Angkor, 6 km van het centrum, om onze tickets voor morgen reeds te kopen. We nemen een ticket van 20 USD voor slechts een dag. Een pasje voor 3 dagen kost 40 USD en voor een week 60 USD per persoon. Daarna klimmen we samen met nog veel andere toeristen de heuvel op waarop de Phnom Bakheng, een tempelruïne van het einde van de 9de eeuw, staat om de zonsondergang te bewonderen. Het is echter bewolkt en er is dus niet veel te zien. Daarna eten we weer heerlijk in het Hello Guesthouse en kruipen vroeg in bed.

5 maart 2002 Siem Reap (Angkor-tempels)
Vandaag bezoeken we de Angkor-tempels. Het tempelcomplex van Angkor dateert van ± 900 tot 1300 na Chr. en werd gebouwd door de koningen van het toen heel machtige en uitgestrekte Khmer-rijk. Sommige tempels zijn boeddhistisch, andere hindoe, naargelang van de godsdienst die op het moment van de bouw de overhand had. Enkel de tempels zijn bewaard. Van de verschillende koninklijke paleizen, administratieve en openbare gebouwen blijft er helemaal niets over, omdat die in hout waren, want enkel de goden mochten in stenen gebouwen wonen. Er is nog wel de muur rond de stad Angkor Thom met zijn monumentale toegangspoorten. Het tempelcomplex van Angkor bestaat uit meer dan honderd tempels die over verschillende tientallen vierkante kilometers verspreid liggen. Wij gaan vanwege de hoge inkomprijs proberen de belangrijkste gebouwen in een dag te zien en huren daarvoor een brommertje in het Hello Guesthouse voor 6 USD. Daarmee rijden we door de machtige toegangspoort de oude stad Angkor Thom binnen. Boven de poort staat een immens groot hoofd met een gezicht aan elke kant van de vier windstreken. Voor de poort is een brug met als balustrade een enorme slang die door verschillende mannenbeelden gedragen wordt. Zulke balustrades zie je in heel Angkor steeds weer. We beklimmen eerst de Bayontempel met zijn meer dan 200 gezichten op de 54 torens, 1 toren per provincie van het toenmalige Khmer-rijk. Daarna bekijken we ook de Baphuontempel, die volop in restauratie is, maar nu nog grotendeels een ruine. Wel machtig mooi is het 350 meter lange olifantenplatform, de tribune helemaal afgezet met olifanten waarop de koning bij plechtige ceremonies plaatsnam en alles overschouwde. Dan bekijken we ook nog de uitgestrekte tempel Preah Khan, het kleine, met vijvers omringde tempeltje Neak Poan en de door de jungle overwoekerde Ta Phrom Tempel. Daarna gaan we op zoek naar de 3 Roluos-tempels, zo genoemd naar het dorpje Roluos, 12 km van Siem Reap. Het staat echter nergens aangegeven en na een tijdje komen we er achter dat de lokale bevolking Roluos "Lalwa" uitspreekt. Na bijna een uur en na door veel kleine wegjes vol zand geworsteld te zijn met ons brommertje, vinden we uiteindelijk de tempels die volgens ons niet echt de moeite zijn. Vlug keren we terug naar het hoofdcomplex om het kroonstuk, de Angkor Wat Tempel, te bezoeken. We bekijken de machtig mooie reliëfs in de zuilengalerij rondom de tempel. Dan beklimmen we de 3 verdiepingen hoge tempel die vanbinnen en vanbuiten helemaal vol in reliëf uitgehouwen beelden staat. Dit is echt wel fantastisch om te zien en alle moeite om hier te geraken over de slechte Cambodiaanse wegen waard. We blijven er tot zonsondergang en keren dan moe maar voldaan naar ons guesthouse terug.

6 maart 2002 Siem Reap - Kompon Kdei 63 km
Bij het ontbijt zien we dat het erg bewolkt is en dat er heel veel wind is. Het ziet ernaar uit dat het gaat regenen. De eigenaar komt ons al lachend zeggen dat we de koning en de koningin zijn, want nu we weer gaan reizen is het weer bewolkt, terwijl het snikheet was de twee dagen dat we in Siem Reap waren. We twijfelen of we wel zullen vertrekken, maar besluiten het er toch maar op te wagen. De eerste 15 km (tot iets voorbij de Roluos-groep waar alle toeristen naartoe gaan) ligt er perfecte asfalt, vanaf dan wordt de weg weer rotslecht. Zo`n 20 km buiten Siem Reap heeft het geregend. Er zijn nu veel plassen aan de kant van de weg waar wij normaal gezien rijden omdat er minder stenen liggen. Nu zijn we verplicht in het midden van de rotslechte weg te rijden en hebben we bovendien veel wind tegen. Het is echt heel vermoeiend. Tegen de middag eten we in een klein restaurantje, maar omdat we ons niet verstaanbaar kunnen maken, ga ik in de keuken aanwijzen wat we willen eten. We kunnen hier overal in dollars betalen, zelfs aan de kleine straatkraampjes, al hebben ze daar dikwijls moeite met het omrekenen. Onderweg zien we geregeld aan huizen borden staan waarop Cambodian People`s Party of Funcinpec staat, de twee aan de macht zijnde politieke partijen. Soms zien we ook borden met Sam Rainsy`s Party staan, de oppositiepartij. We denken dat er in die huizen aanhangers van die bepaalde partij wonen. `s Avonds komen we in Kompon Kdei, een heel klein stadje, aan. Er staat een brug uit de 12de eeuw met de typische slangenbalustrade van de Khmer-koningen. We slapen er bij mevrouw Duong, die een guesthouse heeft nog geen 100 meter na de brug. Zij verhuurt een grote houten kamer met mooie houten meubels voor 3 USD. Er is geen douche, de badkamer is hier echt Aziatisch, dit houdt in dat er een ± 1 meter hoge en 50 cm brede met tegels bezette bak gemetst is in de badkamer. Deze bak staat vol water en je schept met een klein kommetje water uit de bak en begiet jezelf ermee terwijl je naast de bak staat en het water langs het afvoerputje in de vloer van de badkamer wegloopt. Onze kamer staat op palen en eronder is het leslokaaltje waar mevrouw Duong Franse en Engelse les geeft. We horen alles wat er gezegd wordt en kunnen langs de reten in de houten vloer de leerlingen zien zitten. We kruipen vroeg in bed want morgen hebben we weer een zware dag voor de boeg.

7 maart 2002 Kompon Kdei - Kompon Thom 88 km
De weg is ontzettend slecht. Er liggen heel veel stenen op de weg en ernaast heel veel zand. We eten dan ook letterlijk stof, telkens er een voertuig voorbijkomt. Ze rijden immers liever door het zand dan over de stenen. We hebben ook ontzettend veel wind tegen, meer zelfs dan gisteren. Cambodia is bijna helemaal vlak en de wind heeft hier dan ook vrij spel. Er zijn heel grote stukken onbebouwd, geen bomen, geen huizen. Waarschijnlijk ligt het daar nog helemaal vol landmijnen. We zien ook geregeld grote plakkaten waarop met tekeningen wordt uitgelegd dat de mensen als ze een landmijn zien, ze niet mogen aanraken. Als we na 36 km in Stoung aankomen, twijfelen we om er een guesthouse te nemen, maar na gegeten te hebben besluiten we toch maar te proberen Kompon Thom, zo`n 50 km verder, te bereiken. Per geluk wordt de weg geleidelijk aan beter. Maar elke halve kilometer is men een brug aan het bouwen zodat in het regenseizoen het water onder de weg doorkan. Nu de bruggen nog niet klaar zijn, is dit zeer vervelend voor ons, want we moeten steeds langs de kant van de weg omlaag rijden en daarna weer omhoog de weg op. Het wegdek naast de bruggen ligt ofwel vol stenen ofwel vol zand. Het is dus steeds een inspanning om terug op de weg te geraken. Zo ploeteren we maar verder, van kop tot teen bedolven onder het stof, terwijl alle mensen vriendelijk naar ons lachen en de kindjes wuiven. Rond 17.00 uur komen we in Kompon Thom aan, na meer dan 7,5 uur in het zadel. Kompon Thom is een redelijk grote stad. We zien er zelfs een paar Westerse toeristen rondlopen. We nemen een kamer met badkamer in het Moha Leap Guesthouse voor 2,5 USD.

8 maart 2002 Kompon Thom - Skon 92 km

Vanaf Kompon Thom is de weg geasfalteerd. In het begin is het nog hobbelige asfalt met veel gaten. We moeten er echt omheen slalommen. Vanaf hier is er echter ook meer verkeer en het rijdt als gek. Ze toeteren ook heel veel. Maar het is nog steeds heel goed te doen. Het enige ongemak is dat je al eens door een kuil moet, omdat je er niet omheen kan rijden vanwege het vele verkeer. Er zijn echter ook hele stukken perfect asfalt en na 40 km is er enkel nog perfect asfalt. Heel af en toe is er wel een diep gat, zodat je steeds goed moet blijven opletten. `s Middags eten we in een restaurantje in Treang en krijgen weer een hele kom rijst waaruit we dan mogen scheppen. Wel handig, want voor fietsers zijn de gebruikelijke porties meestal te klein. Ze zetten ook speciaal voor ons een Engelstalig kanaal op op TV. Daarna rijden we verder en als we bijna in Skon zijn, waar we van plan zijn te overnachten, krijgt Marc weer een lekke achterband. Het is ontzettend warm en er is bijna geen schaduw. Omdat we nog maar 4 km moeten doen, pompt Marc de band op en probeert er zo ver mogelijk mee te rijden. Na 4 keer pompen komen we aan het eerste guesthouse waar we een kamer nemen. Als we goed en wel in de kamer ingecheckt en gedoucht zijn. Horen we in de gang Engels spreken. Het zijn Magali en Olivier, een Frans koppel dat ook vertrokken is voor een jaar. Als Marc de band vervangt, ziet hij dat het lek weer op de plaats is waar intussen de buitenband een te groot gat heeft. Marc`s achterband is eigenlijk aan vervanging toe, maar hij probeert er toch nog zo ver mogelijk mee te rijden. We hebben twee opvouwbare Schwalbe Marathon XR banden bij ons, die onze vrienden Luc en Nancy voor ons meegebracht hebben naar Goa. Mijn achterband is na 0 lekke banden en bijna 10.000 km nog zo goed als nieuw. Dat komt omdat ik met veel minder gewicht rij dan Marc. Nadat Marc de band vervangen heeft door de nieuwe, lopen we wat op de markt rond. Skon is gekend voor zijn gebraden spinnen. Ze zijn pikzwart en wel 6 a 7 cm groot. Moedig begin ik met mijn ogen dicht aan de harige poten te knabbelen, die eigenlijk naar niets smaken, maar wel vol met harde stukjes zitten die ik vlug uitspuw. Ik zie het niet zitten ook nog het dikke lijf op te eten. Marc heeft er echter geen enkel probleem mee en eet zijn spin rustig helemaal op. Hij zegt dat er niet veel inzit en dat het ook niet veel smaak heeft. Daarna ontmoeten we Magali en Olivier met wie we afgesproken hebben om te eten. 

9 maart 2002 Skon - Phnom Penh 79 km

Het is een gemakkelijke rit naar Phnom Penh en dus geraken we weer niet vroeg genoeg uit bed, in tegenstelling tot Magali en Olivier die ons vertelden dat ze gewoonlijk al voor 6.00 uur op de fiets zitten. We vertrekken pas rond 7u30 maar komen na 15 km Magali en Olivier tegen. De weg is zeer goed, maar er is wel weer tegenwind. We rijden door een heel mooie groene omgeving. Tijdens een colapauze stoppen er nog 2 Hollandse meisjes die ook op de fiets door Cambodia trekken. Zij komen van Phnom Penh en we geven hen informatie mee over de staat van de weg en de slaapplaatsen die er onderweg te vinden zijn. Zij vertellen ons dat ze de Mekong-delta in Vietnam befietst hebben en dat dat zo mooi was, maar dat er in de rest van Vietnam veel te veel verkeer is. We zetten onze weg voort en rond de middag rijden we Phnom Penh binnen. We nemen afscheid van Magali en Olivier en gaan op zoek naar het Okay Guesthouse dat men ons aangeraden heeft. Het verkeer in Phnom Penh is heel goed te doen. Het is ook niet echt een grote stad. We vinden het guesthouse zonder al te veel moeite. Het ligt in een goede buurt van Phnom Penh, aan het water, in tegenstelling tot de meeste andere goedkope guesthousjes, die in een buurt liggen waar het wordt aangeraden `s avonds binnen te blijven. Ons guesthouse is dichtbij de Zilveren Pagoda en het Koninklijk Paleis en er is een mooie esplanade aan het water. Als we na douchen en eten gaan internetten, vernemen we dat het Zwitsers koppel, Sven en Gerda, ook in Phnom Penh zijn en dat ze van plan zijn morgenvroeg te vertrekken. We gaan te voet op zoek naar hun guesthouse dat in de slechtere buurt ligt. Het is bij ons inderdaad wel veel rustiger en verzorgder. Ze zijn niet op hun kamer en we laten een berichtje. We sturen hen ook nog een mail en ja hoor, `s avonds komen ze het restaurantje van ons guesthouse binnengewandeld, samen met Phil, een Engelse fietser die ze ontmoet hebben. Het wordt een gezellige avond en we babbelen lang, zo wordt het veel te laat voor Gerda en Sven die morgen vroeg uit de veren moeten.

10 maart 2002 Phnom Penh

We bezoeken het Nationaal Museum met de vele Khmer-artefacten. Dan lopen we wat rond in Phnom Penh en zien dat de fietsriksja`s hier vooraan een redelijk hoge bak hebben waar je moet in kruipen. Toch zien we dat oude mannen en vrouwen er zonder probleem instappen. Er zijn ook tal van brommertaxi`s, zoals trouwens overal in Cambodia en ook Thailand. We bezoeken de supermarkten vol met dure geïmporteerde goederen, van Nutella tot Hollandse kaas. Op straat zien we kraampjes met gefrituurde kleine vogeltjes. Er zijn ook een aantal aangename parken en we wandelen op de mooie, verzorgde esplanade langs het water. Je wordt wel om de haverklap aangesproken door riksja`s of brommertjes, en ook heel veel bedelaars komen aan je mouw trekken. Dat, en de hoge prijzen, maakt ons verblijf in Phnom Penh enigszins onaangenaam. Ze dringen wel niet erg aan, maar het landelijke Cambodia waar we tot nu toe doorheen gefietst zijn, staat ons toch veel meer aan. In de namiddag bezoeken we het Tuol Sleng Genocide Museum. Tuol Sleng is de naam van de school die Pol Pot en zijn communistisch regime tot gevangenis omgevormd hadden toen hij met zijn Rode Khmer in 1975 aan de macht kwam. De Rode Khmer wilde Cambodia binnen de kortst mogelijke tijd omvormen tot een communistische landbouwersmaatschappij. De inwoners van de steden werden naar het platteland gedreven onder het voorwendsel dat de Vietnamezen de steden gingen bombarderen. Ze werden verplicht de velden te bewerken en mochten niet meer naar huis terugkeren. We zien foto`s van het verlaten Phnom Penh met volledig door struiken en bomen overwoekerde straten. In de Tuol Sleng gevangenis zaten mensen van alle lagen van de bevolking, van arbeiders tot intellectuelen, die ervan verdacht werden het regime tegen te werken. Ook heel de familie van de verdachte werd gevangen gezet, omdat Pol Pot zei: "Als je onkruid wil verdelgen, moet je het met wortel en al uitroeien". Als de verdachten niet dadelijk bekenden, werden ze gemarteld. We zien de martelkamers en -instrumenten. Nadat ze bekend hadden, werden ze naar de "killing fields", de dodenvelden, gebracht en doodgeklopt of afgemaakt met een mes want er moest op kogels bespaard worden. Gemiddeld verbleef een gevangene zo`n 2 a 6 maanden in Tuol Sleng of een andere gevangenis alvorens afgemaakt te worden. We zien ook de piepkleine cellen (80 x 200 cm) die in de vroegere klaslokalen gebouwd werden. Op die manier werd verhinderd dat de gevangenen contact met elkaar hadden. Als ze ook maar het geringste geluid voortbrachten, was dit al aanleiding om weer gemarteld te worden. Op de vloer van sommige cellen plakt nog bloed. We zien ook verschillende lokalen waarvan de muren vol hangen met foto`s die het Pol Pot Regime van de gevangenen genomen heeft. In totaal werd zo`n 2 miljoen van de 7 miljoen Cambodianen door Pol Pot vermoord. Hij stierf in 1998 zonder er ooit voor berecht te worden. Van zijn kornuiten (slechts 6 personen) zijn er nog 2 in leven. Een ervan zit in de gevangenis. Aan het einde van de rondleiding komen we aan de grote, bekende landkaart van Cambodia die op de muur is gemaakt met de schedels van de vele slachtoffers. Alleen hangen er nu geen schedels meer op de kaart tegen de muur, maar liggen ze in glazen kasten ernaast. Men vond dat dit minder luguber was en waardiger voor de slachtoffers. Deze morgen werden ze in een plechtige ceremonie verwijderd. We zijn diep onder de indruk als we de gevangenis verlaten en praten nog even na met de gids, die zegt dat hij in 1975 14 jaar oud was en samen met zijn familie Phnom Penh moest verlaten om op het land te gaan werken. Hij zei dat ze, zoals zovele anderen, slechts het hoognodige hadden meegenomen, omdat ze dachten dat ze na een paar dagen terug huiswaarts zouden mogen keren. Het werden jaren.

`s Avonds wandelen we wat rond op de permanente kermis aan het water. We zien dat er veel rijke Cambodianen zijn die hier veel geld kunnen opdoen. We zien ook de rijke kindjes op de draaimolens zitten terwijl straatkinderen er met hun mond wagenwijd open op staan te gapen.

11 maart 2002 Phnom Penh

Nu het weekend voorbij is, kunnen we eindelijk naar de Vietnamese ambassade. We vragen een toeristenvisum van 1 maand aan. Als we bereid zijn 3 dagen te wachten, kost het slechts 35 USD, terwijl je 45 USD moet betalen voor 2 dagen en 60 USD voor 1 dag. We besluiten 3 dagen te wachten en moeten ons paspoort bij hen laten. Op het aanvraagformulier moeten we de exacte data van onze maand in Vietnam vermelden. Daarna gaan we naar de ambassade van Laos. De bewaker doet de grote poort niet open, maar gebaart ons dat we in zijn klein hokje moeten komen. Hij doet een deur in de grote muur open en we komen in het slaaphok van de bewakers terecht. Het ligt er vol kleren en er staan drie britsen om op te slapen. Er staat een klein laag tafeltje met twee kleine stoeltjes voor waar we op moeten gaan zitten. Dan geeft hij ons de aanvraagformulieren, maar we verstaan uit zijn zo goed als onbestaand Engels dat we ook onze paspoorten moeten achterlaten. Die liggen natuurlijk voor 3 dagen op de Vietnamese ambassade. We zullen ons visum van Laos dan maar in Vietnam aanvragen. Daarna gaan we het "killing field" van Choeung Ek bezoeken. We rijden er naartoe met de fiets, want het ligt 15 km buiten Phnom Penh. Killing fields waren velden vol met massagraven van iedereen die afgemaakt werd omdat hij ervan verdacht werd tegen het regime te zijn of omdat hij familie van een verdachte was. In het midden van het Choeung Ek Veld staat een hoge gedenktoren vol met schedels achter glas. We zien verschillende grote kuilen waar bordjes bijstaan van hoeveel lijken er gevonden werden. We lezen o.a. 385 lijken van vrouwen en kinderen, 240 mannenlijken zonder hoofd...

Nadat we gegeten hebben, gaan we in ons guesthouse een middagdutje doen. Als we terug beneden komen, zien we aan ons guesthouse 2 zware BMW-motoren staan. Eentje ervan denken we te herkennen. Inderdaad, het is die van Frank, de Duitse motorrijder die we in Iran ontmoet hebben. Sindsdien hebben we wel af en toe contact gehouden via e-mail, maar we zijn verbaasd hem hier te zien want we hadden verwacht dat hij nu reeds een aantal weken in Vietnam zou zijn. We gaan nog wat door Phnom Penh wandelen en zien in verschillende boekenwinkels en zelfs op de markt dat men er gefotokopieerde Lonely Planet reisgidsen verkoopt voor een appel en een ei (bv. 3 USD voor Laos, 6 USD voor Vietnam). We gaan ook nog even internetten en zien dat we een mail van Frank ontvangen hebben die zegt dat hij in Phnom Penh is. Als we `s avonds in ons guesthouse aankomen, zit Frank er samen met een andere Duitse motorrijder, Gregor, met wie hij sinds India samenriijdt. Ze komen net terug van de kust hier in Cambodia, waar ze wat langer dan gepland zijn gebleven omdat ze over Vietnam niet echt veel goeds hebben gehoord. Het is een heel prettig weerzien en we babbelen nog tot laat in de avond.


12 maart 2002 Phnom Penh

Vandaag toeren we wat rond in Phnom Penh met de fiets. We zien een grote brand en bij navraag blijkt een sloppenwijk op het dak van een grote building in brand te staan. In deze sloppenwijk wonen zo`n 1.000 mensen en als bij wonder raakt niemand ernstig gewond. Phnom Penh telt zo`n 20 à 30 van deze "dakensloppenwijken". We bekijken ook de mooie koloniale gebouwen zoals het grote postkantoor en het Raffles Le Royal Hotel. Ook het ronde gebouw van de Central Market is heel speciaal. We zien ook de 27 meter hoge Phnom Penh oftewel Heuvel van Penh, zo genoemd naar de vrouw Penh die hier in de rivier 4 aangespoelde boeddhabeelden vond. Deze beelden kregen een onderkomen op de Heuvel (phnom is Cambodiaans voor heuvel) van Penh. In de namiddag proberen we het Koninklijk Paleis te bezoeken, maar we mogen de Troonhal niet binnen omdat er een ceremonie bezig is. We vragen of we met ons ticketje de volgende dag kunnen terugkomen. Daarna wassen we onze kleren. `s Avonds zitten we gezellig samen met Frank en een paar andere reizigers. We trachten informatie te bekomen over de nieuwe grensovergang naar Chau Doc in de Mekong-delta in Vietnam. De toeristen worden er naartoe gebracht met de boot vanuit Phnom Penh voor 15 USD. Wij willen het echter met de fiets proberen, maar weten niet of er een weg is en als er al een is, in welke staat hij is. We vernemen van een Brits koppel dat net van Chau Doc komt dat er geen boten voor publiek transport het traject doen (zij hebben er alleszins geen gezien), maar enkel de "dure" toeristenboten.

 

13 maart 2002 Phnom Penh

Om 10.00 uur mogen we ons Vietnamees visum gaan afhalen. Het ligt inderdaad klaar. We trachten wat informatie te bekomen over de nieuwe grensovergang naar Chau Doc. Men bevestigt ons dat deze grenspost recent is opengegaan voor vreemdelingen (vroeger konden Cambodianen en Vietnamezen er reeds de grens over). Men bevestigt ons ook dat er een weg is, maar dat vreemdelingen enkel de grens over mogen per boot. Ze zeggen ons ook nog dat de internationale checkpost op de rechteroever (oostkant) ligt. We haasten ons vlug terug naar het guesthouse om Frank nog te kunnen verwittigen die gaat proberen via die grensovergang Vietnam per motor binnen te geraken, want aan de gewone grenspost op de highway naar Ho Chi Minh City werden verleden week nog 2 Britse motorrijders geweigerd. Frank en Gregor staan op het punt om te vertrekken als we er aankomen. We zeggen hen dat je volgens de ambassade niet via de weg kan oversteken en dat de checkpost op de rechteroever van de Mekong ligt. Als ze vertrokken zijn, besluiten we ons licht eens te gaan opsteken bij de Belgische ambassade. We worden er heel vriendelijk ontvangen, maar ze kunnen ons geen informatie over de nieuwe grensovergang geven. In de namiddag bezoeken we het Koninklijk Paleis of alleszins de gebouwen ervan die open zijn voor het publiek. Er zijn verschillende hele mooie gebouwen en pagoda`s in de enorm grote tuin. De troonhal hangt vol kristallen luchters en er staan grote beelden. We zien ook de troon van de koning en de koningin staan. We bezoeken de Zilveren Pagoda, zo genoemd naar de vloer van zilveren tegels. We zien er slechts enkele van, want het grootste deel is met tapijten bedekt om ze te beschermen. In het midden van de pagoda staat een boeddhabeeld compleet uit jade. Errond staan nog vele boeddhabeelden in goud en zilver. Het is echt de moeite om te zien.

Als we `s avonds in het guesthouse zitten te eten, horen we opeens zwaar motorgeronk. Frank en Gregor zijn terug. Ze vertellen over de rotdag die ze hadden. Ze hebben de verkeerde rivier gevolgd, ook al had een Cambodiaan hen bevestigd dat het de Mekong was. De weg was echt rotslecht en vol stof (het is hen aan te zien). Bovendien had Frank een lekke band die hij in de volle zon op het middaguur heeft moeten vervangen. Hij zei dat hij bijna flauw viel. Als ze eindelijk bij de grens aankwamen, zei de politie dat de internationale grenspost aan de Mekong was en niet aan de Bassac, de rivier die zij de hele tijd gevolgd hadden. Frank en Gregor besluiten dat het wegens de landmijnen te gevaarlijk is om over kleine veldwegjes in de buurt van de grens te proberen de Mekong te bereiken en keren teleurgesteld terug naar Phnom Penh waar ze uitgeput aankomen na een dag ploeteren in de hete zon. Voor hen geen Vietnam meer, ze hadden bovendien toch al gehoord dat het er niet aangenaam rijden is wegens het te drukke verkeer.

 

14 maart 2002 Phnom Penh - Neak Luong 61 km

De volgende morgen nemen we weer afscheid van Frank en Gregor, die nu richting Laos vertrekken. Er worden nog grapjes gemaakt dat ze misschien beter hun kamer kunnen houden of hun bagage hier kunnen laten staan, als ze deze avond toch terugkomen. Ze kunnen er niet echt om lachen. Wij vertrekken, veel te laat om goed te zijn, richting Vietnamese grens via highway 1 naar Ho Chi Minh. Per geluk is het een redelijk goede weg, al is het asfalt hobbelig en vol gaten, en hebben we een gemakkelijke rit naar Neak Luong, zo`n 60 km verder. Onderweg zien we nog een brommer met lange smalle kar de gracht induiken. We hadden al eerder opgemerkt dat deze brommers gewoon niet kunnen stoppen omdat hun vracht veel te zwaar is voor de remmen van de brommer. Deze brommer heeft dus maar verkozen de gracht in te duiken in plaats van tegen een auto te rijden. Nadat we (voor 200 riel elk) de ferry over de Mekong hebben genomen, vinden we in Neak Luong een kamer voor 5 USD in het Chea Sovan Peach Hotel die bij nader inzien vol muizenstront blijkt te liggen, zelfs tot op de randen van het bed. Hier in Neak Luong gaan we trachten informatie te bekomen over de nieuwe grenspost. Morgen moeten we immers beslissen of we richting Ho Chi Minh City dan wel Chau Doc rijden. We besluiten een gebouw binnen te gaan waar Engelse les wordt gegeven in de hoop hier iemand te vinden die Engels spreekt. We vinden er inderdaad enkele mensen die Engels spreken, al is het niet al te best. Over de grensovergang zeggen ze dat het geen enkel probleem is om over de weg te gaan, die overgang is er al jaren en al jaren is er geen enkel probleem. Dat is inderdaad zo voor Cambodianen en Vietnamezen, maar we proberen hen te vragen wat de toestand voor buitenlanders is. Ze schijnen onze vraag niet te begrijpen. We proberen nog te vragen of er boten varen naar Vietnam. Ze zeggen dat dat geen enkel probleem is als we 50 USD betalen. Uiteindelijk wordt er een jongen bijgehaald die op 15 km van de grens woont, op de linkeroever van de Mekong. Hij zegt dat het zo`n 40 km is van Neak Luong naar Korokar, het Cambodiaans dorpje op de linkeroever aan de grens, maar dat de weg heel, heel slecht is. Hij woont op 25 km van Neak Luong en doet er met de fiets meer dan 2 uur over. Hij vertelt ons ook dat er op de rechteroever een goede weg loopt, maar dat die gevaarlijk is voor fietsers omdat hij heel verlaten is. Ondertussen zijn er een heleboel nieuwsgierigen rond komen staan die ook allemaal hun zegje moeten doen en er wordt unaniem besloten dat we maar beter de slechte weg kunnen nemen. Als wij zeggen dat we echter aan de andere kant van de Mekong, in het dorpje Kaam Sam Nor op de rechteroever, moeten zijn, zeggen ze dat dat geen enkel probleem is, want dat er ferries zijn. Ze begrijpen ook niet waarom wij willen oversteken. Volgens hen kunnen we gewoon aan deze kant blijven en daar de grens overgaan. De hele discussie duurt meer dan een uur, maar nu zijn we toch al iets wijzer. Zo kennen we nu de afstand, de staat van de weg en een paar namen van dorpen. Als we `s avonds terug naar onze kamer gaan, is er enorm veel lawaai van de generator die vlak onder ons open raam staat. Ik ga mijn beklag doen bij de receptie en we krijgen prompt een andere en heel propere kamer.

 

15 maart 2002 Neak Luong (Cambodia) - Chau Doc (Vietnam) 84 km

We vertrekken weer veel te laat, rond 7.30 uur, richting Chau Doc. De weg begint als een goede aardeweg met weinig of geen stenen, maar gaat al snel over in een heel zwaar parcours door droge en steile rivierbeddingen, over wankele bamboebruggetjes en dijkjes. Na een paar kilometer is het nog slechts een paadje langs de rivier waar je enkel per fiets of licht brommertje over kan. Geregeld zijn er ook zijtakken vol water waarrond je dan een omweg in de velden moet doen. Maar het paadje staat inderdaad wel volgebouwd met huizen, zoals de jongen ons gezegd had. Iedereen is heel verwonderd en komt kijken wat er nu wel door hun dorp gefietst komt, maar ze zijn wel vriendelijk. Het is ontzettend hard hier met bagage te rijden, want er ligt soms wel 10 cm hoog rul zand waar je in wegslipt. Geregeld moeten we afstappen en de fietsen duwen. Per geluk is het hier nog redelijk bebost en is er af en toe schaduw. Ergens halfweg drinken we een warme cola. Na een paar uur ploeteren, komen we na 38 km aan in het dorpje Korokar. Daar steken we een zijtak van de Mekong over met een veerbootje dat een jongen over het water trekt met een touw. Hij vraagt 500 riel voor ons beiden. Als we even verder aan de andere kant een politiepost tegenkomen waarop staat "Korokar Kaam Sam Nor Proteger Border Police Post" denken we aan de grens te zijn. Geen enkele van de politiemannen is in deftig uniform en niemand spreekt een woord Engels. Ze vragen onze papieren niet. Wij maken hen duidelijk met een tekening dat we een boot naar de andere kant willen omdat we naar Vietnam willen. Ze doen teken dat we dan toch gewoon de weg moeten volgen, al maken ze helemaal geen aanstalten om ons uit te stempelen. Wij blijven aandringen dat we naar Kaam Sam Nor aan de overkant willen, maar ze schijnen helemaal niet te begrijpen waarom. Uiteindelijk doen ze teken naar een lokale visser met een motorbootje en als we vragen wat het moet kosten, onstaat er tussen de politiemannen en de visser een hele discussie in het Vietnamees en we hebben de indruk dat de politiemannen de visser ertoe aanzetten meer te vragen. Hij zegt 5 USD waar wij hartelijk om lachen. We krijgen de prijs omlaag naar 2 USD wat we nog teveel vinden en laten de visser terug vertrekken. We zien het maar somber in en denken dat we hier bij deze "vriendelijke" mensen onze tent zullen moeten opslaan. We besluiten toch nog maar wat verder te rijden, maar niet te ver, want anders komen we reeds aan de Vietnameze grenspost zonder uitgestempeld te zijn. Na een viertal kilometer en nog steeds geen Vietnamezen vragen we nog eens naar een boot naar Kaam Sam Nor. Het paadje dat hier wel breder maar veel slechter (met stukken beton) is geworden, is ondertussen wel ver van de Mekong weggedraaid. De mensen doen teken dat de boot nog ver is, als ze ons al verstaan hebben. We begrijpen het niet. We waren voor de oversteek van de zijtak al in het grensdorpje Korokar en nu blijkbaar nog steeds. Groot dorp! Na nog wat tekeningetjes en vragen van onze kant, wordt er besloten dat een man op een brommertje ons gaat voorrijden. We volgen hem zeker nog eens 4 kilometer en zien dan dat de weg dichter bij de Mekong komt om tenslotte scherp naar rechts, naar de Mekong, te draaien. Juist als de man rechts een heel klein paadje naar de rivier, 100 meter verder, inslaat, komt een douanier op de weg staan. Inderdaad, links van de weg zie ik een bord staan met "Korokar Kaam Sam Nor Border Police International Checkpoint". Hij doet teken dat we hem moeten volgen naar het gebouw. Hier is iedereen keurig in uniform en spreekt men redelijk Engels. Ze zijn ook heel vriendelijk, geven ons een stoel en zelfs thee. Ze zijn heel verbaasd ons te zien want ze kunnen er maar niet van over dat we langs dat slechte paadje tot bij hen zijn geraakt. Ze vragen wat we hier komen doen en als we zeggen dat we naar Vietnam willen, zeggen ze dat we aan de verkeerde kant zijn en dat aan de andere kant een heel goede weg loopt. We vertellen dat men ons in Neak Luong zei dat het te gevaarlijk was, maar ze zeggen dat dat hen niet bekend is. Ze zeggen dat ze ons met de boot naar Kaam Sam Nor zullen brengen. Aan het water spreken ze een visser aan (of is het een officiële ferry?) en ze gebaren ons in te stappen. Als ik vraag hoeveel het kost, zeggen ze dat de politie betaalt. Zowel de visser als de politie helpen Marc om de fietsen met de bagage in het kleine bootje te krijgen. Ze doen teken dat we moeten plaatsnemen onder het kleine rieten afdakje op de boot. De overtocht duurt 20 minuten en is stikwarm. Aan de andere kant komen we aan de supermoderne nieuwe internationale checkpost. Er is een mooi parkje rond met tafels en stoelen waar je iets kan drinken. Ook hier is iedereen heel vriendelijk maar ook heel verbaasd. Ze hebben hier blijkbaar nog geen overlanders gezien. We vragen hier nogmaals of de weg aan deze kant gevaarlijk is, maar ze antwoorden dat het nergens in Cambodia nog gevaarlijk is, "er zijn geen wapens en mijnen meer in Cambodia". We worden vlug uitgestempeld en gaan op weg naar de Vietnamese grens 2 km verder, in het dorpje Vinh Xuong. Ook daar zijn ze heel verbaasd, maar we worden vriendelijk en vlug verder geholpen. De douanier staat erop dat we "fiets" vermelden bij de aan te geven goederen. Voor we het weten staan we in de Socialistische Republiek Vietnam. Joepie, het is ons gelukt! Nu kunnen we eerst nog de Mekong-delta befietsen alvorens naar Ho Chi Minh City te gaan. We kopen een fles water, met dollars, want aan deze kleine grensovergang hangen geen geldwisselaars rond. Even verder eten we een sandwich met groenten en een of ander gebakken vlees voor 2.000 Vietnamese Dong (1 USD = 15.000 Dong). Na zo`n 3 km op de aardeweg door het dorpje Vinh Xuong gereden te hebben, komen we eindelijk op een asfaltweg, zij het een hobbelige. We zetten koers richting Chau Doc, nog zo`n 40 km verder, volgens onze informatie de enige plaats in de buurt waar er slaapgelegenheid te vinden is. De straat is aan weerszijden doorlopend bebouwd met huizen en heel kleine winkeltjes en restaurantjes. Er zijn ook vele straatkraampjes. Nergens is er lege ruimte, maar toch komt dit helemaal niet bedrukkend over. De huisjes zijn heel proper en iets moderner dan in Cambodia. Toch hebben ze ook hier nog steeds geen koelkasten, maar gebruiken koelboxen zoals in Cambodia. In tegenstelling tot Cambodia waar ze de flesjes en blikjes in de koelboxen zetten, zit er hier enkel ijs in de boxen dat de Vietnamezen in kleine stukjes kloppen om in je glas te doen als je een frisdrank vraagt. Daar zijn wij uiteraard niet mee gediend en drinken onze drank dan maar warm. De mensen zijn heel vriendelijk, maar lachen niet zoveel als de Cambodianen. Op de weg is het druk: voetgangers, fietsers en brommers rijden in alle richtingen door elkaar, maar auto`s zien we zelden. De vrouwen dragen een typische puntige Aziatische hoed van stro, een doek voor het gezicht en lange handschoenen tot aan de ellebogen, allemaal om zich te beschermen tegen de zon. Ze zien er immers graag bleek uit. Al sinds India zien we de tubes "Fair and smooth" met zalf voor een lichtere huid in de winkels liggen. Het leven speelt zich hier grotendeels af op het water, want veel huisjes staan met palen in het water gebouwd. We rijden ook over heel veel brugjes of langs de rivier en zien de vele boten op de kanalen. We haasten ons voort en moeten op elk kruispunt de weg vragen naar Chau Doc. Per geluk zijn er bijna geen kruispunten. Onderweg moeten we een ferry over. Hij kost 2.000 Dong en we hebben nog maar 1.000 Dong over. De boot staat vertrekkensklaar en het meisje aan het loket wil geen dollar aannemen. Ik vind niemand anders bereid dollars te wisselen. Plots komt de kaartjesknipper naar het loket, pakt de 1.000 Dong uit mijn hand, legt er zelf nog eens 1.000 bij en pakt twee kaartjes terwijl hij tegen het meisje in het Vietnamees iets zegt in de aard van "zeg, waar jij allemaal een probleem kan van maken", stopt me de kaartjes in de hand en draait zich om. Het gaat allemaal heel vlug en we staan er wat verbouwereerd bij. Alle omstaanders lachen en doen teken dat we aan boord moeten gaan. De kaartjesknipper staat nog steeds even verder met zijn rug naar ons toe en we krijgen niet meer de kans hem te bedanken. Moe maar tevreden komen we `s avonds in Chau Doc aan. We zijn blij dat we Vietnam langs hier zijn binnengeraakt.

 

16 maart 2002Chau Doc (Sam-berg) 15 km

We houden een rustdag in Chau Doc en bezoeken de heilige Sam-berg, 5 kilometer verder. Het is een drukbezocht pelgrimsoord en er staan veel tempels op de flanken van de berg. We fietsen de berg rond en bezoeken enkele tempels. We zien de mensen allerhande offergaven brengen. Er liggen gebraden speenvarkentjes uitgestald waarvan je een stuk kan laten afsnijden. Dat wordt dan op een grote schotel gelegd die je dan voor een of ander godenbeeld kan gaan zetten. Ook fruit wordt geofferd. Gekleurd papier, het lijkt geschenkpapier, wordt verbrand in een grote ijzeren ton, ook geld (echt of vals?) wordt erin gegooid. Het is heel druk met biddende mensen in de tempels en er staan de raarste godenbeelden. Wij lopen er tussen en niemand let op ons. Daarna lopen we op de grote markt rond. Er liggen heel veel etenswaren uitgestald die we niet herkennen. Er staat zelfs een schotel met een zwart vocht in en op de rand liggen 2 kleine schedels (van apen?). `s Avonds in ons hotelletje ontmoeten we een Duitse jongen die met het openbaar vervoer reist en ons zegt dat de weg naar Long Xuyen, onze bestemming van morgen, heel slecht is omdat men er aan het werken is. De weg ligt vol stenen en er is enorm veel stof.

 

17 maart 2002 Chau Doc - Long Xuyen 61 km + 2 km ter plaatse

Omdat de weg slechts is, steken we de rivier terug over naar het dropje Chau Giang aan de andere kant en volgen er een klein aardewegje. Hier kunnen geen auto`s komen. Als we de weg vragen, merken we dat niemand Engels spreekt, maar met gebarentaal kunnen we ons wel behelpen. Vervelend is wel dat iedereen alles begint aan te raken zodra we stoppen en te vragen of ze de oude fietsband krijgen die Marc achterop heeft gebonden (hij kan er geen afscheid van nemen). We drinken ook weer warme cola aan een café, want in de koelboxen ligt er enkel ijs. We krijgen er ook nu weer een groot glas met ijsblokjes bij, maar daar wagen we ons toch niet aan. Tegen dat onze cola bijna leeg is, staat heel het dorp rond ons en is het tijd om te gaan. Hier in Vietnam zien we onderweg geregeld cafés. Zelfs op dit paadje zijn er enkele. Sommige zijn heel mooi ingericht en vele hebben hangmatten. We zien er de mensen echter geen bier drinken, maar wel thee en koffie (ja, de Vietnamezen drinken veel koffie). Na 30 km gebaren de mensen dat we naar de andere kant moeten voor Long Xuyen. We laten ons overzetten door een van de vele ferries. De weg is inderdaad rotslecht, vol met grote stenen. Het is moeilijk om vooruit te geraken. Er is ook ontzettend veel verkeer: bussen, vrachtwagens, auto`s en brommers, en ze toeteren allemaal om het hardst. Per geluk wordt de weg wat beter (kleine stenen) na 4 km en af en toe zijn er zelfs een paar kilometer heel gladde asfalt. En wij die dachten dat we die Cambodiaanse toestanden achter ons gelaten hadden! Zo sukkelen we voort tot we in Long Xuyen aankomen, een redelijk grote, uitgestrekte stad, waar we een kamer vinden voor 70.000 Dong. In het hotel vertelt men ons dat er momenteel geen elektriciteit is in de stad maar dat ze een generator hebben. We vinden het niet echt een gezellige stad en we vinden de mensen ook niet echt vriendelijk. Ook hier moeten we lang zoeken om een koude cola te vinden. Als we `s avonds gaan eten, is de stad pikdonker want er is nog steeds geen elektriciteit en op straat hoor je overal het geronk van generatoren.

 

18 maart 2002 Long Xuyen - Vinh Long 69 km + 7 km ter plaatse

Als we `s morgens vertrekken, wil het hotel enkel Vietnamees geld aannemen. Dat is een mooie streep door onze rekening. Nu hebben we bijna geen Dong meer over. Als ontbijt eten we een noedelsoepje, want dat is wat de Vietnamezen eten en er is weinig anders te vinden op plaatsen waar geen toeristen komen. Na 8 km nemen we een hele grote ferry (2.000 Dong) naar het dorpje Thanh Hu`ng om in de richting van Vinh Long te gaan. `s Middags proberen we op 2 plaatsen te vragen wat een soepje kost, maar de mensen verstaan compleet niet wat we willen. Als we teken doen dat ze de prijs moeten opschrijven, schrijft een mevrouw "1 sup". In het derde restaurant hebben we uiteindelijk na niet al te veel tijd een soep en een warme cola voor onze neus staan. We hebben veel wind tegen vandaag en het asfalt is heel ruw en hobbelig. Zwaar trappen, maar het is hier zo vlak als het maar kan zijn en de weg loopt ook mooi langs het water. We zien geregeld kleine vrachtschepen geladen en gelost worden. Dat gebeurt hier nog allemaal manueel en we zien de kleine Vietnameesjes met zakken van 100 kg op hun rug schouwen. Als we in Vinh Long aankomen gaan we dadelijk naar de bank. We worden er zeer efficiënt en vriendelijk verder geholpen. Nadat we een kamer hebben gevonden (voor 50.000 Dong) en gedoucht hebben, gaan we nog naar een andere bank om travellers` checks te wisselen. Als we voor de bank stoppen is het 2 minuten voor 4 en de bank sluit om 4. De bewaker aan de deur laat ons zonder problemen binnen en we zien dat iedereen nog druk zit te werken. We worden ook hier heel vriendelijk voortgeholpen en als we 10 minuten later buitenstappen zit iedereen nog steeds druk te werken, ook al is nu de hoofdingang al gesloten. Ook in deze stad verwonderen we ons er weer over hoe weinig Engels de Vietnamezen spreken. En hoe weinig koude cola er te vinden is. Vinh Long is wel een min of meer gezellige stad (te groot), met een paar (duurdere) restaurants aan het water. `s Avonds kruipen we vroeg in bed, want morgen moeten we weer heel vroeg op.

 

19 maart 2002 Vinh Long - Long An 90 km

`s Morgens rijden we 7 km terug over dezelfde weg om de grote brug over de Mekong over te steken. Het is een immens grote, witte brug (in de vorm van de Golden Gate-brug in San Francisco), gebouwd in 2000 met de hulp van Australië. De Vietnamezen beschouwen de brug echt als een toeristische attractie. Boven in het midden van de brug staan kraampjes met eten en er lopen venters rond met postkaarten en zelfs fotografen die je foto nemen als je dat wil. Vele auto`s stoppen zomaar op de brug, zonder rekening te houden met het andere verkeer. We zien ook beneden aan de brug een bus Vietnamezen uitstappen en te voet over de brug gaan. Eens over de brug begint het verkeer drukker en drukker te worden. De Vietnamezen toeteren ook veel, maar het is toch niet zo erg als in India. De weg is perfect, met witte lijnen en al, en dat maakt het heel wat minder chaotisch dan in India. We hebben zelfs een pechstrook om op te rijden. Helaas moeten we die delen met ontelbaar veel fietsers en bromfietsers, en allerhande karren. Ze rijden er zelfs in twee richtingen op, wat maakt dat we toch nog geregeld de rijweg op moeten, tussen het drukke verkeer. Als we midden in een groep scholieren terechtkomen is het opeens wel heel erg druk en is het dubbel uikijken geblazen. We komen ook een groep wielertoeristen tegen (of zijn het professionele renners?). Ze hebben zelfs een volgbrommer, waarvan de passagier op zijn schouder 2 fietskaders draagt en in zijn hand 2 wielen. Opeens zien we naast de kant van de weg een knalgele vrachtwagen stoppen en er stappen westerlingen uit. We stoppen ook en zien dat ze zowaar een Belgische nummerplaat hebben. Het zijn Koen en Heidie uit Brugge die met hun 4 kinderen (waarvan de jongste slechts 4 jaar oud) voor een jaar met een omgebouwd autootje van zo`n 13 ton de wereld rondtrekken. Ze hebben er een heel interessante website over: rijst.webb.be. We eten samen met hen en al babbelend gaan zomaar 3 uren voorbij. Als we terug vertrekken, is het zelfs nog drukker, want de avondspits begint. We fietsen nog 40 km verder tot in Long An waar we een heel goede hotelkamer vinden voor 80.000 Dong.

20 maart 2002 Long An - Ho Chi Minh City (Saigon) 46 km

We staan veel te laat op en zijn pas op weg rond 9.00 uur. Per geluk moeten we vandaag slechts tot Ho Chi Minh City, het vroegere Saigon, fietsen. Op zeker moment voelen we water op ons sprenkelen. Als ik opzij kijk, zie ik een Vietnamees een vrachtwagen vol varkens afspuiten en het water vliegt alle kanten uit. Ik ben nog volop mijn mond aan het afvegen als Marc omkijkt om te zien of ik bemerkt heb vanwaar deze onverwachte verfrissing kwam. Het verkeer wordt drukker en drukker naarmate we HCM naderen. Maar op zo`n 15 km van het centrum wordt al het zware verkeer omgeleid en is het heel wat rustiger, ook al worden we nu omringd door honderden brommers en ook enkele fietsers. Ze rijden echt in alle richtingen, maar als je probeert met de grootste stroom mee te rijden, valt het nog wel mee. Als we de weg vragen naar de straat met de goedkope hotelletjes rijdt een brommertje ons voor. De kamers zijn duur in HCM maar we vinden er toch een voor 6 USD (de meeste vragen 8 USD). Na douchen en eten, wandelen we wat rond tussen de vele toeristenrestaurantjes en -winkeltjes. Men leurt er op straat met van alles en er wordt ons om de haverklap gevraagd of we iets willen kopen, ook marihuana en massages worden aangeboden.

 

21 maart 2002 Ho Chi Minh City

We gaan de stad verkennen. Overal, maar dan ook overal, krioelt het van de brommertjes, maar er rijden opvallend weinig auto`s. We worden constant aangesproken door riksja`s en brommertaxi`s. We gaan naar het War Remnants Museum, over de Amerikaans-Vietnamese oorlog. Alle wreedheden van de Amerikanen worden er met tekst en foto`s breed uitgesmeerd. We zien er ook Amerikaanse pantservoertuigen, tanks, vliegtuigen, bommen, ... Er is ook een guillotine die de Fransen gebruikten. Er is een model van de zogenaamde tijgerkooien die de Zuid-Vietnamezen gebruikten om de gevangen Viet Cong (Noord-Vietnam) in te zetten. Het zijn heel kleine kooien die doen denken aan Pol Pot`s omgebouwde klaslokalen. Er zijn ook veel foto`s over de verschrikkelijke brandwonden die de door de Amerikanen gebruikte napalm veroorzaakte, en van de vele vervormde baby’s door het overvloedig gebruik van dioxine, agent orange zoals het door de Amerikanen werd genoemd, om de jungle waarin de Viet Cong zich verschuilde te ontbladeren. Nadien wandelen we naar het grote plein waar de Notre Dame-kathedraal staat, gebouwd op het einde van de 19de eeuw, en het mooie koloniale postkantoor. Dan bezoeken we het Museum van Ho Chi Minh City, over de geschiedenis van de stad met veel aandacht voor de communistische strijd en de verovering van Saigon in 1975 door de communisten van Noord-Vietnam. Daarna ga ik naar het blindeninstituut waar de blinden traditionele Vietnamese massage geven en er ook een sauna is. Het kost 25.000 Dong per uur. Ik kan niet zeggen dat het een aangename ervaring was. Ik zou geld hebben gegeven opdat het meisje zou ophouden met me pijn te doen en hoopte de hele tijd dat dat uur maar vlug om zou zijn, maar ik voelde wel het verschil nadien. Mijn spieren voelden inderdaad veel losser aan. Na nog een uurtje uitzweten in de sauna voelde ik me als herboren. Als we `s avonds de boekenwinkels in de buurt van ons hotelletje bekijken, blijken ze ook fotokopies van de Lonely Planet gidsen te verkopen. Hier is de kwaliteit zelfs beter dan in Cambodia (de foto`s en landkaarten zijn in kleur gefotocopieerd) en ze zijn nog goedkoper, bv. Laos 3 USD en Vietnam 4 USD. We besluiten ze te kopen, want met de in Thailand voor de India-gids ingeruilde South East Asia-gids kun je niet veel doen als je met de fiets reist. Er staat echt heel weinig in. Ik ga dus onderhandelen en kan de gidsen voor Laos, Vietnam en Thailand bemachtigen voor 6 USD in ruil voor onze SE Asia-gids.


22 maart 2002 Ho Chi Minh City

Vandaag wordt Marc 33 jaar. We bezoeken het Reunification Paleis. Het moderne paleis werd gebouwd in 1966 voor de president van Zuid-Vietnam. Op 30 april 1975 drongen de communistische tanks van de Noord-Vietnamezen door het ijzeren hek en namen het paleis in beslag. Binnenin kan je nog al de conferentie- en ontvangstkamers met de originele meubels zoals ze in 1975 waren bewonderen, evenals de presidentiële leefvertrekken, inclusief cinemazaal, danszaal, een kamer om kaart te spelen met een bar en een helipad voor de presidentiële helicopter. We worden door de gids ook naar een muziekkamer geloodsd waar we zelf mogen proberen traditionele Vietnamese instrumenten te bespelen. Niet gemakkelijk, zeker niet als je nog geen Belgische kan bespelen. Maar de gids speelt een mooi Happy Birthday-liedje voor Marc, uit volle borst meegezongen door de groep Amerikanen die samen met ons de rondleiding krijgt. Daarna dalen we af in de kelder van het paleis waar er een heel netwerk is van gangen en kamers met telecommunicatie-apparatuur en militaire landkaarten aan de muur, evenals ontsnappingstunnels. De rest van de dag besteden we aan het intypen van het verslag voor de website.

 

23 maart 2002 Ho Chi Minh City

`s Morgens pakken we vlug alles in en als Marc na het ontbijt zijn fietsbroek wil aanttrekken, ontdekt hij dat er achteraan 4 grote gaten in zijn, per geluk niet in het zeem. We hadden namelijk was afgegeven in ons hotelletje. Ik ga mijn beklag doen bij de receptie, waar de kuisvrouw juist aanwezig is. Zij beweert dat de gaten in Marc`s broek van slijtage zijn, want dat mijn broek ook een gat heeft. Mijn broek is namelijk een halflange, zeer goedkope broek die ik in Thailand heb gekocht om over mijn fietsonderbroek aan te trekken en die nu, na amper drie weken, inderdaad reeds kapot is. Ik kan de receptionist er echter van overtuigen dat de gaten echt nog niet in Marc`s broek waren toen we ze afgaven om te wassen. Hij stelt eerst voor een nieuwe broek te kopen, maar als ik de prijs zeg (40 USD), stelt hij voor dat de kuisvrouw de broek herstelt. Ik zeg hem dat we dan verplicht zijn om een dag langer te blijven, want dat we wegens het warme weer heel vroeg moeten kunnen vertrekken. Hij stemt ermee in ons een nacht gratis te laten verblijven en verontschuldigt zich verschillende malen. Marc voelt zich echt slecht dat hij de broek heeft afgegeven. De hele reis hebben we zelf onze was gedaan. Nog maar 3 keer hebben we onze was laten doen, en 2 keer hadden we een probleem. De eerste keer was in Esfahan bij de Amir Kabir-gebroerders, toen al onze was grijs verkleurd was en alles vol noppen stond. Ook Frank, Debra en Craig hadden daar hetzelfde probleem. We betrouwen niet erg op de herstelkunst van de kuisvrouw en vragen de receptionist waar we fietsbroeken kunnen kopen. Hij stuurt ons naar een straat met heel veel sportwinkels, maar buiten tennis- en voetbalkleding hebben ze niet veel. We vragen het dan in een winkel waar ze koersfietsen verkopen en die sturen ons weer naar een andere hoek van de stad. Kortom, we lopen een paar uur in HCM rond en bekijken zowat alle sportwinkels die er zijn en vinden geen enkele fietskleding. Terug in het hotel lijkt de broek toch redelijk hersteld. Nu is het nog af te wachten of de lapjes die de kuisvrouw er aan de binnenkant heeft ingenaaid geen pijn gaan doen. Marc heeft nog wel een fietsonderbroek, maar geen short om erover te doen en met een lange broek fietsen in deze hitte is echt niet te doen. In de namiddag werken we verder aan dit verslag en `s avonds kruipen we vroeg in bed want morgen is het weer fietsdag.

 

24 maart 2002 Ho Chi Minh City - Long Khanh 79 km
Nog vergeten te zeggen over HCM: als de brommertaxi’s je in Phnom Penh soms al lastig vallen, dan is dat in HCM wel tien keer erger. Bovendien word je er ook geen minuut met rust gelaten als je in een restaurant zit te eten. Om de haverklap komt er iemand wel iets anders onder je neus steken om te kopen. Zo leuren ze er o.a. met boeken (ook gefotokopieerde), loterijbriefjes, sigaretten, aanstekers, schilderijen, tekeningen, zonnebrillen, … De ene na de andere komt je lastig vallen. Als je niets koopt, zijn ze nog kwaad ook. De Vietnamezen staan er bij de toeristen ook om bekend om nogal vlug “fuck you” te zeggen. Ook ons is het overkomen dat een jongentje van een jaar of 10 dat chewing gum kwam verkopen in een restaurant in het weer naar buitengaan vlug “fuck you” tegen ons kwam zeggen en tegen een andere toerist, die ook niets gekocht had, zijn hoofd mepte. En bij aankomst in HCM, toen een jongen van een jaar of 16 ons een kamer kwam aanbieden voor 5 USD (dit zijn de typische mannetjes die op commissie werken) en we al een paar keer nee hadden gezegd en gevraagd of hij ons met rust kon laten, riep hij ons “fuck you, stupid …” (dat laatste hebben we niet meer verstaan) na terwijl hij wegging. Op 24 maart vertrekken we dan toch uiteindelijk uit HCM, na onze gratis nacht in het hotel. We zijn weer te laat op weg. Het is al 8.30 uur, maar gelukkig is het bewolkt. Samen met honderden andere brommertjes en ook een paar tientallen fietsers rijden we door HCM. Ze blijven ons vergezellen tot zo’n 40 km buiten HCM waar het uiteindelijk wat kalmer wordt. Maar de weg gaat nu wel op en neer, zodat we soms lichtjes moeten klimmen. We volgen de hele tijd highway 1. Het asfalt is perfect en we hebben constant een pechstrook om op te rijden. Het grootste deel van de weg is bebouwd en lelijk, maar verder weg van HCM zijn er ook groene stukken van eindeloze rechte rijen bomen, waarschijnlijk aangeplant. Hier zien we plots op het ene rijvak een brommertje liggen en op het andere een man buiten bewustzijn. Hij ligt in een onnatuurlijke houding op zijn buik en zijn hoofd is vol bloed. Een troep Vietnamezen staat erop te kijken. Wij rijden door zonder te stoppen. We hebben van andere reizigers gehoord dat als je helpt, je zelf bij het ongeval betrokken wordt en dat je er problemen kan door hebben. Wat kunnen we ook doen? We denken dat hij dood is, want zijn hoofd ligt in een rare hoek en is rood en opgezwollen. Bovendien doen de Vietnamezen zelf ook helemaal niets, ze verwittigen zelfs het aankomende verkeer niet. Rond de brommer ligt een grote plas benzine. In Long Khanh, de enige plaats van betekenis tussen HCM en de kust 200 km verder, gaan we op zoek naar een hotel. We vragen het een paar keer, maar niemand spreekt ook maar het geringste Engels. We menen te verstaan 1 km verder. Als we het daar nog eens vragen in een restaurant, doet de restauranthouder teken dat we mee naar achter moeten komen. Daar heeft hij 4 piepkleine kamers met douche maar zonder toilet voor 50.000 Dong. We willen eerst nog eens gaan kijken wat de alternatieven zijn en proberen hem uit te leggen dat we misschien later terugkomen. Als we bij een kruidenier nog eens naar een hotel informeren, doet een man op een brommertje teken dat hij ons wel zal voorrijden. Hij leidt ons naar een hotel in het grote “Cong Vien Hoa Bin”-park dat op highway 1 ligt. Ze vragen 80.000 Dong voor donkere, afgeleefde kamers. In de donkere gangen zijn mooie muurschilderingen. Dit moet hier vroeger een mooi kasteeltje geweest zijn, maar alles is nu redelijk vervallen. We besluiten niet te blijven, maar nu begint de man met het brommertje om geld te vragen. Hij doet redelijk lastig en blijft maar aandringen. Uiteindelijk raken we toch van hem af. We rijden terug naar het stadje en besluiten het aan de apothekeres te vragen, maar ook zij spreekt niet het minste Engels. We gaan terug naar het eerste restaurant, maar nog voor we van de fiets gestapt zijn, doet de eigenaar al teken dat hij geen kamer meer heeft voor ons. Raar, een halfuurtje geleden leken alle kamers nog vrij. We zien duidelijk dat hij kwaad is. Daarstraks was hij heel vriendelijk, nu gunt hij ons geen blik meer. We gaan eerst wat eten, want ondertussen zijn we hier al meer dan een uur aan het rondrijden. Daarna gaan we ons geluk nog eens beproeven in het park, want we denken dat er behalve een hotel (“khach san” in het Vietnamees) ook nog een guesthouse (“nha tro”) is, zoals het op het plannetje bij de ingang aangegeven staat. Als we dieper het park in rijden, komen we inderdaad aan de “Nha Tro Hoa Bin”, een nieuw, modern gebouw. Ze vragen 70.000 Dong voor heel grote kamers met living en badkamer. Hadden we dit nu maar een paar uur eerder gevonden! Het is perfect. Het ligt midden in het rustige park en buiten staan tafels en stoelen om op te zitten. ‘s Avonds rijden we terug het stadje binnen om te gaan eten. In het restaurantje waar we deze middag al gegeten hadden, worden we ook nu weer door de vrouw heel vriendelijk bediend. Als we bijna gedaan hebben met eten, komt echter een oude man uit de keuken en begint heel luid ruzie te maken. We weten niet goed tegen wie hij spreekt. De vrouw kijkt gegeneerd naar ons. We denken dat het over ons gaat. Misschien een oorlogsveteraan die aanstoot neemt aan ons Westers uiterlijk.


25 maart 2002 Long Khanh - Phan Thiet 113 km
Deze keer geraken we wel vroeg uit de veren en zijn om 6.30 uur al op weg. Het is ook nu weer bewolkt, maar we hebben sterke tegenwind. Als we om 8.30 uur aan een groot wegrestaurant stoppen, gaat de bazin helemaal achteraan in het grote restaurant staan met haar rug naar ons toe. Na een tijdje worden we toch aangesproken door een jongen die er werkt en bestellen een omelet. De jongen knikt, maar dan komt de bazin ertussen die zegt dat ze geen omelet hebben en ook geen noedelsoep terwijl het personeel nog volop de tafels aan het afruimen is van de bus die net vertrekt. Dit is zeer onwaarschijnlijk. Zelfs het kleinste straatkraampje in Vietnam verkoopt noedelsoep als ontbijt. Er vlak naast is een heel klein restaurantje waar ze ons zonder problemen een omelet met brood voorschotelen. De weg blijft ook nu continu klimmen en dalen. Soms zijn er korte, steile beklimmingen. Er is op de highway niet zoveel verkeer, behalve als we in groepen scholieren terechtkomen ‘s morgens en ‘s middags, wordt het plots wel heel druk door al die brommertjes en fietsers rondom ons. En soms is het ook heel druk als we door een van de dorpen (om de 10 à 15 km) rijden. Er is hier niet echt veel te zien. Bovendien moeten we stevig trappen met zo’n sterke tegenwind. Rond 14.00 uur komen we in Phan Thiet aan, een redelijk grote stad waar de highway dwars doorheen loopt. Maar er zijn hier wel heel veel hotelletjes. Niemand spreekt echter weer een woord Engels. In Cambodia spraken de mensen veel meer Engels en je zag er ook overal, zelfs in kleinere plaatsen, publiciteit voor Engelse les en Engelse scholen. Zelfs in het kleine plaatsje Kompon Kdei gaf mevrouw Duong ‘s avonds Engelse les.


26 maart 2002 Phan Thiet - Tuy Phong 94 km
We slapen weer te laat en het is al na 7.00 uur eer we op weg zijn. We vervolgen onze weg op highway 1 die helemaal van Ho Chi Minh in het zuiden langs de kust naar Hanoi in het noorden loopt. Er is hier niet echt een alternatief, want naar het schijnt zijn de wegen in de bergen in het binnenland heel slecht en bovendien mogen toeristen op veel plaatsen niet komen. Dit is immers een nogal streng gecontroleerd communistisch land. We hoorden van verschillende reizigers (o.a. ook van de Belgen met hun vrachtwagen) dat ze ‘s nachts door de politie werden weggejaagd als ze probeerden wild te kamperen. Sinds we Vietnam zijn binnengekomen ontvangen we ook heel moeilijk nog buitenlandse zenders op onze wereldontvanger. Per geluk kunnen we het nieuws bekijken in de internetcafes die in de grotere plaatsen wel te vinden zijn. Op TV zie je hier ook enkel Vietnamese posten. Als er al anderstalige programma’s (meestal Aziatische soaps) te zien zijn, zijn ze steevast gedubd door een enkele stem die alle tekst op dezelfde monotone manier afdreunt. Sommige duurderde hotels hebben wel satelliet-TV met het kanaal Cinemax dat voortdurend Engelstalige films uitzendt. Ook Engelstalige geschreven pers is schaars. Enkel in de grote steden (zo`n vijftal in heel Vietnam) kan je de Engelse krant Vietnam News met vooral buitenlands nieuws vinden. Vandaar dat de Vietnamezen zo weinig Engels kennen, ze horen of zien het nergens.

Het is nu echt warm aan het worden hier in Azië. Dit is de heetste periode. Het wordt nu geleidelijk warmer tot in mei-juni als het regenseizoen begint. De temperatuur loopt hier rond de middag gemakkelijk tegen de 40 graden aan. Dat is echt warm om te fietsen.

In het begin van de dag ontmoeten we twee Vietnamese wielertoeristen. Ze komen een tijdje naast ons fietsen, maar spreken uiteraard weer geen woord Engels. Ze bekijken onze fietsen en wij de hunne. Ze rijden op oude mountainbikes. Een van hen doet teken dat hij mijn drinkbus wil, al hebben ze ieder zelf een drinkbus. Ik doe alsof ik het niet versta en wijs ook op zijn drinkbus. Als we ‘s middags iets willen eten, vragen ze weer een veel te hoge prijs, zodat we moeten doorrijden en ergens anders proberen. Je moet hier in Vietnam altijd goed op voorhand de prijzen vragen, want ze zijn echt wel op het geld van de toeristen uit. In de volgende plaats vragen ze nog steeds te veel, maar we besluiten hier toch maar te eten. Je kan niet blijven zoeken, zoveel mogelijkheden zijn er bovendien ook niet. Het is niet lekker op de koop toe en we moeten weer warm water drinken.

We hebben ook vandaag weer heel sterke tegenwind. Er is weinig verkeer en de streek is redelijk verlaten en heel dor. Onderweg zien we geen enkele min of meer grotere plaats en geen enkele slaapgelegenheid. We zien wel weer een ongeluk, twee vrachtwagens tegen elkaar. In het dorre landschap zien we geregeld groepjes van 2 of 3 graven her en der verspreid. We zagen in de Mekong-delta ook regelmatig graven midden in de rijstvelden. Nochtans zien we in Vietnam ook geregeld echte kerkhoven. Als we na meer dan 90 km in Tuy Phong, een iets grotere plaats, vragen of er een hotel is, komen we zowaar een jongen tegen die redelijk goed Engels spreekt. Er blijken hier 2 hotels te zijn en we nemen een kamer in één ervan voor 50.000 Dong. In het midden van het hotel is een grote open plaats die de familie als living gebruikt en waarop ook alle deuren van de goedkopere kamers uitgeven. Ook al ligt dit hotelletje 2 km van de highway, toch vinden we ook hier weer geen rust, want ze zetten de TV, die vlak voor onze kamer staat, echt heel luid. We denken dat de Vietnamezen doof zijn van al het getoeter in het verkeer.


27 maart 2002 Tuy Phong - Phan Rang 59 km
Vandaag rijden we door een groenere omgeving en is het redelijk vlak. Als we nog maar pas vertrokken zijn, komen we een ouder Nederlands fietskoppel tegen. Ze zijn 6 weken in Vietnam komen fietsen met de Nederlandse organisatie Vlieg & Fiets. In Ca Na, een klein toeristisch plaatsje aan de kust, drinken we een (koude) cola op een terrasje met zicht op zee. Nog voor de middag komen we in Phan Rang aan. De hotels zijn een grote teleurstelling. Er zijn 3 grote hotels die allemaal 22 USD vragen. In een ervan staat aan de balie een mooie plastieken houder met de verschillende prijzen per kamertype, de goedkoopste dus 22 USD. Als ik de achterkant ervan bekijk, kosten dezelfde kamers slechts 150.000 Dong (= 10 USD). Als ik de receptioniste, die goed Engels spreekt, hier op wijs, zegt ze dat dat de prijs voor de Vietnamezen is en dat de duurdere prijs voor “foreigners”, vreemdelingen, is. In een ander van de dure hotels, komt de receptioniste al naar buiten gelopen als ze ons ziet stoppen en zegt dat ze geen kamer heeft voor ons. Haar Engels is redelijk slecht en ze kan niet antwoorden op mijn vraag waarom. Het is een groot hotel en het ziet er allesbehalve vol uit. Daarna bekijken we de kleinere hotels. Dat zijn pas echte krotten (voor Vietnamese normen, in het algemeen zijn de goedkope hotels hier heel goed), maar de prijzen zijn desalniettemin hoog. We kiezen het minst slechte eruit en krijgen de prijs van 10 USD toch nog omlaag naar 7 USD (105.000 Dong). We begrijpen er niets van. Tot nu toe hebben we overal in Vietnam goede kamers gevonden voor de prijs van 4 tot 6 USD en opeens in deze stad heb je niets dan heel goede maar wel dure hotels ofwel heel slechte maar toch ook nog dure. We hadden gehoopt hier een fijn hotelletje te vinden waar we wat konden relaxen omdat we juist vandaag een korte rit hadden en hier al voor de middag zijn aangekomen. Na douchen en eten, gaan we op onze vieze kamer vol kakkerlakken zitten, want op straat werden we eerst weer aangesproken door een paar lotjesverkopers en bedelaars en dan gevolgd door een oudere man die kwaad heel hard van alles roept en we denken het woord “Amerika” af en toe te verstaan. In een winkeltje kopen we wat koekjes en pindanootjes en besluiten nog slechts voor het avondeten buiten te komen. ‘s Avonds vragen ze in een groot restaurant 10.000 Dong voor een noedelsoep (normaal 5.000 a 7.000 Dong). Als we zeggen dat we dat wel erg veel vinden en vragen of het dan een heel grote soep is, klapt de mevrouw kwaad de menu dicht en gaat terug achter haar toog staan zonder ons nog een blik waardig te gunnen. Eventjes verder, in een klein familierestaurantje eten we een lekkere noedelsoep met brood op de koop toe en we worden heel vriendelijk bediend.


28 maart 2002 Phan Rang - Nha Trang 106 km
Als ik `s morgens bij het op de fiets stappen mijn pet wil aanzetten, zie ik nog net op tijd dat er zich een grote kakkerlak van ongeveer 6 cm in verschuilt. Ik schud hem eruit, maar hij wil blijkbaar absoluut mee, want hij kruipt vlug op mijn pedaal, maar we laten hem toch achter in Phan Rang. Ze mogen hem hebben in dit gezellige stadje. Vandaag hebben we een redelijk fijne rit. De omgeving is heel groen, de weg is redelijk vlak en er is geen wind, maar de laatste 20 km voor Nha Trang, dat aan de zee gelegen is, is er een ontzettend sterke tegenwind. We vinden vlug een kamer in het O-Sin 1 Hotel voor 5 USD, maar er zijn wel vochtplekken op de muur. We gaan Nha Trang bekijken. Het is een heel toeristische badstad met ontzettend veel hotels. Voor ons is het wel fijn om nog eens milkshakes, pannekoeken en spaghetti te kunnen eten. Als we ‘s avonds terug in onze kamer komen, is het alsof we een sauna binnenkomen, warm maar vooral heel vochtig. Onze bezwete fietskleren die we aan de kapstok te drogen hadden gehangen zijn nu nog veel natter dan voordien. Bij nader inzien zijn er hier en daar ook heel kleine plasjes op de grond van water dat gewoon door het plafond komt gedruppeld. Er moet een lek in de waterleiding zijn, want in deze periode regent het hier niet. ‘s Avonds boeken we een snorkelboottochtje als verjaardagsgeschenk voor Marc. Als we de publiciteitsfoto`s in de reisbureautjes bekijken, zien we dat er nogal wat gedronken (goedkope rode wijn is immers gratis) en vooral gezongen wordt aan boord. Er is immers animatie voorzien. Ieder reisbureautje heeft zijn eigen boten en biedt zijn eigen programma aan. We proberen de minst luidruchtige te boeken.

29 maart 2002 Nha Trang (snorkelboottrip)
`s Morgens worden we door een minibusje afgehaald en samen met nog een aantal andere toeristen naar de kade gebracht. Nog voor we uit het busje zijn, wordt het al omzwermd door venters die ons groepje meevolgen tot we aan boord van de boot zijn gestapt. Onze boot zit overvol. De helft van de passagiers zijn Vietnamezen. Na ongeveer 20 minuten varen, legt de boot aan voor een eiland en mogen we gaan snorkelen. Ook de andere boten liggen hier al voor anker en zo snorkelen we samen met nog een honderdtal andere toeristen. Uiteraard zijn er weinig vissen te zien. Het is eigenlijk verwonderlijk dat we er nog zien. Het groeit hier wel vol koralen in alle kleuren. Vanop onze boot schalt er ondertussen luide Westerse popmuziek, doorweefd met flarden muziek van de andere boten, maar onze boot doet wel echt zijn best om het meeste lawaai door de slechte luidsprekers te sturen. Als we na meer dan een uur terug aan boord gaan, wordt er herhaaldelijk gezegd dat er veel gratis wijn aan boord is, maar niemand schijnt er zich op dit vroege uur reeds aan te wagen. We mogen nu ook op het dak van de boot gaan zitten, omdat we ver genoeg uit de haven zijn en de politie ons niet meer kan zien. In Vietnam gelden er strenge regels voor toeristenvervoer, ook als het per boot is. Ook Marc en ik gaan op het dak zitten, samen met bijna alle andere Westerse toeristen. De Vietnamezen verkiezen blijkbaar om beneden te blijven zitten. Oef, nu is er tenminste genoeg plaats voor iedereen. We varen verder terwijl er luide muziek uit de luidsprekers schalt en er met rode wijn wordt rondgegaan. Ondertussen wordt de "tafel" (de vloer tussen de toeristen die aan weerszijden van de boot zitten) gedekt. We meren aan en beginnen te eten. De lunch, die in de prijs inbegrepen is, is heel lekker. Er is veel keuze en er is meer dan genoeg voor iedereen. Na het eten spelen de Vietnamese reisleiders zelf muziek en zingen in een microfoon liedjes in alle talen en vertellen grapjes. Zelfs "Ik heb de zon zien zakken..." met een raar Vietnamees accentje klinkt door de krakende luidspreker op het dak tot Marc na een tijdje de kabel uittrekt, tot ieders opluchting trouwens. Zelfs nu horen we nog heel luid alles wat er onder ons gebeurt. De Vietnameze passagiers amuseren zich blijkbaar rot want we horen hen gieren van het lachen. Daarna is het tijd voor de "drijvende bar", een Vietnamees laat zichzelf te water op een soort vlot met een bak bier vol wijnflessen en bekers. Je kan dan tijdens het zwemmen wijn drinken. Daarna is het tijd voor de "fruitparty" (ja, we worden wel bezig gehouden). Heel het dek wordt vol borden met geschild fruit gezet. Dit is wel interessant voor ons, omdat we kennismaken met een paar Vietnameze fruitsoorten die we onderweg nog niet waren tegengekomen en waarvan ik nu alweer de naam vergeten ben. We smullen ons buikje rond. Daarna leggen we aan weer een ander eiland aan waarop zich een of ander vakantiedomein bevindt, weer samen met zo`n vijftal andere boten. Als we willen afstappen, moeten we 5.000 Dong betalen. De meeste Westerlingen blijven op de boot, de meeste Vietnamezen gaan naar het eiland. Eindelijk is er geen muziek meer en kunnen we rustig wat lezen. Als we terug naar de haven varen, moeten we weer allemaal dicht opeengepakt beneden in de boot gaan zitten. Onze poging om een rustige boot te kiezen was niet bepaald geslaagd, maar al bij al hebben we toch genoten van ons dagje op het water. `s Avonds doen we weer de ronde van de reisbureautjes, want we zijn van plan om misschien stukken met de bus te doen. Onze reis loopt namelijk op zijn einde en we beseffen dat we niet meer genoeg tijd hebben om nog voldoende van Laos, Thailand en eventueel misschien ook nog Maleisië te zien. Bovendien hebben we vernomen dat het Boeddhistisch Nieuwjaar vooral in de stad Luang Prabang in Laos de moeite is, met grote feesten en processies, een week lang. Het Boeddhistisch Nieuwjaar vindt dit jaar plaats op 13, 14 en 15 april. Al fietsend kunnen we nooit op tijd in Luang Prabang geraken. Bovendien zijn we het rijden op de highway hier in Vietnam een beetje beu. Of zijn we de Vietnamezen beu? We vinden het landschap niet spectaculair en we vinden ook dat er weinig nieuw te zien is. Ofwel zit je in heel toeristische plaatsen waar je voortdurend lastig gevallen wordt, ofwel overnacht je in plaatsen waar nooit een toerist verblijft, maar waar je daarom niet minder lastig gevallen wordt. Bovendien moeten we hier voor alles wat we kopen steeds goed de prijs vragen, want toeristisch of niet, op heel veel plaatsen tracht men ons meer te doen betalen. Bovendien heb je heel weinig contact met de mensen, want ze spreken gewoonlijk geen woord Engels en houden ook hun afstand. Je mag bijna zeker zijn dat als iemand probeert een vriendelijk praatje te maken, hij iets van je wil. Je voelt je hier als een koe die ze trachten te melken en alle truuks worden daarvoor aangewend. We werden door verschillende toeristen gewaarschuwd voor Vietnam en we moeten toegeven dat het inderdaad niet ons favoriete land is, al is het zeker niet zo erg als men ons verteld had. We informeren naar de prijs van de (toeristen)bus naar Hoi An, een klein dorpje vol oude huisjes zo`n 30 km ten zuiden van Da Nang en zo`n 540 km van Nha Trang. Een ticket kost 7 USD en men vertelt ons dat we voor de fiets eveneens een ticket moeten kopen, want ook al zien we op highway 1 dagelijks bussen met hun dak vol fietsen en zelfs brommertjes, op deze speciale toeristenbussen mag niets op het dak vervoerd worden (vanwege de strenge regels voor toeristenvervoer) en de ruimte onder de bus is waarschijnlijk te klein voor de fietsen. We checken bij de andere bureaus en ook bij hen moeten we volle pot betalen voor de fietsen. We vinden het wel redelijk veel geld, maar besluiten toch maar tickets te kopen voor de nachtbus die morgenavond vertrekt. De bus zou 12 uren doen over slechts 540 km omdat de weg zo slecht is.


30 maart 2002 Nha Trang 5 km
Als we `s morgens in het hotel vragen of we de bagage en de fietsen er mogen laten staan tot 18.00 uur (check out is normaal om 12.00 uur), mag alles in onze (sauna)kamer blijven staan, zonder bijbetalen. In een van de vele plaatsen waar men brommertjes met hogedruk schoonmaakt, vragen we of ze onze fietsen willen afspuiten, maar ze weigeren, al begrijpen we wegens het onbestaande Engels helemaal niet waarom. Marc wast de fietsen dan maar in de douche in onze kamer. Nadat we travellers` checks zijn gaan wisselen, om weer wat cash geld te hebben, bezoeken we de Long Son Pagoda. Op de toegangstrappen en op de muren staan grote draken in tegelmozaïek. Achter de pagoda staat er op een hoog platform (162 treden) een 14 meter hoog Boeddhabeeld. Van hier heb je een mooi zicht op de zee en de landelijke omgeving van de stad. Daarna wandelen we op het strand dat helemaal vol terrasjes staat. Er lopen ontzettend veel leurders rond die van alles verkopen of massage willen geven en je geen seconde met rust laten. We zijn het er dus vlug beu en duiken een internetcafe in waar we nog wat aan het websiteverslag werken tot het tijd is voor onze bus naar Hoi An. Samen met de twee chauffeurs is Marc bijna een half uur bezig om de fietsen beneden in het kleine ruim te krijgen. Uiteindelijk blijkt het toch te lukken. Alle bagage van de reizigers wordt op de achterbank gezet, waartussen de tweede chauffeur zich een plaatsje maakt om te slapen. Per geluk zijn Vietnamezen niet zo groot.


31 maart 2002 Nha Trang - Hoi An nachtbus (540 km) + 9 km in Hoi An
We zien en voelen vanop de bus dat de weg hier op sommige plaatsen nogal hobbelig is. Bovendien is hij veel smaller en zijn er ook geen pechstroken meer. Op heel veel plaatsen, en dit over de hele 500 km, is men ook aan de weg aan het werken. Ook al weten we dat de eerste 150 km (Nha Trang tot Tuy Hoa) een mooi fietsstuk is, omdat het wat heuvelachtig is (tot 200 meter) en je dikwijls een mooi uitzicht op de zee hebt, zijn we toch blij dat we de bus hebben genomen, nu we de staat van de weg zien. De zetels in de bus kunnen niet naar achter gelegd worden, maar per geluk zijn er zo weinig passagiers dat iedereen een tweezit voor hem alleen heeft. Marc haalt zelfs zijn matrasje uit de bagage en legt zich te slapen op de vloer van de bus. Ikzelf heb nu ook nog Marc`s plaats en leg mijn benen over de middengang op de andere zetels. Zo kunnen we allebei toch wat slapen. Als we rond 2.30 uur `s nachts in Sa Huynh stoppen aan een restaurant-hotel, trouwens het enige dat er in Sa Huynh is, maken we nog grapjes of we Gerda en Sven (het Zwitserse fietskoppel dat we in India ontmoet hebben en in Phnom Penh hebben teruggezien en waarmee we contact houden via e-mail) gaan wakker maken of een boodschapje leggen aan de receptie, maar we denken dat ze ondertussen al in een stad verder zijn. Rond 8.00 uur komen we in Hoi An aan. De grote bus wringt zich door de kleine straatjes van het dorp en draait. Wij begrijpen pas waarom als we stoppen voor een hotel en de receptionist op de bus ons komt uitleg geven over de verschillende kamertypes en de prijs ervan. Degenen die willen kunnen de kamers gaan bekijken. Dan rijdt de bus naar het volgende hotel waar zich weer hetzelfde scenario afspeelt. Hier stappen we vlug af, want dit hotel heeft een grote parking, ideaal om de wielen weer in de fietsen te steken en de bagage eraan te hangen zonder pottekijkers. Dan rijden we zelf het dorpje rond, maar ontdekken dat de hotels hier ontzettend duur zijn. Het goedkoopste is zo`n 10 USD, maar we vinden er ééntje dat er wat slechter uitziet waar men slechts 8 USD vraagt. We besluiten het een beetje verder uit het centrum te proberen en vinden een heel goede kamer, met koelkast, satelliet-TV en warm water in hotel Huy Hoang 2 voor 8 USD, boven ons budget, maar lager is hier echt niet te vinden en bovendien zijn ze hier heel vriendelijk, wat zeker niet gezegd kan worden van veel van de andere hotels, en is deze kamer dat geld waard. Als we na de douche de tuin en het restaurant van het hotel verkennen, zien we tegen een muur een reisfiets staan. We besluiten eerst het dorpje in te gaan en deze avond naar de fietser op zoek te gaan. In het dorpje staat het inderdaad vol mooie oude huisjes, maar in bijna elk huisje is er wel een restaurant, hotel, souvenirshop of kledingwinkel, want behalve voor de pittoreske huisjes is Hoi An ook gekend voor zijn goede kleermakers. Men maakt hier vlug en goedkoop elke soort kleding die je maar wil. We worden om de haverklap aangesproken, iedereen wil ons binnenlokken. Opeens roept iemand ons vanuit een restaurant. Het is Phil, de Engelse fietser die we samen met Sven en Gerda in Phnom Penh ontmoet hebben. Hij vertelt ons over de goede kamer die hij heeft kunnen op de kop tikken voor slechts 10 USD. We vragen hem hoe zijn fiets eruit ziet en inderdaad, hij blijkt ook in ons hotel te logeren. We babbelen wat met hem en trachten daarna een restaurantje te vinden waar de prijzen iets of wat te doen zijn. Alles kost hier gewoon het vierdubbele van de normale prijs. Dit is nog duurder dan de andere toeristische plaatsen in Vietnam. Na het eten fietsen we nog wat rond en gaan dan wat rusten en TV kijken in onze kamer tot het tijd is om met Phil te gaan eten.

1 april 2002 Hoi An - Da nang - Hoi An 72 km
Dadelijk na het ontbijt zetten we koers naar Da Nang, een stad 30 km verder waar de ambassade van Laos zich bevindt, om ons visum van Laos gaan aan te vragen. Het is een vlakke rit en zonder bagage vliegen we over de weg. In Da Nang aangekomen, vinden we goed onze weg naar de ambassade in de niet al te grote stad. We informeren eerst naar de prijs en het aantal pasfoto`s. Er hangt een blad op waarop we lezen dat een toeristenvisum voor 30 dagen voor Belgen 55 USD kost als we een dag willen wachten en maar liefst 67 USD als we het dezelfde dag willen. We gaan vlug foto`s laten maken, maar moeten een uur wachten eer ze klaar zijn en besluiten ondertussen iets te gaan drinken in een van de Vietnamese cafés waar we dan ineens de formulieren voor het visum kunnen invullen. Als ik aan de toog naar de menu vraag, duwt men mij blijkbaar eerst een verkeerde menu in mijn handen, want ze nemen hem vlug terug en geven me dan een menu in het Engels. Koffie kost 5.000 Dong, terwijl de normale prijs in Vietnam ongeveer 3.000 Dong is. Ik verdenk hen ervan een dubbele menu te hanteren en vraag naar de Vietnamese menu. Die hebben ze niet, beweren ze. Als ik toch blijf aandringen, geven ze me de Vietnamese menu en inderdaad, alles is goedkoper op deze menu. Koffie kost bv. 3.500 Dong. Om te bestellen, wijs ik naar koffie op de Vietnamese menu, maar er wordt me gezegd dat die menu voor Vietnamezen is en dat wij op de Engelse menu moeten bestellen. Ik vraag poeslief of ze weten hoe zoiets in mijn land wordt genoemd. Ze kijken verbaasd en ik zeg hen: "Bij ons heet dat discriminatie" en voeg eraan toe dat ze hun koffie kunnen houden. Ondertussen vullen we gewoon onze formulieren in en gaan de foto`s halen. Als we terug aan de ambassade komen, zien we daar een ons welbekend groot geel gevaarte staam. Inderdaad, het is "de non", zoals de familie De Vaere-Broes (http://rijst.webb.be) hun vrachtwagen noemen omdat de kleine Sofie moeite had met het woord "kamion". We gaan vlug de ambassade binnen want het is al na 11.00 uur en om 11.30 uur sluiten ze. We zien binnen niemand van "de non". Er zijn nog mensen voor ons en het is al 11.15 uur eer we aan de beurt zijn. We geven het ingevulde formulier en pasfoto`s af en men vraagt ons een kwartiertje te wachten. Dat wil zeggen dat ze het visum dadelijk gaan maken. We vragen vlug hoeveel ons dat gaat kosten en het blijkt slechts 55 USD te zijn. Als we rond 11.35 uur ons visum krijgen (ze hebben zelfs overuren voor ons gemaakt), vragen we nog wat inlichtingen, zoals de exacte data van het Boeddhistisch Nieuwjaar, de staat van de wegen, aantal kilometer, enz. Ze zijn supervriendelijk en nemen alle tijd. Bovendien weten ze ook heel accuraat te antwoorden. Nogal wat anders dan de Vietnamese ambassade. Dit geeft ons een goede indruk over Laos, waar we trouwens niets anders dan goed over gehoord hebben van andere fietsers (behalve de slechte staat van de wegen). We hebben op deze reis ook al ondervonden dat de behandeling in de ambassade meestal al een heel juiste indruk geeft over wat je in het land zelf te wachten staat. We zijn blij dat we ons visum reeds zo vlug hebben. Nu moeten we morgen niet nog eens naar hier fietsen. Buiten aan de non is het een fijn weerzien met de hele Belgische familie. We gaan weer samen eten en babbelen weer uren, zodat het al laat is als we het museum van het Cham Koninkrijk (7de tot 15de eeuw) gaan bezoeken. Daarna spurten we bij de ondergaande zon naar Hoi An terug. Als we daar bijna aankomen, zien we twee andere fietsers met bagage. We spreken hen aan en het blijken een Zwitsers koppel te zijn op zoek naar een hotel. We nemen hen mee naar ons hotel, waar we zien dat Phil zijn fiets ondertussen ook al binnen in de lobby zet zoals wij onderhandeld hadden voor onze fietsen. `s Avonds staan er 5 fietsen in de lobby en gaan we met zijn vijven samen uit eten.

2 april 2002 Hoi An 21 km
Vandaag doen we wat sightseeing in Hoi An. Hoi An was in de middeleeuwen immers een belangrijk havenstadje. Er staan hier behalve de oude huisjes ook nog een aantal mooie gebouwen van de vele Chinezen die hier vooral vroeger maar ook nu nog wonen. Zo staan er vijf "congregation halls", waar Chinezen van over heel Vietnam op gezette tijden naartoe komen om elkaar te ontmoeten. Er staat ook een Japanse overdekte brug die aan één zijde door twee apen wordt bewaakt en aan de andere zijde door twee honden (beelden welteverstaan). Er zijn ook nog een paar oude privé-kapels van adellijke families. Al deze gebouwen, zelfs de brug, kan je ook van binnen gaan bekijken, op voorwaarde dat je betaalt natuurlijk. Voor 4 USD mag je 4 gebouwen naar keuze binnengaan. Phil vertelt ons echter dat de inkomprijs schromelijk overdreven is en dat er niet zoveel te zien is. We rijden dus van gebouw tot gebouw en bekijken alleen de buitenkant. Daarna werken we nog wat aan het webverslag. In de namiddag laten we de fietsen afspuiten. Hier maken ze er blijkbaar geen enkel probleem van. Als Marc daarna voor het hotel de fietsen aan het nakijken is en de versnellingen aan het afstellen is, ontdekt hij dat de versteviging rond zijn versnellingskabels bijna een knak hebben waardoor de kabel er niet meer goed kan in glijden. Het blijkt te komen door het stuur te fel naar links of naar rechts te draaien. Zo erg verdraai je je stuur nooit als je rijdt, maar wel bij het vele parkeren in kleine hotelkamers of -gangen. De voorlamp zit in de weg om de kabel terug mooi in positie te laten schuiven. Als ik op het punt sta om naar Sven en Gerda gaan te mailen, zien we opeens twee beladen fietsers aankomen. Het zijn Sven en Gerda. Ook zij besluiten in de mooie kamers te blijven en nu staan er weer meer fietsen in de lobby. Er was er al eentje weg, want Phil was deze morgen vertrokken. `s Avonds eten we dus met zijn zessen, twee Belgen en vier Zwitsers. Sven en Gerda bleken toch nog in Sa Huynh te zijn toen wij er `s nachts stonden.


3 april 2002 Hoi An - Lang Co 71 km
Vandaag trekken we verder richting noorden en verder richting grensovergang met Laos, maar daarvoor moeten we eerst de Hai Van-bergpas (496 meter) over. We vertrekken weer eens te laat. Het is al 7.15 uur, terwijl we hier van al die andere fietsers horen dat ze soms zelfs om 5.00 uur, maar in ieder geval ten laatste om 6.00 uur vertrekken. Het stuk tot aan de pas is heel vlak en gaat vlot, ook al moeten we dwars door Da Nang rijden. Er is hier op de highway wel geen pechstrook meer om op te rijden (en ik denk al niet meer sinds Nha Trang), maar gelukkig is er niet zoveel verkeer. Om 9.40 uur, na 47 km, beginnen we aan de klim. Het is wel even wennen aan de benen die al een paar maanden niet meer geklommen hebben, maar vooral de hitte speelt mij parten. Na 4 kilometer ben ik aan een eerste rustpauze toe. Nochtans is het tot nu toe veel minder steil dan verwacht, al hebben de volgeladen bussen wel veel moeite om de berg op te kunnen. De kaartjesknippers die uit de open deur hangen doen in het voorbijsteken teken dat we hun uitgestrekte hand moeten vastpakken zodat ze ons kunnen naar boven trekken. De Vietnamese fietsers doen dit inderdaad soms zo. Na wat koekjes en warm water zijn we terug op weg, maar na 2,5 km moet ik al terug stoppen. Ik denk dat ik aan het oververhitten ben, want ik heb nu eens te warm en dan weer te koud en voel me misselijk bovendien. Mijn hoofd is knalrood. Er is juist een straatkraampje, trouwens het laatste voor de pas, waar het water van een hogergelegen bron wordt opgevangen en door omhoog gehangen waterslangen loopt. Vietnamese truckchauffeurs wassen er zich onder. Ook ik steek mijn hoofd en mijn armen eronder om af te koelen. Het water is ijskoud en heeft effect. Na nog een fles water gekocht te hebben, zijn we terug op weg, maar na een steil stukje van bijna 2 kilometer stop ik nog eens om een plasje gaan te doen. Ik heb dus in ieder geval genoeg gedronken. De resterende 1,25 kilometer zijn niet meer zo steil en tevreden stap ik boven op de pas van mijn fiets af. Het is 11.10 uur, anderhalf uur voor nog geen 10 kilometer. Maar met die hitte! Ondertussen was het zicht wel steeds heel mooi, want de Truong Son-bergketen ligt naast de zee. De hoogste top, de Ai Van Son, bereikt 1.172 meter. De bergketen houdt in de winter het koudere en vochtigere weer uit het noorden tegen, zodat het in Da Nang en Hoi An steeds lekker warm en droog is. Op de pas staan, behalve toeristenkraampjes, ook nog de restanten van een oud Frans fort dat later door de Zuid-Vietnamezen en de Amerikanen als bunker gebruikt werd. We drinken een cola, die we na wat onderhandelen aan een normale prijs kunnen kopen, en babbelen wat met de vriendelijke jongen van het kraampje. Hij spreekt uitzonderlijk goed Engels. Hij zegt dat hij het in school heeft geleerd. Als we zeggen dat we van België zijn, vraagt hij hoeveel talen men bij ons spreekt, want hij weet dat het er meerdere zijn, juist zoals hij ons weet te vertellen dat ze in Zwitserland zelfs 4 officiele talen hebben. Pienter kereltje! Als ik onze reservefles water die we bij het laatste stalletje in de beklimming gekocht hadden, wil opendoen, stelt de jongen voor onze `warme` ongeopende fles te ruilen tegen een ijskoude uit zijn koelbox. Daar zijn we wel voor te vinden. Daarna beginnen we aan de afdaling. Het is steil en de weg is slecht. Op zo`n momenten zijn we heel tevreden over onze fietsen. Ze zijn zo stabiel en baanvast als maar kan. Ook de remmen werken uitstekend. Julie (van het tweede Zwisters koppel) vertelde ons dat bij de afdaling van Dalat naar de zee het achterwiel van haar fiets naar voren begon te schuiven (zoals de oplegger van een vrachtwagen) als ze te hard remde. Onze fietsen hebben nog nooit gefaald, in geen enkele omstandigheid trouwens. We zijn er uiterst tevreden over. Na zo`n 4 kilometer wordt de weg gelukkig beter. Het zicht is ook nu weer fantastisch. We komen nog een oudere Engelsman tegen die de pas op komt gereden. Hij is nu nog niet halfweg en het is ondertussen al bijna middag. Hij neemt ook nog de tijd om bijna een half uur met ons te babbelen. We geven hem wat ons nog overblijft van het koude water. Hij vertelt dat hij gepensioneerd is en dat hij elk jaar zo`n 3 maanden fietst. Hij zegt dat de mensen in Laos zo vriendelijk zijn en dat er bijna geen verkeer is. Achteraan op zijn fiets heeft hij een oude sporttas en een rugzak gebonden, maar hij heeft geen tent, matrasje en kookgerief bij. Daarom heeft hij in Laos soms wel grote afstanden moeten doen, want er zijn niet overal hotels. Hij fietst in bloot bovenlijf en het water loopt letterlijk van hem af. Als we verder afdalen zien we Lang Co, een dorpje aan de kust met een groot strand, beneden verleidelijk liggen lonken. Dit is ons eindpunt voor vandaag. We vinden er vlug een kamer bij een hotel op het strand voor 8 USD en na vlug gegeten te hebben in het restaurant van het hotel, lig ik even later op het strand te lezen, terwijl Marc in het warme zeewater drijft. We zien af en toe een groep toeristen het strand op komen, want de grote toerbussen stoppen hier om te eten. Vandaar dat men hier voor een strandstoel 10.000 Dong durft te vragen. `s Avonds bekijk ik de verschillende menu`s die gehanteerd worden. De toerbussen betalen bijna het dubbele van wat wij betalen, terwijl de Vietnamezen slechts een beetje minder dan ons betalen.

4 april 2002 Lang Co - Hue 66 km
Na ontbeten te hebben op het terras van het restaurant met zicht op zee, vertrekken we richting Hue, de keizerlijke stad aan de Parfumrivier. De eerste helft van de weg moeten we nog een paar keer klimmen, maar nooit lang. Er is wel veel verkeer van vrachtwagens die in de beklimmingen zwarte wolken rook in ons gezicht blazen. De tweede helft is de weg heel slecht, soms zelfs zo slecht als in Cambodia en er is veel te veel verkeer om aangenaam te zijn. Aangezien er geen pechstrook is, moeten we geregeld de berm in om een vrachtwagen te laten passeren. Men is er bovendien op heel veel plaatsen met wegenwerken bezig en dat creëert soms gevaarlijke situaties. We zijn dan ook blij als we uit dat toeterende verkeer zijn als we Hue binnenrijden. We eten eerst een spaghetti en gaan dan op zoek naar een kamer. Er is hier keuze te over. Het eerste hotel vraagt 7 USD voor een kamer zonder venster. We proberen het Open Tour Hotel, dat in motelstijl gebouwd is, waar we een heel grote, propere kamer nemen voor 7 USD. Dit is trouwens heel gemakkelijk voor de fietsen, die we zo, met bagage en al, binnenrollen. Na gedoucht te hebben, gaan we internetten en lezen Phil`s mail waarin hij zegt dat hij in het Open Tour Hotel zit. Hij gaat denken dat we hem volgen. Dit is nu al de tweede keer dat we toevallig hetzelfde hotel gekozen hebben. We gaan naar zijn kamer en hij vertelt ons dat hij de eerste dag slechts tot juist voor de pas gereden is om dan de tweede dag, in alle vroegte, de pas over te gaan. Hij deed er iets minder dan een uur over. Na de pas ontmoette hij Jurgen, een Duitse fietser die hij ook al in Hoi An had ontmoet, en ze fietsten samen naar hier. Daarna gaan we aan het verslag verder werken. We proberen ook wat informatie over bussen naar Laos vast te krijgen. We horen prijzen van 16 tot 25 USD voor hetzelfde traject. Dat vinden we toch wel veel, temeer omdat we ook voor de fietsen een ticket dienen te kopen. `s Avonds eten we samen met Phil en Jurgen.

5 april 2002 Hue
Vandaag doen we wat sightseeing. Phil vertelde ons dat de citadel niet de moeite is om te bezoeken. Bovendien bedraagt het inkomgeld weer 4 USD. De ommuurde stad werd gebouwd door de keizers van de Nguyen-dynastie die hier regeerden van 1802 tot 1945. Er werd hier echter hard gevochten tijdens de Vietnamoorlog en van de mooie gebouwen binnen de omwalling is er nog weinig over. We rijden er rond met de fiets en zien de muur, de slotgracht en de mooie toegangspoorten. Dan rijden we naar de Thien Mu Pagoda, in 1601 gebouwd door een van de Nguyen-keizers. In de pagoda staan een paar gouden boeddhabeelden en naast de pagoda staat een 21 meter hoge achthoekige toren, die het symbool is van de stad Hue. De pagoda is mooi gelegen naast de Parfumrivier. Als we naar de vele boten die voorbijvaren zitten te kijken, komt ook Phil aan. Hij is deze morgen een van de keizerlijke graven gaan bezoeken en zegt dat het inkomgeld (4 USD) in verhouding weer veel te hoog is. In plaats van de graven te gaan bezoeken die trouwens ettelijke kilometers buiten de stad liggen, gaan we op dit hete middaguur dan maar iets eten en drinken met Phil. We zijn het er allemaal over eens dat het vandaag ofwel heel heet is ofwel dat we tijdens het fietsen niet voelen hoe heet het wel is, want we vinden de hitte bijna ondraaglijk. We voelen ons alledrie een beetje onwel. Na het eten werkt Marc aan de fietsen. Hij probeert met ijzerdraad en plakband het omhulsel van zijn versnellingskabel te herstellen zodat de kabel weer goed kan schuiven, terwijl ik verder aan het verslag werk en op internet wat (fiets)informatie over Laos tracht te vinden. Ondertussen weten we nog niet goed wat we nu verder gaan doen. Met de bus of niet? Morgen toch met de fiets verder? Marc voelt zich echter zo moe dat hij zich afvraagt of hij niet ziek aan het worden is. `s Avonds eten we met Phil en Jurgen die vandaag een bustoer in de DMZ heeft gedaan, de "demilitarised zone", waar er heel erg werd gevochten tijdens de Vietnamoorlog en waar films zoals Hamburger Hill en Platoon over gaan. Ze ligt zo`n 75 km ten noorden van Hue en er staan hier en daar nog steeds tanks. De meeste van de militaire tuigen die hier achterbleven zijn echter door de lokale bevolking uiteengehaald en als oud ijzer verkocht. Sommigen hebben dat met hun leven bekocht. Ze waren echter wanhopig want door de vele "agent orange" (dioxine) en napalm en wie weet wat nog allemaal kan hier tot op vandaag nog steeds niets groeien. Ze moesten dus wel van iets een inkomen proberen te krijgen. Ook nu nog is dit een uiterst arme streek.

 

6 april 2002 Hue

Goed dat we nog een dagje gebleven zijn, want we voelen ons vandaag allebei een beetje ziek en hebben diarree. We doen niet veel vandaag. Als we ‘s middags met Phil en Jurgen zitten te eten, komen Sven en Gerda voorbijgefietst. We wijzen hen de weg naar het Open Tour Hotel. Nadat ze gedoucht hebben, drinken en babbelen we allen samen tot het tijd is voor Phil en Jurgen’s bus naar Hanoi. De bus komt meer dan een half uur te laat en hoewel Phil en Jurgen een duur toeristenbusticket gekocht hebben, blijkt het toch een oude bus te zijn waar een enorme wolk zwarte rook uitkomt. Ze zit nog stampvol ook. Nadat ze met veel gezucht en gesleur de twee fietsen in de krappe kofferruimte hebben gekregen, wuiven we hen uit. De rit naar Hanoi duurt 14 uren. Daarna gaan we eten met Sven en Gerda en kruipen eigenlijk weer te laat in bed. We hebben beslist toch maar te fietsen, want de bus is redelijk duur. We nemen trouwens niet graag de bus. En ook al gaan we nu niet op tijd in de stad Luang Prabang zijn om de grote festiviteiten daar mee te maken, we gaan alleszins al in Laos zijn tijdens het Laotiaanse Nieuwjaar.

7 april 2002 Hue - Dong Ha 72 km

We horen geen van beide de wekker om 5.30 uur en worden pas wakker om 6.30 uur en zijn om 8.00 uur eindelijk op weg. Er is veel verkeer, de weg is smal (geen pechstrook meer om op te rijden) en op vele plaatsen hobbelig, vol kuilen en bulten. Waarschijnlijk om die reden komen we onderweg ook geregeld wegenwerken tegen. Dat creëert soms heel gevaarlijke situaties voor ons.

De weg is wel helemaal vlak. We hebben weer alle moeite om koude drank te vinden. We stoppen een aantal keer, maar als ze al een frigo hebben, staat hij ofwel niet aan ofwel proberen ze ons toeristenprijzen aan te rekenen, zodat we wel meer dan vijf keer moeten stoppen eer we eindelijk een koude cola in de hand hebben. Onderweg, al sinds Nha Trang, zien we geregeld mannen met een Vietcong-helm, waarschijnlijk niet zozeer uit ideologische overwegingen dan wel als bescherming tegen de zon. We zien ook heel veel oorlogskerkhoven en zelfs een ruïne van een kerk waarvan de muren doorzeefd zijn met kogels. We zitten hier heel dicht tegen de DMZ, de demilitarised zone, de grens tussen Noord- en Zuid-Vietnam, waar er in de Vietnam-oorlog heel erg gevochten is. Bij het binnenrijden van Dong Ha zien we dat er heel veel hotels zijn. Als we bij een kruidenier een koude cola zitten te drinken, worden we aangesproken door een man met een Vietcong-helm die heel goed Engels spreekt, een uitzondering in Vietnam. Hij zegt dat de kamers in het hotel een beetje verder 10 USD kosten en dat er juist een Nederlandse fietser ingecheckt is. Hij voegt eraan toe dat hij ook kamers verhuurt boven het DMZ-internetcafe, die slechts 5 USD kosten. We gaan er een kijkje nemen. De kamers zijn heel klein maar proper en we dingen af tot 4 USD. We zien er ook de Nederlandse fietser die bij de Vietcong-helm een toer rond de DMZ geboekt heeft voor deze namiddag. We spreken af om deze avond samen te eten. Ondertussen rusten wij op onze kamer, maar het is ongelooflijk hoeveel er hier getoeterd wordt. Er gaan geen vijf seconden voorbij zonder getoeter, al is het bijlange niet zo erg als in India. Om 17.00 uur begint er nog een vrouwenstem teksten af te lezen door krakende luidsprekers die overal in de stad ophangen, en dat blijft anderhalf uur doorgaan. Om 18.00 uur ontmoeten we Chris, de Nederlandse fietser, en gaan eten. Hij fietst van Ho Chi Minh naar Hanoi. Hij heeft de Belgische familie met de vrachtwagen (http://rijst.webb.be) ontmoet in Lang Co. Daarna kruipen we vlug ons bed in, want morgen wacht ons een zware dag.

8 april 2002 Dong Ha - Lao Bao 83 km + 4 km ter plaatse

Om 5.00 uur, als onze wekker afloopt, beginnen ook de luidsprekers weer ellenlange monologen uit te stoten over de stad. Ook de vrachtwagens en bussen met hun oorverdovend getoeter zijn weer van de partij. De Vietnamezen staan in het algemeen heel vroeg op. Geregeld hebben we om 5.00 uur ‘s morgens mensen zien badmintonnen of volleybal spelen. Als we uitchecken vertelt de eigenaar ons dat de teksten die door de luidsprekers schallen erover gaan hoe goed het communisme wel is. We gaan ontbijten en als we om 6.30 uur vertrekken, zijn de krakende luidsprekers eindelijk stil. Vanaf hier volgen we nu een weg in westelijke richting, naar de grens met Laos. Eindelijk zijn we van de drukke highway 1 af. Hier is er veel minder verkeer. Het landschap onderweg is heel groen en we rijden door landelijke dorpjes vol hutten waaruit de kindjes vriendelijk wuiven. De sfeer is hier veel aangenamer dan op de grote weg. De mensen lachen ons weer toe als ze ons voorbij zien fietsen, net als in Cambodia. Soms volgt de weg de rivier. Het is hier heel heuvelachtig. We moeten af en toe kort klimmen, tot we na 55 km aan de beklimming naar de Arhao Pass (410 meter) beginnen. We hebben weer de hele tijd serieuze tegenwind en hadden nog zo gehoopt, nu we van richting zijn veranderd, eindelijk eens wind van achter te hebben. Per geluk zijn er slechts een paar korte steile stukken, de rest klimt geleidelijk maar de wind en de hitte speelt ons toch parten. Ne een korte pauze onderweg, staan we na iets minder dan 8 km boven, in het stadje Khe Sahn (ook Huong Hoa genoemd) waar we zowaar een koude cola kunnen bemachtigen. Hier bevindt zich ook de Amerikaanse Khe Sahn legerbasis, waarvan er nu zo goed als niets meer over is. De plaatselijke bevolking heeft alles gesloopt om te kunnen doorverkopen. We rijden vlug door, voor het nog warmer wordt, maar vanaf hier is het gedaan met de gladde asfalt. De weg is heel hobbelig met af en toe gaten. Na de afdaling van de pas moeten we toch nog een paar keer goed klimmen. We zijn dan ook blij als we in Lao Bao, het grensdorpje aan de Vietnamese kant, aankomen. Iedereen is heel vriendelijk. Het heeft hier niets van het gure en obscure dat andere grensplaatsen dikwijls hebben. Het enige dat er op wijst dat dit een grensstad is, zijn de vele meisjes op brommertjes die ons aanspreken om geld te wisselen. We vinden een kamer in het Ly Na Guesthouse voor 50.000 Dong. De rest van de dag doen we niet veel meer behalve luieren in onze kamer. Voor zo’n klein dorpje zijn hier weer opmerkelijk veel cafés. In één ervan vinden we koude cola en Cornetto’s. Na het avondeten (voor ieder twee noedelsoepen gezien we geen rijst vinden) kruipen we weer vroeg in bed.

9 april 2002 Lao Bao (Vietnam) - Muang Phine (Laos) 82 km

Als we om 6.00 uur klaar staan om te ontbijten, vertelt de man van de noedelsoepen ons dat de grens pas om 7.00 uur open gaat. Na eerst nog duchtig onderhandeld te hebben met de vele wisselmeisjes, krijgen we onze overgebleven Dong toch gewisseld tegen de koers van 16.000 Dong voor 10.000 Kip, de munt van Laos. Hun beginkoers was 20.000 Dong (officiele koers: 1 USD = 15.150 Vietnamese Dong = 9.440 Laotiaanse Kip). De zwarte wisselmarkt blijkt hier in handen van vrouwen te zijn, hoewel je nooit weet wie er achter zit. Ze dragen allemaal dezelfde tas en zwaaien met echt dikke pakken Kip. Ze bieden ook allemaal dezelfde koers aan en je krijgt die maar moeilijk omlaag. Als om 7.00 uur de grens opengaat, staan we samen met nog een achttal andere toeristen die met de bus reizen, aan te schuiven. Aan de Laotiaanse kant van de grens lopen geen zwartwisselaars meer rond. Er is wel een officieel loketje waar je tegen een slechte koers kan wisselen. De grensformaliteiten, zowel aan de Vietnamese als aan de Laotiaanse kant, duren lang, omdat ze de in totaal tien buitenlanders moeten uit- en instempelen en tussendoor ook nog heel veel lokale mensen. Het is dan ook al 8.00 uur als we door Dan Savan, het dorpje aan de Laotiaanse kant, rijden. Hoewel het een heel klein dorpje is, zien we er toch een bank en een guesthouse met restaurant. De weg aan de Laotiaanse kant is heel slecht, maar men is er overal aan de weg aan het werken en er zijn hele stukken waar reeds de gladde ondergrond voor de nieuwe weg ligt en die fietsen heel goed. Sommige slechte stukken zijn echt zo erg als in Cambodia. Maar door de lange goede stukken, kunnen we telkens weer even op adem komen. De weg gaat ook erg op en neer. Onderweg zien we geregeld heel kleine dorpjes met houten hutten. Gemetste huizen zijn een zeldzaamheid. De Laotianen zijn veel donkerder van huid dan de Vietnamezen en ze hebben rondere gezichten. Iedereen lacht ons heel vriendelijk toe en de kindjes wuiven en roepen “sabaidie” wat goeiedag wil zeggen. De omgeving is heel heuvelachtig en groen bebost, al is er veel bomenkap. Daarvan getuigen de vele vrachtwagens vol enorm dikke en lange boomstammen die we geregeld voorbij zien rijden. In een van de dorpjes zien we een opgegraven bom tegen een hut staan. Die dient om als oud ijzer verkocht te worden. Onderweg zien we de ontmijners van Handicap International Belgium vlak langs de weg bezig met ontmijnen. Laos is het meest gebombardeerde land uit de geschiedenis. Het is ten sterkste aangeraden niet van de weg te gaan. Zo’n twintigtal kilometers verder zien we drie jongetjes, waarvan de oudste tien jaar is, langs de weg een dikke bom uitgraven. Ze roepen vriendelijk “sabaidie” en zijn zich niet bewust van het gevaar. Nog een paar kilometer verder komen we een Japanse fietser tegen. Hij vertelt ons dat hij, na meer dan zes jaar op alle continenten gefietst te hebben, nu op weg is naar huis. Hij heeft ongelooflijk veel bagage bij. We wisselen informatie uit. Als we even verder stoppen in Sepon, de enige plaats van enige betekenis op onze weg, eten we in een restaurantje op de markt waar ook de Handicap International mensen zitten te eten. We spreken er met Yvan uit Frankrijk. Hij werkte voordien voor het Franse leger, maar werkt nu al twee jaar voor Handicap International Belgium. Hij vertelt ons hoeveel mensen er elk jaar in Laos sterven door de vele onontplofte bommen die de Amerikanen hier gedropt hebben tijdens de Vietnamoorlog. Verleden week nog zijn 9 mensen omgekomen bij de ontploffing van een bom. Als Yvan vertrekt, wordt hij nog natgegoten door de mensen van het restaurant, terwijl ze hem al het goede wensen voor het nieuwe jaar. Hij laat niet na om hen op hun beurt nat te gieten en zo alle slechte gebeurtenissen van het voorbije jaar weg te wassen. Dit is de gewoonte bij Pi May, het Boeddhistische Nieuwjaar. En ook al is het officieel nog niet begonnen, toch gieten de mensen reeds duchtig met water. Na Sepon gaat de weg nog slechts lichtjes op en neer, maar het wegdek is wel heel slecht door de wegenwerken. Men is van plan hier een grote snelweg te bouwen, van Thailand naar Vietnam door Laos. In Muang Phine krijgen we geen kamer in het guesthouse Sysomphone, het eerste dat we tegenkomen. We verstaan niet wat de mevrouw ons probeert uit te leggen, maar het guesthouse is allesbehalve vol. Als we verder rijden, zien we per geluk nog een ander guesthouse met de naam Sikham. We krijgen er een kamer zonder badkamer voor 30.000 Kip. ‘s Avonds eten we in het restaurant even verder, bij Vietnamezen.

10 april 2002 Muang Phine - Dong Hene 99 km

‘s Morgens bekijken we nog de restanten van een Amerikaanse helicopter die in het dorpje langs de weg liggen. Enkel grote delen van het karkas blijven over. Vanaf Muang Phine kunnen wij als fietser op de reeds klare weg rijden, terwijl al het grotere verkeer op een smal aardewegje ernaast moet rijden. De weg is nog niet opengesteld voor het verkeer, maar alle fietsers, brommers en stootkarren rijden er reeds op. Er zijn soms nog slechte stukken en de weg gaat ook weer de hele tijd op en neer. Langs de weg zien we af en toe kleine nederzettingen met rieten hutten en roepen alle kinderen ons ook weer “sabaidie” toe en wuiven. De kindjes zijn zo schattig dat ze allemaal een plaatje waard zijn, maar als ik stop om een foto te maken, zetten ze het zo hard ze kunnen op een lopen en de kleinsten beginnen zelfs te wenen. Ze zijn echt bang. Monsieur Yvan, de Fransman van Handicap International, komt ons nog voorbijgereden en stopt om een praatje te maken. ‘s Middags eten we in Muang Phalan en praten met weer andere mensen van Handicap International die er ook komen eten. Na het eten wandelen we een eindje langs de rivier om dinosaurusvoetafdrukken te gaan bekijken. In de rotsige ondergrond langs de rivier zien we inderdaad voetafdrukken die eventueel voor dinosauruspoten zouden kunnen doorgaan. Als we terug naar het restaurantje wandelen, vallen we bijna flauw van de hitte. We bestellen een fles koud water die binnen de vijf minuten leeg is. Het is wel heel erg heet vandaag. April is dan ook de heetste maand in Laos. En in die hitte moeten we fietsen? Als we vertrekken, krijg ik met veel moeite de pedalen rondgetrapt. Er staan kraampjes met drank langs de weg en ik zou wel bij ieder kraampje willen stoppen. Ik trap voort als een zombie. Na een tijdje wordt het per geluk bewolkt, maar de tegenwind die we al sinds een paar dagen hebben, wordt nu wel heel erg sterk. We moeten echt hard op de trappers gaan staan. Het koelt heel erg af en na een halfuurtje begint het ook nog te regenen. In het begin kleine druppels maar algauw wordt het een hele stortvloed. We schuilen in een straatkraampje waar we ondertussen wat kroepoek eten, het enige dat er behalve drank en sigaretten onderweg te vinden is. Als we terug vertrekken, is de wind wat gaan liggen, maar na een tijdje blaast hij weer zo erg dat we met moeite vooruit geraken. En weer begint het te regenen. En weer gaan we in een straatkraampje schuilen tot het ergste voorbij is. Het regent nog steeds een beetje als we onze weg verder zetten. De laag stof die ons bedekt van de stukken slechte weg die we vandaag gehad hebben, is nu vermengd met de regen tot modder. Per geluk ligt er vanaf Muang Phalan een gloednieuwe, met de hulp van Japan aangelegde supergladde asfaltweg. Maar als we in het volgende dorpje, Dong Hene, aankomen, is men er nieuwe asfalt aan het gieten op de brug en wordt alle verkeer omgeleid via een aardewegje door het dorp. Door de regen is het nu een en al modder en de vrachtwagens hebben er diepe sporen ingetrokken. De rode aarde is nu heel kleverige klei geworden en ik moet echt al rechtstaand hard stampen om niet om te vallen. Ik wil immers vermijden dat ik mijn voeten in de brij moet zetten. De klei kleeft in een dikke laag op de banden en blijft in dikke pakken achter de spatborden hangen. Er vliegen hele brokken modder op mijn benen en overal op de fiets. Er is ook een heel steil stuk waar de vrachtwagens met moeite op kunnen. Na 1 kilometer komen we eindelijk terug op de geasfalteerde weg. We haasten ons nog vlug naar de bank, want we hebben geen Laotiaanse Kip meer. De bank is echter al dicht. We vragen waar we kunnen slapen. Men heeft ons verteld dat er hier een regeringsguesthouse zou zijn. Men wijst ons het guesthouse, maar er is niemand. Men wijst ook naar andere huizen in de buurt. We begrijpen er niet veel van en vragen het aan nog een paar andere mensen, tot de vrouw die naast het guesthouse woont, teken doet dat we moeten wachten. We wachten en wachten en zien stilaan de zon ondergaan. Na een uur komt een vrouw op haar dooie gemak aangewandeld. Ze beantwoordt onze sabaidie niet. Ze toont ons een kamer met badkamer voor 50.000 Kip. Als we zeggen dat dat teveel is, toont ze ons een vuile kamer zonder badkamer voor 40.000 Kip. We proberen de prijs omlaag te krijgen, maar tevergeefs. Ondertussen is ook haar dochtertje aangekomen en zonder ons nog een blik te gunnen, beginnen ze de duurdere kamer schoon te maken. Ik ga een paar keer teken doen dat we in de andere kamer zullen slapen, maar dat verandert niets, behalve dat ze me de sleutel van de goedkope kamer geeft. Ik vraag ook de sleutel van de buitendeur, maar die krijg ik niet. Dan zijn ze een hele tijd bezig in de gemeenschappelijke badkamer. We denken dat ze ze voor ons aan het schoonmaken zijn. Later blijkt dat ze lakens aan het wassen waren. Daarna leggen ze nog nieuwe lakens in de duurdere kamer en plooien ze de lakens op die op de wasdraad hingen te drogen. Dan stappen ze het af zonder nog een woord te zeggen. Met de wachttijd erbij heeft dit alles bijna twee uur geduurd. Eindelijk kunnen we de modder van ons afwassen, maar wat blijkt… er komt geen water uit de douche, ook niet uit de kraan boven de zeer vuile lavabo en evenmin uit de kraan boven de gemetste betegelde bak zoals Aziatische badkamers gewoonlijk hebben. Daarstraks toen de vrouw in de badkamer was, hebben we het water nochtans zeer krachtig horen stromen. Per geluk heeft ze toch nog iets van water gelaten in de gemetste bak waar we ons mee wassen. Dan gaan we in het donker nog vlug een noedelsoepje eten aan een straatkraampje, niet bepaald een overvloedig avondmaal als je honderd kilometer hebt gefietst, maar meer blijkt er in Laos in de dorpen niet te vinden te zijn. Maar de mensen van het straatkraampje zijn wel heel vriendelijk, zodat we ons terug weer wat welkom voelen. Daarna zetten we de fietsen binnen in de gang, doen de buitendeur op slot en gaan slapen. ‘s Nachts ziet Marc door de kier onder de deur dat het ganglicht, dat wij hadden aangelaten om de weg naar de badkamer te vinden, nu uit is. Hij gaat kijken in de gang. De buitendeur staat op een kier, maar de fietsen staan er nog.

 

11 april 2002 Dong Hene - Savannakhet 69 km

Als ik ‘s morgens naar het toilet ga, zie ik de dochter met een slaapkop uit de duurdere kamer komen. Ze hangt haar handdoek aan de wasdraad en gaat terug de kamer binnen zonder me een blik waardig te gunnen. Wij vinden dit wel goed zo. Dan kunnen we aan haar betalen en wegwezen. Als we alles ingepakt hebben, ga ik op haar deur kloppen. Geen antwoord. Ze blijkt alweer weg te zijn. We denken dat ze misschien haar moeder gaan verwittigen is en gaan buiten zitten wachten op de vrouw. Na drie kwartier wachten, gaan we naar de buren, die ons een groot huis aanwijzen. Als we ernaar toe gaan, komt de vrouw buiten. Het is het vuilste huis dat we tot nu toe in Laos hebben gezien. In het algemeen zijn de mensen hier heel proper, net zoals in heel Zuidoost-Azie trouwens. De vrouw aanvaardt per geluk wel onze Thaise Bath, want we hebben niet meer voldoende Laotiaanse Kip. We gaan nog vlug een noedelsoepje eten bij de vriendelijke mevrouw van gisteren. We zitten aan een grote tafel met de andere klanten, zo’n achttal mannen. Een ervan spreekt redelijk goed Engels en maakt een praatje met ons. Hij vraagt waar we geslapen hebben en we wijzen naar het government guesthouse. We vertellen dat het duur en vuil was. Dan vraagt hij wat we betaald hebben.Als hij de prijs hoort, vraagt hij of we dan twee kamers hadden. Hij vertelt het door aan de anderen en ze zijn allemaal verontwaardigd. Daarna haasten we ons naar Savannakhet, zo’n 70 km ver. Eindelijk hebben we vandaag wind in de rug. Onderweg, in Seno, kunnen we naar de bank gaan. We eten er ook een noedelsoepje. Als we verder rijden wordt er een emmer water over ons gekapt. Dit is zo de gewoonte bij het Laotiaanse Nieuwjaar. Hoewel het pas officieel overmorgen begint, zijn enkelen nu toch al begonnen met water te gooien. Maar het is meer dan 35 graden en we zijn vlug droog. In Savannakhet zoeken we een kamer en daarna lopen we wat door het stadje. Dit kleine stadje aan de machtige Mekongrivier heeft meer de allure van een dorp. Er staan hier, behalve grote gemetste huizen, ook nog veel kleine houten huisjes zoals we onderweg steeds zien. Er zijn een paar grotere winkels waar vooral goederen uit Thailand, dat aan de andere kant van de Mekong ligt, verkocht worden. Er lopen hier toch een paar toeristen rond en we vinden een restaurantje dat speciaal voor de toeristen milk shake, pannekoeken en spaghetti op het menu heeft staan. Mmm, dat is smullen na vijf dagen gefietst te hebben op rijstnoedelsoep, kroepoek en als we geluk hadden soms wat rijst. Het probleem is dat er in die voeding niet genoeg koolhydraten zitten om op te fietsen en, in tegenstelling tot Vietnam en Cambodia, vind je hier in de straatkraampjes in de dorpen bijna niets anders dan allerhande frisdrank, bier en sigaretten. Af en toe vind je pakjes kroepoek en een soort heel slechte doorzichtige koekjes die bijna lucht zijn. We voelen dat we de laatste dagen niet genoeg gegeten hebben en zijn moe. We kruipen vroeg in bed.

 

12 april 2002 Savannakhet 15 km

Het is al 8.00 uur als we opstaan. Dat is laat voor ons, want sinds twee weken staan we op rond 5.00 uur (dat trachten we tenminste), omdat het anders echt te warm is om te fietsen. Maar vandaag hoeven we niet te fietsen, dus geen probleem. We gaan eerst naar de bank, want na vandaag zal ze voor 5 dagen gesloten zijn wegens Pi May, het Nieuwjaar. Als we bij de bank aankomen, zien we Sven en Gerda staan, die een dag later dan ons in Hue zijn vertrokken. Ze hadden gisteren ook zo’n wind mee dat ze Dong Hene voorbij zijn gereden en ineens tot Seno, hier 30 km vandaan, gereden zijn en daar overnacht hebben. Ze waren in Muang Phine twee Nederlandse meisjes met de fiets tegengekomen. Die vertelden hen dat het regeringsguesthouse in Dong Hene zo vuil was dat ze de fietsen op de bus hebben gezet en in Muang Phine zijn gaan slapen. Na Sven en Gerda het adres van ons guesthouse gegeven te hebben, gaan we ontbijten. De rest van de dag lopen we wat rond in het stadje, proberen te internetten in het enige, ontzettend langzame internetcafé en stippelen onze verdere route uit. ‘s Avonds eten we met Gerda en Sven. Ze zeggen ons dat ze nu een goede stock aan etenswaren gaan inslaan, want dat ze ook zo’n honger geleden hebben onderweg.

 

13 april 2002 Savannakhet - Seno 31 km + 4 km ter plaatse

De overnachtingsmogelijkheden in Laos zijn niet zo uitgebreid, gewoon omdat er bijna geen steden zijn, enkel piepkleine dorpjes met rieten of houten hutten. Daarom besluiten we vandaag reeds de 30 km tot het stadje Seno te rijden, want de eerstvolgende stad ligt nog eens 100 km verder. We zullen pas deze namiddag vertrekken. Eerst bezoeken we nog een tempel en zien mensen geld offeren. Het hangt aan de takken van een soort plastieken boom die ze aan de monniken overhandigen. Nu weten we waarvoor deze rare bomen dienen die we de laatste dagen in alle winkels en kraampjes te koop zagen staan. We willen aan het websiteverslag gaan werken, maar het internetcafé is ook dicht vanwege het Nieuwjaar dat vandaag inderdaad echt begonnen is. En dat is er aan te zien. Kinderen en tieners staan langs de weg gewapend met watergeweren, echt grote, soms zelfs met reservoir dat op de rug gedragen wordt, emmers, grote plastieken kommen en zelfs tuinslangen en gieten iedereen nat die voorbijkomt. Sommige kinderen lopen op straat rond met plastieken zakjes vol water die ze op de voorbijgangers gooien. Wat niet zo plezant is, is dat men ook met zakjes gekleurd water gooit. We krijgen dan ook weer vandaag een paar keer een goede douche over ons, en Marc ook nog geel en groen gekleurd water. Er is heel veel volk op straat. Bakken bier en luidsprekers worden met brommertjes en tuktuks (driewielers met achteraan een bak) vervoerd voor de festiviteiten van deze avond. Na de middag zien we een stoet door Savannakhet trekken. Als we daarna willen vertrekken, zijn de watergevechten nog heviger geworden. Iedereen is heel uitgelaten en sommigen zijn dronken. De brommertjes slalommen over de weg om de waterstralen die van weerszijden komen te ontwijken. Zo zien we in het naar buiten rijden een ongeluk. Er liggen twee brommertjes en een bak bier op straat. De straat is kleddernat en nu ook nog vol glasscherven. Iedereen staat er wat beteuterd op te kijken. We stoppen aan een winkel en slaan een voorraad voor de komende dagen in bestaande uit rozijnen, pindanoten, twee pakken koekjes, karamellen en Nesvita, een multigranenpoeder. Eer we de stad uit zijn, krijgen we al enkele douches over ons. Maar ook nog onderweg staan er geregeld waterpelotons klaar en zelfs vanop voorbijrijdende pick-up trucks worden we natgegooid. Zelfs voor het guesthouse in Seno staat een grote waterbrigade klaar, maar ze laten ons toch ongemoeid binnenrijden. Op de binnenkoer zit iedereen te drinken en er staan grote luidsprekers klaar. Men toont ons de kamer er net naast, maar we doen teken dat we niet willen dansen maar slapen en vragen of we de achterste kamer kunnen krijgen. Vanuit het restaurant zien we de waterbrigade van zo’n 15 personen bezig. Sommigen zijn redelijk dronken. We zien de mannen en vrouwen die zitten te drinken op de binnenkoer stomdronken in hun pick-ups stappen en vertrekken. Als een man alleen in zijn pick-up wil stappen, probeert een van de vrouwen van het guesthouse hem tegen te houden. Hij vertrekt toch. Ze is zo kwaad dat ze de lege bierflessen eerst op de grond begint kapot te gooien en nadien zelfs op zijn auto maar hij rijdt toch door. Als het donker is, en dus staakt-het-water, rijden we Seno binnen om nog een voorraad voor onderweg in te slaan. De buit is pover: een pakje koekjes als ontbijt voor morgenvroeg. ‘s Avonds wordt er inderdaad muziek gespeeld in ons guesthouse, maar we horen er weinig van in onze kamer.

14 april 2002 Seno - Tha Khaek 103 km + 15 km ter plaatse

Vandaag is de tweede dag van Pi May. Onderweg worden we niet zo dikwijls natgegooid als gisteren. In de meeste dorpen waar we doorkomen is er immers geen waterleiding. Af en toe krijgen we een emmer over ons gekieperd vanop een voorbijrijdende pick-up truck, maar we zijn snel terug droog want het is ontzettend warm. Gelukkig maar, want het watergooien hier is echt niet zomaar een beetje sprenkelen. In de dorpen met waterleiding staat men echt klaar met volle emmers en tuinslangen. Bij een enkel waterpeloton krijgt Marc 5 volledige emmers over zich heen. Men let daarbij op niets. Alles wordt natgegooid zonder onderscheid, ook onze bagage die wel waterdicht is, maar dat kunnen de Laotianen niet weten. Ik zag zelfs een Laotiaanse vrouw haar fototoestel hoog in de lucht steken zodat het niet nat zou worden. En ik wou nog wel per se op tijd in Laos zijn voor het Nieuwjaar. Bij zo’n warm weer is het niet erg om vol water gegoten te worden, maar ik vind het wel vervelend dat mijn fietsbroek nat is, want dan gaat je huid kapot van de wrijving. Ook onze schoenen zijn steeds volledig nat. Ik had de zolen van mijn intussen wel heel versleten schoenen (6 jaar oud) al met secondenlijm geplakt in Savannakhet. Ik hoop dat ze het uithouden. Ook Marc’s schoenen zijn niet meer in zo’n goede staat. Er zijn aan de bovenkant al een paar gaten in die hij heeft geplakt met “rustinnekes”. Heel vervelend is ook het gekleurd water, want iedereen maakt zijn eigen mengsel om te kleuren. Marc, die steeds voorop rijdt, krijgt op een plaats een kom volledig wit water over de fiets en de bagage heen. Maar wat nog vervelender is, is de chaos die er in het verkeer wordt gecreëerd. Meestal staan zo’n waterpiketten aan weerszijden van de straat en als er iemand komt aangereden, komen ze zelfs op straat staan. Het verkeer dat uit beide richtingen komt, moet daar dan tussen door slalommen, terwijl de piketmensen staan te joelen en te schreeuwen en het water in het rond vliegt, wat ook nog eens de bestofte straat superglad maakt. Niet echt de veiligste situatie. Bovendien trekken ze soms aan je kleren of je fiets. Naar het schijnt gaat het er in Thailand nog veel wilder, eigenlijk te wild, aan toe. Ieder jaar zijn er bij Pi May, zowel in Laos als in Thailand, een groot aantal verkeersdoden. Wij trachten zo voorzichtig mogelijk te rijden. Bovendien hoor ik ook nog een vreemd geluid aan mijn fiets. Ik had het gisteren ook al gehoord, maar was bij aankomst vergeten ernaar te kijken of het aan Marc te zeggen. We stoppen een paar keer, maar zien niets. We rijden verder over de glooiende weg en naderen rond 13.00 uur de stad Tha Khaek waar we willen overnachten. We zien een paar motel-stijl guesthouses op de grote weg, maar we besluiten toch de stad binnen te rijden, hoewel we ons aan fameuze waterpiketten verwachten. En inderdaad, we worden een paar keer volledig nat gegoten alvorens we het centrum, 4 km verder, bereiken. We bekijken een paar guesthouses en moeten daarvoor steeds weer voorbij de waterpiketten. Het stadje stelt niet veel voor en we besluiten een van de guesthouses op de grote weg te proberen. Eerst eten we nog in een restaurantje aan de Mekong, waar ze heel onvriendelijk zijn. Met je natte kleren onder een ventilator gaan zitten, geeft niet bepaald een fijn gevoel, maar als mijn eten op is, ben ik toch bijna droog. We vatten de tocht naar de grote weg nummer 13 terug aan en komen al dadelijk ons eerste waterpiket tegen. Hoe later op de middag, hoe meer er zijn en hoe uitgelatener ze worden. We naderen een groot piket met enkel mannen en we horen hen al op voorhand roepen “falang, falang” (dat betekent toerist of vreemdeling, van het Engelse “foreigner”). Als vreemdeling krijg je het meestal dubbel zo erg te verduren. Op de plaats waar ze staan, zijn er bovendien wegenwerken en met al het water is het er een grote modderpoel. Een van de mannen staat in het midden van de straat Marc op te wachten met een grote kom water op zijn schouder. Hij ziet er niet erg nuchter uit. Als Marc nadert, gooit hij de kom over Marc en duwt terwijl ook een beetje. Marc glijdt uit en valt in de modderpoel. Per geluk blijft de schade voor zowel Marc als fiets beperkt tot wat schaafwonden, maar hijzelf en de bagage hangen wel vol modder. We rijden verder de stad uit en na nog een paar douches komen we aan het Thippachanch Guesthouse waar we na wat onderhandelen een nieuwe, propere kamer krijgen voor 40.000 Kip. Nadat we Marc’s wonden ontsmet hebben, kijkt hij naar het geluid dat mijn fiets maakt. Slecht nieuws! In de achtervelg is aan de zijkant een scheur van wel 5 cm (op de plaats waar het remblokje tegen de velg drukt). We vragen ons af vanwaar dit nu komt. Zou het geen fabricagefout zijn? In ieder geval kunnen we er nu toch niets aan verhelpen en zal ik er zo mee moeten verder rijden, want hier zijn er geen fietswinkels. ‘s Avonds rijden we een hele tijd rond om toch iets anders te kunnen eten dan weeral noedelsoep en kunnen uiteindelijk op de markt koude rijst met een paar stukjes vel en beenderen van een kip bemachtigen bij Vietnamezen die er eerst het dubbele van de normale prijs voor willen. Er zijn vier Vietnamese restaurants naast elkaar en alle vier hebben ze de TV om het luidst op een ander kanaal staan. Het is er een kabaal van jewelste. Het zit er vol drinkende mannen die ons aanstaren. We eten zo snel mogelijk en kruipen dan vlug in bed.

15 april 2002 Tha Khaek - Ban Viang Kam 105 km

Als om 5.00 uur de wekker afloopt, regent het dat het giet. We verwachten dat het wel snel zal ophouden en maken ons vlug klaar. We zetten de fietsen buiten al bepakt klaar, terwijl wij in de kamer door de open deur zitten te kijken wanneer het nu eindelijk zal ophouden met regenen. Na een half uur (het is ondertussen 6.30 uur) liggen we naar buiten te kijken en na nog een half uur liggen we in slaap. Af en toe worden we wakker en checken even of het nog regent. Het is al bijna 9.30 uur als het eindelijk een beetje opklaart. We twijfelen of we nog wel zouden vertrekken, want als binnen een paar uur de zon erdoor komt, is het niet meer te doen van de hitte. Maar nog een dag langer in Tha Khaek blijven, zien we ook helemaal niet zitten. Met onze regenvesten stappen we op de fiets. Na 3 km stoppen we om nog een broodje met paté te kopen, waarschijnlijk het laatste brood dat we tot in Vientiane, zo’n 340 km verder, zullen tegenkomen. We doen ook onze vesten uit want het is nu echt opgehouden met regenen. Het is nog wel bewolkt en heerlijk koel. Ideaal om te fietsen! Het is vandaag de derde dag van Pi May, maar er is bijna geen verkeer op de baan. Ook langs de baan zien we weinig watergooiers. Het is vandaag dan ook redelijk fris voor Laotiaanse normen. We schatten zo’n 25 graden. Na ongeveer 40 km heeft Marc een lekke band vooraan. Er steekt een stukje bruin glas in de buitenband. Misschien wel van de bierflessen die de vouw op de parking in Seno kapotgooide. De rest van de dag verloopt zonder incidenten. Het blijft ook de hele dag bewolkt, en maar goed ook, want de weg gaat de hele tijd op en neer. Het wegdek is sinds Savannakhet asfalt met grint ingeplakt en dat bolt niet echt glad. Bovendien voel ik me vandaag nogal zwak. Onderweg vind je hier echt geen voedsel dat genoeg energie geeft om op te fietsen. Waarschijnlijk heb ik me in Savannakhet niet genoeg volgepropt. Het is al bijna 17.00 uur als we in Ban Nam Thone aankomen en we de eerste waterbrigades van de dag zien staan. Er juist voor is een guesthouse en ook een winkeltje waar we cola drinken. We bespreken wat we gaan doen. We hebben gehoord dat er ook nog een guesthouse zou zijn aan het kruispunt met route 8 een paar kilometer verder. We besluiten het erop te wagen en vertrekken. De waterbrigades hebben blijkbaar juist een pauze, want er staat niemand klaar om ons nat te gooien. Onderweg komen we er nog een paar tegen, maar ook daar geraken we veilig door omdat ze het juist te druk hebben met anderen nat te gieten. Als we 5 km verder aan kruispunt in het dorpje Ban Viang Kam komen, zien we er inderdaad een guesthouse. Ze vragen 40.000 Kip (iets meer dan 4 USD) voor een kleine vuile kamer en willen niet van onderhandelen weten. We betalen dan maar de te hoge prijs. Om de hoek eten we lekkere soep en rijst bij een heel vriendelijke mevrouw die ons tenminste normale prijzen aanrekent. ‘s Avonds in bed worden we wakker gehouden door de luide muziek van een Pi May feest. Om 22.00 uur valt de elektriciteit uit en is het gedaan met muziek maken. Nu beginnen de Laotianen echter zelf te zingen, en ze babbelen en lachen nog heel luid tot ver voorbij middernacht.

 

16 april 2002 Ban Viang Kam - Paksan 90 km

Ons ontbijt bestaat uit chocoladewafers die we gisteren bij de vriendelijke mevrouw kochten. Vandaag is de weg veel vlakker dan de afgelopen dagen. Mijn velg stulpt elke dag meer en meer uit aan de zijkant, zodat ik nog nauwelijks kan remmen. Bij elke omwenteling komt de velg nu tegen het remblokje. Te hopen dat we Vientiane halen. Het is vandaag weer heel warm, maar het is een heel mooie rit met veel water en groen langs de weg. We schieten goed op en komen rond 13.30 uur in Paksan aan. Er zijn een paar guesthouses en een bank. We nemen onze intrek in Manolom Guesthouse voor 25.000 Kip en eten even verder in een restaurantje sticky rice met groenten. Sticky rice is een soort kleverige doorschijnende rijst die overal in Laos gegeten wordt. De rest van de dag luieren we wat op onze kamer. ‘s Avonds eten we weer sticky rice met groenten.

 

17 april 2002 Paksan - Tha Bok 54 km

We eten weer chocoladewafers als ontbijt. Vandaag is het niet echt heel warm. We komen reeds om 10.30 uur in het kleine dorpje Tha Bok aan waar er een heel goed guesthouse is dat wordt opengehouden door een Laotiaans koppel dat in Amerika heeft gewoond. In het restaurantje ernaast bestelt de eigenaar rijst voor ons avondmaal. Nu eten we er een noedelsoep. Als we daarna in onze kamer zitten, wordt het opeens heel bewolkt. Er komt ook heel veel wind opzetten die hard aan de bomen rukt. We zijn blij dat we binnen zitten en nu niet op de baan zijn. Het regent ook een beetje, maar na een uurtje is de storm voorbij en is het weer heel warm. In de namiddag doen we de was en rusten nog wat op onze kamer. ‘s Avonds gaan we naar het restaurantje. De mevrouw heeft voor ons gewone rijst met groenten klaargemaakt. Mmmm, lekker! Als we zitten te smullen van ons avondmaal, stopt er een grote vrachtwagen met Duitse nummerplaat. Het zijn Iris en David die samen met hun zoontje en hun hond van Duitsland over land naar hier gereisd zijn (vrachtwagen verscheept van Bangla Desh naar Maleisie). We praten gezellig met hen en liggen daardoor weer te laat in bed.

 

18 april 2002 Tha Bok - Vientiane 94 km

Als ontbijt proberen we nu eens onze multigranendrink met koud water te bereiden i.p.v. warm zoals op de verpakking staat. Het smaakt wel lekker. Daarna gaan we op weg naar Vientiane de hoofdstad van Laos. Na 14 km komen we aan Wat Pha Baht Phonsan. In deze belangrijke tempel bevindt zich een boeddhavoetafdruk en een groot liggend boeddhabeeld. Beiden zijn goud geschilderd. De voetafdruk is 2 meter lang en 1 meter breed. Boeddhavoetafdrukken vind je wel meer in tempels, ook in Thailand. Maar in Laos zijn er opvallend weinig weelderige tempels langs de weg, zoals wel heel veel in Thailand en in mindere mate in Cambodia het geval is. Buiten de steden, zie je in Laos enkel heel eenvoudige houten tempels. Na de tempel bezichtigd te hebben, rijden we vlug door want de zon zit ons weer op de hielen. Per geluk is de weg redelijk vlak. Onderweg hier in Laos zien we geregeld borden aan schooltjes staan met de vermelding dat ze gebouwd zijn met de hulp van Japan. Japan blijkt een goede vriend te zijn, want we zien ook dikwijls de Japanse vlag op de modernere bussen en, zoals reeds gezegd, ook de weg is aangelegd met hun hulp. Als we, na meer dan 90 km en meer dan 5 uur op de fiets, Vientiane binnen rijden is het zo heet dat we ons misselijk voelen en moeten pauzeren om iets te drinken. Het is bijna 14.00 uur en zo’n 40 graden in de schaduw. We zoeken vlug een guesthouse en trekken dan de stad in op zoek naar spaghetti. Vientiane blijkt een duurdere stad te zijn, vooral voor eten, maar ook voor guesthouses. Voor het broodje met paté waarvoor we in Savannakhet nog 3.000 Kip betaalden, vragen ze hier doodleuk 10.000 Kip. Een groot pak Thaise chips kost 8.000 Kip (= 1 Euro), terwijl datzelfde pak in Thailand 20 Baht (= 0,50 Euro) kost. Na het bekijken van veel menukaarten, eten we tenslotte toch een spaghetti voor 12.000 Kip. We kunnen de slierten op ons bord tellen en de tomatensaus blijkt zoetzure saus te zijn. In Vientiane loopt het vol westerlingen. Velen wonen en werken hier. Meer dan de helft van de wagens die in Vientiane rondrijden, zijn grote 4 x 4 wagens met stickers van een of andere ngo op de zijkant. Speciaal voor hen zijn er hier heel veel restaurants met westers eten en supermarktjes. Er zijn zelfs een paar sjieke Franse restaurants. Na het eten gaan we op zoek naar een velg voor mijn achterwiel. In een grote fietsenwinkel tegenover de grote “morning market” hebben ze welgeteld 1 26-inch velg in stock. Te kiezen hebben we dus niet. Het is een heel simpele velg die helemaal niet versterkt is. Zal deze velg het uithouden met bagage? We besluiten morgen nog wat verder te zoeken. ‘s Avonds eten we aardappelpuree met twee dikke knakworsten en kruipen vroeg in bed.

 

19 april 2002 Vientiane

‘s Morgens gaan we dadelijk op zoek naar een velg. Achter de “morning market” is een hele rij fietsherstelwinkeltjes. Ze zien er helemaal niet professioneel uit. Hun voornaamste gereedschap zijn tang, beitel en hamer, en je ziet ze niet veel meer doen dan een zadel verzetten of een lekke band plakken. Niemand heeft een velg in stock en ze weten ook niet waar we er een zouden kunnen vinden. We herinneren ons dat we bij het binnenrijden van Vientiane ook nog een paar fietswinkeltjes hebben gezien en rijden er naartoe. Ook hier hebben ze geen velgen. Nadat we de hele voormiddag op zoek geweest zijn naar een velg en zowat alle fietsenwinkels in Vientiane (een 15-tal in totaal) hebben bezocht, geven we het op en besluiten maar die ene simpele, niet versterkte velg in de grote fietswinkel te kopen. We gaan terug naar ons guesthouse waar Marc het achterwiel van mijn fiets haalt en brengt het naar de winkel. Voor 600 Baht (op vele plaatsen in Laos kan je ook in Thaise Baht betalen) verkopen ze ons de velg en zullen ze het nieuwe wiel ook opnieuw spaken (met mijn eigen as en spaken). Met een bang hart laten we mijn wiel in de winkel achter, maar we hebben geen andere keuze. ‘s Avonds ontmoeten we Sven en Gerda die vandaag in Vientiane aangekomen zijn We eten samen en ze vertellen ons over de douches en het gekleurd water dat ze ter ere van Pi May over zich gekregen hebben.

20 april 2002 Vientiane

Om 8.00 uur staan we in de winkel om ons wiel af te halen. De vrouw overhandigt ons een keurig gespaakt wiel. Het ziet er OK uit. Ze zegt dat haar broer het gedaan heeft. We vragen ons af waar want deze winkel heeft zelf geen herstelatelier. Wij hadden al gevreesd dat ze het wiel naar een van de “hamer en beitel”-winkeltjes zouden brengen. In het guesthouse monteert Marc het wiel dadelijk in mijn fiets en het past als gegoten, de versnellingen dienen zelfs niet bijgeregeld te worden. Als Marc de band op de velg legt, is er een bult in. Dat heeft waarschijnlijk niets met de velg zelf te maken. Na een paar keer lucht uitlaten, band verwringen en weer oppompen, is uiteindelijk ook dit euvel verholpen. Na het middageten gaan we Sven en Gerda het goede nieuws melden, maar Sven ligt ziek te bed (diarree en heel moe) en Gerda is gaan internetten. Daarna gaan we het museum bezoeken, maar het is zaterdagnamiddag gesloten. Als we wat besluiteloos staan rond te kijken, roept er iemand “ha, de Belgen zijn hier ook”. Het is Jurgen, de Belgische motorrijder die we begin juli samen met zijn vriend Bart op de camping in Hongarije tegenkwamen. Ondertussen is Bart vanuit Turkije terug huiswaarts gekeerd (dat was de bedoeling) en heeft Jurgen’s vriendin Greet hem in Delhi vervoegd (dat was ook de bedoeling). Jurgen vertelt dat hij op 11 september in Iran was en dat hij toch nog vlug door Pakistan is gereden met een paar andere overlandreizigers en met een Pakistaanse politie-escorte. Nadat Greet in Delhi was aangekomen, zijn ze naar Nepal gereden en daarna terug naar India, om dan vanuit Madras de motor te verschepen naar Maleisie. Jurgen vertelt ook dat zijn koppeling versleten is en dat er in Laos geen nieuwe te vinden is. Uit Bangkok wil de motorwinkel wel een nieuwe opsturen naar Nong Khai, de stad die aan de andere kant van de Mekong-rivier in Thailand ligt, hier zo’n 20 km vandaan. Hij zou dan een Laotiaan moeten vinden die het stuk aan het postkantoor kan gaan ophalen, want anders zou Jurgen een nieuw visum voor Laos moeten kopen. We staan wel meer dan een uur met Jurgen te praten als er plots twee bepakte fietsers komen aangereden. Ik spreek hen aan. Het zijn Mike en Clancy uit Nieuw-Zeeland. Ze komen drie maanden fietsen in Cambodia, Vietnam en Laos alvorens naar Dublin te vliegen waar ze een job willen gaan zoeken. Ze zijn beiden advocaat. Als we zo staan te babbelen, komen ook Sven en Gerda eraan, en samen met het Nieuw-Zeelandse koppel gaan we pizza eten.

 

21 april 2002 Vientiane

We eten een uitgebreid ontbijt in de Scandinavian Bakery. Sinaassap, warme chocolademelk, omelet, confituur, fruitsla en 2 warme broodjes. Het kan niet op. Daarna fietsen we naar Pha That Luang, het belangrijkste monument in heel Laos. Het is een heiligdom met een gouden toren in het midden en verschillende gouden stupas errond. Er zijn drie verdiepingen die de gelovigen moeten beklimmen. Naast het monument staan twee grote tempels. In één ervan woont de Hoogste Patriarch van het Laotiaanse Boeddhisme. Namiddag lopen we wat op de markt rond, maar die is volledig op toeristen en expats afgestemd. ‘s Avonds eten we met Jurgen en Greet.

 

22 april 2002 Vientiane

‘s Morgens eten we weer uitgebreid in de Scandinavian Bakery. We bezoeken Wat Si Saket, één van de vele tempels die Vientiane rijk is. Deze tempel is de oudste en is omringd door een muur die aan de binnenkant vol met niches staat. In elke niche staan twee kleine boeddhabeeldjes, in totaal meer dan 2.000. Meer dan 300 boeddhabeelden in verschillende materialen (hout, steen, zilver en brons) staan voor deze muur. Binnen in de tempel zelf zijn er ook zulke niches vol boeddhabeeldjes. Achteraan staat een altaar met nog verschillende grote boeddhabeelden, zodat het totaal aantal boeddhabeelden van deze tempel 6.840 bedraagt. In de namiddag doen we de was en doen we inkopen voor de verdere reis. In de op buitenlanders gerichte supermarkten kan je zelfs mayonaise en Nutella kopen. De prijzen zijn uiteraard in verhouding. We kopen 40 multigranendrinkjes en glucose (= druivensuiker) in poedervorm voor onderweg. Het is zo heet dat er bijna niemand op straat is. De meeste toeristen liggen in hun airco-kamers. We pakken ook onze bagage reeds in voor ons vertrek morgen. We hebben afgesproken om ook deze avond met Jurgen en Greet te eten. Sven en Gerda kwamen liever niet mee omdat Sven nog steeds ziek is. Als we ‘s avonds zitten te eten, komt Gerda zeggen dat ze naar de dokter zijn geweest en dat Sven een tekort aan mineralen heeft. De dokter heeft hem een electrolytenpoeder meegegeven. Gerda was gisteren al zelf naar de dokter geweest omdat ze een oorontsteking heeft. Ze moet nu antibiotica nemen. Als we met Gerda praten, barst ze bijna in tranen uit. Ze ziet er helemaal ontredderd uit en we besluiten dat het beter is dat we nog een dagje blijven. Tijdens het eten vertellen Jurgen en Greet dat de mensen van de Belgische ambassade die ze al een paar keer op restaurant zijn tegengekomen bereid zijn hun Laotiaanse chauffeur naar Nong Khai in Thailand te sturen. Nu nog enkel wachten op de stukken.

23 april 2002 Vientiane

‘s Morgens brengen we een ziekenbezoekje bij Gerda en Sven. Daarna bezoeken we het Historisch Museum, waar we foto’s en informatie over de dinosaurusvoetafdrukken zien die we in Muang Phala bezocht hebben. Behalve informatie over de archeologische vondsten in Laos, is er heel veel eenzijdige documentatie over de strijd van de communisten tegen Zuid-Vietnam en de Amerikanen. ‘s Avonds eten we met Sven en Gerda, maar Sven krijgt maar een paar happen door zijn keel en moet dan gaan overgeven. Dat ziet er helemaal niet goed uit. We besluiten toch morgen te vertrekken, maar spreken met Gerda af dat we met de bus terug naar Vientiane zullen komen indien nodig.

24 april 2002 Vientiane - Phon Hong 70 km + zijuitstap Vang Xang boeddha’s

We vertrekken in noordelijke richting op route 13. Er is redelijk veel verkeer voor Laotiaanse normen. Voor het eerst hebben we in Laos het gevoel op een “highway” te zitten. Maar na 50 km vermindert het verkeer aanzienlijk. De weg is redelijk vlak. Na 62 km rijden we een aardewegje in om de Vang Xang boeddhabeelden te gaan bekijken. Deze 16de eeuwse boeddhabeelden werden uit de rots uitgehouwen. We moeten over een brugje van ongelijke ronde boomstammen die dwars liggen. Het kost me moeite om mijn fiets met bagage over een van de laatste boomstammen te duwen. Ik probeer een paar keer en schiet dan met een been door een gat in de brug terwijl mijn fiets op me valt. Ik heb me geen pijn gedaan, maar Marc moet me wel komen bevrijden. We rijden verder over het aardeweggetje dat nu vol grint ligt en steil naar beneden gaat. Na 2 km komen we aan de boeddha’s, die hier heel rustig en verlaten in het bos staan, uitgehouwen uit een heel hoge rots. Het zit hier vol met heel grote kleurrijke vlinders. Op de terugweg moeten we flink klimmen. Dat valt niet mee op het grint. Marc helpt me nu over het brugje en we zetten onze weg verder naar het 7 km verder liggende Phon Hong. Het is een redelijk grote stad, gelegen aan het kruispunt van route 13 met route 10, met een postkantoor en een bank, verschillende grotere winkels en restaurants, maar geen guesthouse. Op route 10 zou er wel een guesthouse zijn, weet men ons te vertellen. We gaan op zoek en vinden het zo’n 3 km van route 13, in het dorpje Ban Sibounheuang. Er is ook een nachtclub en “entertainment”. Per geluk bestaat het guesthouse uit bungalows die 100 meter van de straat en de nachtclub liggen. We kiezen een kamer met airco en zonder venster. We rijden die dag nog tweemaal naar Phon Hong voor middag- en avondeten. ‘s Avonds horen we toch nog vaag de muziek van de nachtclub, maar het is niet luid genoeg om ons wakker te houden.

 

25 april 2002 Phon Hong - Vang Vieng 90 km

We ontbijten met ons multigranendrankje en chocoladewafers en rijden dan terug naar route 13. Na 14 km komen we aan het begin van de bergen. Na een beklimming van zo’n 2 km met een paar korte steile stukken blijft de weg steeds op en neer gaan, maar veel meer dan we tot nu toe in Laos reeds gehad hebben. Geregeld zijn er korte, steile stukjes (300 meter lang). Er is hier bijna geen verkeer meer en er zijn enkel heel kleine dorpjes. Als we eindelijk nog eens een dorpje tegenkomen waar je ook kan eten, doet de man van het noedelsoepkraampje teken dat we nu niet kunnen eten en hij wijst naar de bloemtejes die aan zijn kraampje hangen. Is er een begrafenis of is het vandaag feestdag? We zullen het nooit weten. Aan een kraampje even verder hetzelfde scenario, ook bloemetjes. Aan een restaurantje even verder hangen er geen bloemetjes, maar zit de eigenaar met een paar gasten buiten te eten en bier te drinken. Maar als we vragen of we iets kunnen eten, zegt ook hij nee. Nog zo’n 10 km verder vinden we uiteindelijk een heel klein en heel vuil noedelsoepkraampje waar ze ons wel een soep geven voor de prijs van 2.000 Kip (normale prijs 5.000 Kip). Even verder, zo’n 24 km voor de stad Vang Vieng, rijden we door Tha Heua, een grotere plaats met verschillende restaurants, een grote markt en zelfs 2 guesthouses. We hebben echter al gegeten en spoeden ons naar Vang Vieng, een toeristisch plaatsje waar de spaghetti wacht. Vang Vieng is een klein stadje dat heel pittoresk gelegen is aan de Son-rivier en tussen de hoge karstrotsen met grillige vormen. Er zijn hier verschillende grotten in de omgeving. De prijzen van de guesthouses zijn hier veel lager dan in Vientiane. Eten is ook hier duurder dan in de rest van Laos, maar de keuze is dan ook veel groter. We eten een spaghetti au gratin en krijgen er nog lookbrood bij ook. Dat laten we ons smaken. We verkennen de markt en wandelen wat langs het water.

 

26 april 2002 - 27 april 2002 Vang Vieng

We blijven twee dagen in Vang Vieng. We doen de was en Marc gaat op zoek naar het lek in zijn voorband. Sinds Vientiane heeft hij de band al een paar keer moeten oppompen. Hij vindt een minuscuul gaatje op dezelfde plaats als het vorige lek. De buitenband is daar dan ook kapot. Als hij aan het tweede, vanuit België meegebrachte, tubetje lijm begint, blijkt het leeg te zijn. Het was nochtans nog steeds verzegeld. Wij hebben de indruk dat we allemaal fabrieksfouten meehebben, de pomp waar het voorste stuk steeds van loskomt, de nieuwe velg die na amper 6.000 km scheurt, en nu weer de lijm. Marc gaat naar de markt en komt terug met een klein blikje lijm. Nadat hij zijn band geplakt heeft, kijkt hij ook mijn fiets nog eens na, maar de velg schijnt het prima te doen. We krijgen een mail dat Sven beter is en kan eten. We wandelen ook naar de grotten waar Marc een duik neemt in het koele water terwijl ik aan de kant wat lig te lezen. Het is veel te heet om iets te doen.

 

28 april 2002 Vang Vieng - Kasi 59 km

Vandaag is de eerste dag van 4 enorme klimdagen naar Luang Prabang, de oude hoofdstad en de mooiste stad van Laos. Als om 5.00 uur de wekker afloopt, regent het. Het begint een gewoonte te worden. Als we om 6.00 uur klaar staan om te vertrekken, regent het nog steeds stevig. We ontbijten in onze kamer en drinken onze granendrank. Om 6.45 uur stopt het met regenen en vertrekken we. Er hangt nog mist tussen de grillige bergtoppen. De weg slingert tussen de bergen en gaat voortdurend op en neer terwijl we langzaam klimmen. Een paar keer moeten we stevig klimmen, maar we worden ruimschoots beloond met machtige uitzichten. We genieten van de mooie rit. In Kasi checken we in in het eerste guesthouse dat we tegenkomen, Vanphisith Guesthouse waar we een kamer krijgen voor 30.000 Kip. Er zijn verschillende grotere restaurants, want Kasi is een stopplaats voor bussen. We eten er rijst en groenten en gaan in onze kamer rusten en wat lezen. Vanuit het raam zien we bussen stoppen om te eten. Er zijn zelfs een paar toeristen bij. Als we ‘s avonds gaan eten, zitten er twee toeristen in het restaurant terwijl er geen bus te zien is. Dan zien we de twee mountainbikes staan. Muriël en Raymond zitten in het tweede guesthouse van Kasi, 1,5 km verder. Ze komen voor drie weken in Noord-Laos en -Thailand rondfietsen, niet het gemakkelijkste parcours. We hebben een gezellige babbel, maar we spreken toch maar niet af om morgen samen te fietsen, want ze staan wegens de hitte nog vroeger op dan wij.

 

29 april 2002 Kasi - Muang Phu Khun (km 45) - Kiou Ka Cham 96 km

Vandaag moeten we 1.000 meter klimmen over 45 km. We beginnen er dan ook vroeg aan of althans dat is, zoals altijd trouwens, onze bedoeling. Om 6.45 uur zijn we op weg. De bergtoppen zijn weer helemaal in de mist gehuld terwijl de zon er tracht door te schijnen. Het is een machtig zicht. De eerste 8 km zijn nog vlak, maar dan begint de weg te klimmen. Dit is een onherbergzame streek die bewoond wordt door de Hmongs, een bergstam die onafhankelijkheid wil. Tot zo’n twee jaar geleden was het hier gevaarlijk en werden er soms toeristen gekidnapt door de Hmong-rebellen die een gewapende strijd met het leger voerden. Nu zien we verschillende politie- en legerposten onderweg. Op de weg lopen geregeld gewapende mannen. Zijn het militairen of Hmongs? We weten het niet. In ieder geval zegt iedereen vriendelijk dag. Elders in Laos zagen we soms ook gewapende mannen op de weg lopen, maar die gebruikten hun wapen enkel voor de jacht. Bij een bocht in de weg tijdens een steile klim worden we door soldaten aan een legerpost uitgenodigd om mee te eten. Ze staan buiten rond een tafel waarop een berg “sticky rice” op een plastieken zak ligt. Ernaast staat een kom met vlees en groenten. We gaan graag op de uitnodiging in, want in de piepkleine dorpjes onderweg komen we weinig eten tegen. Na hen bedankt te hebben, klimmen we verder terwijl we van de machtige uitzichten genieten. Het is hier ook zo rustig. Tegen de middag zijn we in Muang Phu Khun, weer een busstoplaats 45 km na Kasi. Als we voor het aftandse guesthouse stoppen, komt Muriël naar ons toe. Zij en Raymond zitten in een restaurantje even verder te eten. Zij rijden vandaag nog door naar Kiou Ka Cham, 51 km verder. Volgens hun reisboekje van de organisatie Vlieg & Fiets zou daar ook nog een slaapplaats zijn. Nadat we een noedelsoep gegeten hebben en Muriël en Raymond uitgewuifd hebben, bekijken we het guesthouse. De piepkleine, vuile kamers zijn op de eerste verdieping langs een heel smalle, scheve trap. We vragen ons af wat we hier de rest van de dag kunnen doen. Het is nog maar 13.00 uur. Omdat het bovendien ook nog bewolkt (en dus lekker koel) is, besluiten we om ook verder te rijden tot Kiou Ka Cham. Maar dan moeten we wel eerst nog wat stevigers eten. We gaan terug naar het restaurant en eten omelet met sticky rice. De rijst is een kleverige klomp die we in een plastieken zak geserveerd krijgen. Na nog wat bananen en koekjes gekocht te hebben, zijn we rond 13.30 uur op weg. We krijgen al dadelijk een korte stevige klim te verwerken, waarna we een lange afdaling krijgen, maar beneden natuurlijk weer dadelijk terug moeten beginnen klimmen. Ondertussen wordt het toch wel wat te bewolkt naar onze zin. De lucht is pikdonker en het duurt niet lang alvorens er dikke druppels uit de lucht vallen. In een mum van tijd regent het dat het giet. We proberen te schuilen onder een boom waar de druppels gewoon doorheen vallen en besluiten om maar gewoon door te fietsen. We worden door en door nat, de regen valt echt met bakken uit de lucht. Na een half uur zijn we boven en is het opgehouden met regenen. De weg vervolgt met klimmen en dalen. Na 20 km komen we Muriël en Raymond tegen en we rijden samen tot in Kiou Ka Cham. Er volgen nog een paar steile klimmetjes, van 4 à 5 km telkens, en iedereen is dan ook blij als we eindelijk, rond 18.00 uur in Kiou Ka Cham aankomen. In het restaurant tegenover het postkantoor vragen we of we er kunnen overnachten en ze tonen ons twee piepkleine kamers zonder meubels en vol rommel op de grond. Ze beginnen dadelijk met het opruimen van de kamers en terwijl wij eten zien we ook gesleur met bedden. Als we terug in de kamers komen, is de rommel aan de kant geschoven en staan er bedden met nieuwe matrassen. Ze vragen 10.000 Kip per persoon. Dat wij door de kamer van Muriël en Raymond moeten om in onze kamer te geraken, nemen we er maar bij. We blijken de kinderkamers bezet te hebben, want om de haverklap komen de kinderen zonder kloppen in de kamers tussen de opzijgeschoven rommel hun onderbroek of kleurpotloden zoeken, al hebben Muriël en Raymond daar meer last van dan wij. We zien ook dat men achter in de tuin 8 piepkleine kamers aan het bouwen is. Misschien wordt dit ooit nog wel een echt guesthouse. Als we vragen om ons te wassen, wordt er in de toiletten een kom vol water voor ons klaargezet. De muren van de kamers reiken niet tot aan het plafond zodat alle geluiden en alle licht van de kamers rond ons bij ons binnenkomen. Een lampt blijft zelfs de hele nacht schijnen. ‘s Avonds na een plasje kom ik de kamer van Muriël en Raymond binnen net op het moment dat Muriël uit bed dondert, omdat de matrassen breder zijn dan het bed. Ondanks het lawaai en het licht zijn we alle vier vlug in dromenland, want het was een zware maar heel mooie dag.

 

30 april 2002 Kiou Ka Cham - Luang Prabang 80 km

Na een ontbijt bestaande uit multigranendrank, zijn we om 6.30 uur met zijn vieren op weg. We krijgen al dadelijk een lange afdaling van zo’n 20 km te verwerken. Raymond staat ons onderweg te filmen. Als we beneden aan de rivier komen moeten we uiteraard ook helemaal weer naar boven klimmen. Maar de uitzichten zijn ook nu weer prachtig. Dit zijn de hoogste karstrotsformaties van Azië. Onderweg rijden we door dorpen van bergstammen met af en toe nog eens iemand in traditionele klederdracht. Nadat we zo’n 15 km geklommen hebben, krijgen we terug een afdaling van 10 km. Beneden ligt de grotere plaats Xiang Ngeun waar we stoppen om een noedelsoepje te eten. Vanaf hier is het nog 30 km hoofdzakelijk langzaam bergaf tot in Luang Prabang op een kort maar venijnig klimmetje (3 km) op het heetst van de dag na. In Luang Prabang gaan Muriël en Raymond een guesthouse zoeken terwijl wij gaan eten. We worden aangesproken door het koppel aan de tafel naast ons die vragen hoe het fietsen in Laos is. De Britten Mark en Amanda hebben zelf in Nieuw-Zeeland en Australie gefietst, maar hebben dan de fietsen naar huis gestuurd om in India en Nepal te gaan reizen. We babbelen nog lang met hen en krijgen echt zin om in Nieuw-Zeeland te gaan fietsen. Het moet prachtig zijn. Daarna zoeken we een guesthouse en douchen ons waarna we ons naar onze afspraak met Muriël, Raymond, Amanda en Mark haasten om samen te gaan eten op een terrasje langs de Mekong-rivier.

 

1 mei 2002 - 5 mei 2002 Luang Prabang + uitstap naar Kuang Si-watervallen

Luang Prabang is een heel rustig stadje met weinig verkeer. Het is heel mooi gelegen tussen de bergen aan de samenvloeiing van de Nam Khan en de Mekong. Het stadje is gekend voor zijn vele historische tempels, 32 in totaal, en ook een heleboel oude monnikenkloosters. Ook het oude koninklijk paleis staat in Luang Prabang. Sinds 1975 is Laos een republiek. We bekijken de vele tempels en beklimmen ook de Phu Si, een grote heuvel in het midden van de stad, met op de flanken verschillende tempels en bovenaan een goudgeverfde stupa. We kijken elke avond naar de zonsondergang, ofwel vanop een terrasje aan de Mekong ofwel vanop de Phu Si-heuvel die 100 meter hoog is. De tempels zijn bijzonder mooi in Luang Prabang. Bij de mooiste tempel, Wat Xieng Thon, staan er op het tempelcomplex verschillende gebouwtjes (o.a. een bibliotheek) waarvan de buitenkanten helemaal bezet zijn met mozaïeken van gekleurd glas dat allemaal schittert in de zon. Ook in het koninklijk paleis is er een grote zaal waarvan de muren helemaal bezet zijn met ditzelfde gekleurd glas uit Japan. In Wat Manolom staat een bronzen boeddhabeeld dat dateert van 1372 en dat 6 meter hoog is en 2 ton weegt. Aan de buitenkant is de Wat (= tempel) door de monniken zelf beschilderd met allerlei taferelen die er in reliëf opliggen. In Wat Xieng Muan heeft men immers een school opgericht waar de monniken zich kunnen bekwamen in het schilderen, het gieten van boeddhabeelden of houtsnijwerk, zodat ze zelf de tempels kunnen onderhouden. De tempels Wat Ho Siang en Wat Pha Mahathat die allebei wat hoger dan de straat liggen (zoals zovele tempels) hebben als balustrade naast de toegangstrappen dikke golvende slangen met beneden aan de straat wel 7 of 9 slangenkoppen. De slangen zijn helemaal zilver geschilderd en blinken in de zon. Behalve al dit moois, zijn er natuurlijk ook weer verschillende restaurants waar we ons buikje rond kunnen eten. Er is hier ook een Scandinavian Bakery met hetzelfde uitgebreide ontbijt en ‘s avonds eten we meestal aan de Mekong. Na twee dagen komen ook Sven en Gerda aan. Ze hebben sommige stukken gefietst en sommige stukken met de bus gedaan. We gaan met hen een dagje naar de Kuang Si-watervallen, 30 km van Luang Prabang. De watervallen bestaan uit verschillende verdiepingen en op elke verdieping zijn azuurblauwe poelen waar je in kan zwemmen. We moeten flink klimmen om er te geraken, maar de aardeweg ernaar toe is goed en op de terugweg hebben we veel bergaf. Na twee dagen nemen we ook afscheid van Muriël en Raymond die de speedboot over de Mekong naar de Thaise grens nemen (8 uren). Wij informeren ook voor een boot naar de Thaise grens, want het alternatief is zo’n 450 km fietsen over een heel slechte en afgelegen weg door de bergen. Er zijn langzame boten die er 2 dagen over doen naar de Thaise grens op maandag, woensdag en vrijdag. ‘s Nachts leggen ze aan in het dorpje Pakbeng waar er een paar guesthouses zijn. De andere dagen vaart er een vrachtboot die er 3 dagen over doet. Prijs is 100.000 Kip per persoon en 20.000 Kip per fiets. De speedboten doen er slechts 1 dag over, maar zijn gevaarlijk. Elk jaar zijn er dodelijke ongelukken. Bovendien maken de boten zo’n hels kabaal dat ze zelfs niet tot in Luang Prabang mogen komen, maar een aanlegpier hebben 9 km buiten de stad. We besluiten tot maandag te wachten op de 2-dagen boot. Ondertussen lezen we nog wat, eten lekker en werken aan het websiteverslag.

 

6 mei 2002 Luang Prabang - Pakbeng met slowboat op de Mekongrivier

We staan ruimschoots op tijd aan te schuiven voor de tickets. Dan laden we de bagage in de boot en de fietsen op het dak. Rond 9.00 uur is de boot weg. We zitten op kleine smalle houten bankjes, niet echt comfortabel, maar omdat de boot maar halfvol is, heeft iedereen een 2-persoons bankje voor zichzelf. Als we onze benen naar buiten laten bengelen, kunnen we er zelfs op liggen. We hebben brood, kaas, confituur, koekjes en water gekocht voor onderweg. Op de boot zelf worden enkel warme en koude dranken verkocht. Het landschap onderweg is mooi (groen en bergen), maar er is minder waterverkeer op de Mekong dan ik had verwacht en er zijn ook weinig oeverdorpjes. Af en toe houdt de boot halt in zo’n dorpje om Laotianen op of af te laden. De Mekong ligt ook vol rotsen en zandbanken waar de stuurman behendig langsvaart. Af en toe zien we een speedboot voorbijvaren. Door het enorme lawaai horen we ze al van ver aankomen. Het is inderdaad een enorm, bijna niet uit te houden lawaai. De inzittenden dragen helmen en reddingsvesten. Dit lijkt me geen aangename manier van reizen, maar als je wenig tijd hebt is dit wel de beste oplossing. Wij dobberen langzaam voort en wuiven naar vissers en kindjes aan de kant. Als we rond 18.15 uur in Pakbeng aankomen, haasten Gerda en ik ons naar de guesthouses terwijl Sven en Marc zich bezighouden met bagage en fietsen. In het eerste guesthouse in een gemetst huis vraagt men 100.000 Kip per kamer. Dat is wel erg veel. Ze willen van geen onderhandelen weten natuurlijk, want ze weten dat de rest van de boot nog in aantocht is. Dus bekijken we de rest van de guesthouses. Ze zijn allemaal in houten huizen en hebben allemaal gemeenschappelijke badkamers. Een paar zijn reeds vol, want de boot uit de andere richting, van de Thaise grens naar Luang Prabang, is al aangekomen. We vinden een kamer in Dockhoune Guesthouse voor 20.000 Kip. Dan gaan we naar Marc en Sven die de fietsen en de bagage al de trappen hebben opgedragen, want er is hier niet echt een aanlegpier. Ze zijn beiden nat van het zweet. We rijden langs de zeer steile straat het dorpje in. Als we terug in de kamer komen, wil het licht niet meer aangaan. Men werkt hier met een generator, die bovendien nog eens vlak onder de ramen van onze kamers staat, en er is niet genoeg elektriciteit om de lamp opnieuw in brand te krijgen. We draaien de lampen in de gang los, maar ook dat helpt niet. In het donker proberen we ons toiletgerief en kleren te zoeken. Dan horen we een paar mannen de motor van de generator opdrijven en springt opeens de lamp aan. We douchen en eten en kruipen vlug in bed, want al hebben we vandaag niet gefietst, we zijn alle vier redelijk moe. Met het geronk van de generator in onze oren vallen we in slaap.

 

7 mei 2002 Pakbeng - Huay Xai met slowboat op de Mekongrivier

‘s Morgens staan we in de gemeenschappelijke badkamer, of wat daarvoor moet doorgaan, onze handen en gezicht te wassen, terwijl achter een gordijn een Belgisch meisje van onze boot zich staat te douchen en achter de deur een Thai zich op zijn Thais staat te wassen (betegelde bak waaruit hij met klein potje water schept en over zich giet) en Sven buiten zijn tanden staat te poetsen. Over gemeenschappelijke badkamer gesproken. Daarna laden we weer bagage in en fietsen op de boot. We zijn nog maar pas weg of het begint al duchtig te regenen. Per geluk zitten wij droog, maar onze leren zadels hebben we niet afgedekt. Het regenen duurt nog lang ook, maar dan klaart het toch op. ‘s Middags eten we de sandwich met tonijn die we deze morgen gekocht hebben. De rit zou in principe vandaag iets minder lang moeten zijn, maar in de namiddag begint het terug te regenen en is er heel veel wind. We zien nu aan de linkeroever Thailand met zijn grote moderne, gemetste gebouwen en aan de rechteroever de rieten hutjes van Laos. ‘s Avonds, rond 17.30 uur, wordt de lucht voor ons onheilspellend donker en moeten we zelfs aan de kant aanleggen. We wachten zo’n half uur tot de storm aan ons is voorbijgewaaid en varen dan verder. Rond 18.30 uur leggen we aan in Huay Xai, een grotere plaats aan de Laos-Thaise grens. Hier zijn er geasfalteerde straten en veel winkels en guesthouses. De grensposten zijn al dicht, dus we blijven aan de Laotiaanse kant van de Mekong slapen.

 

8 mei 2002 Huay Xai (Laos) - Chiang Saen (Thailand)

Na het ontbijt gaan we naar het loket van de grenspolitie beneden aan het water. We worden zonder problemen uitgestempeld en nemen dan met ons vieren een officiële ferry, een klein smal bootje, om de Mekong over te steken naar de Thaise grens. De mannen van de boot helpen ons met het inladen van de fietsen waar de bagage aan hangt. Aan de Thaise grens krijgen we ook vlug onze stempels en even later rijden we Chiang Khong, het Thaise grensstadje, binnen. We kunnen onze ogen niet geloven. Zo’n overvloed aan waren in de winkels. We slaan water en koekjes in voor onderweg. We gaan ook naar de geldautomaat (we zien er maar liefst 3 op de korte afstand) voor wat Thaise Baht. Dan vertrekken we samen met Sven en Gerda voor onze dagrit naar Chiang Saen, noordelijk van hier. In plaats van via de kortste weg naar Chiang Mai te rijden, zijn we van plan eerst nog een stukje noordelijk de Mekongrivier te volgen om dan via kleinere wegen zuidelijk naar Chiang Mai te fietsen. We nemen niet de hoofdweg maar kleinere wegen en dat zullen we geweten hebben. We krijgen al dadelijk een steile klim te verwerken. Nu is het wel bekend dat de wegen in Thailand niet zó aangelegd zijn dat ze geleidelijk klimmen, de meeste klimmen heel steil en gaan ook meestal niet over het laagste gedeelte van een berg. Het is hard werken en het is ondertussen ook weer warm, maar we hebben mooie uitzichten op de Mekong. Bovendien zijn de wegen heel goed in Thailand, met heel gladde asfalt die goed bolt. Onderweg eten we bananen en chips. Na nog een paar serieuze klimmen, zoeken we in Chiang Saen een kamer en gaan dan in de redelijk grote stad wandelen. Er staan verschillende 13de eeuwse ruïnes van torens van het Lanna Koninkrijk. Ze lijken heel erg op Khmer-torens. Na het eten kruipen we vroeg in bed.

 

9 mei 2002 Chiang Saen - Mae Sai 41 km + 6 km ter plaatse

We vertrekken vroeg en rijden tot in het dorpje Sop Ruak, 9 km verder. Dit dorpje ligt aan de monding van de Nam Ruak in de Mekong. We zien dus rechts over de Mekong Laos liggen en recht voor ons over de Nam Ruak zien we Myanmar (= Birma) liggen. We zijn hier immers in de beruchte, maar ondertussen ook heel toeristische Gouden Driehoek. Dat is het gebied waar China, Myanmar, Thailand en Laos aan elkaar grenzen en waar er heel veel opium wordt geteeld en verhandeld. In Thailand werd de opiumteelt echter al serieus aan banden gelegd, zodat er nu vooral geteeld wordt in Myanmar en Laos, en er in Thailand enkel nog wat van te zien is in musea voor toeristen. Het dorpje Sop Ruak werd zelfs voor toeristische doeleinden omgedoopt tot “Gouden Driehoek” hoewel deze term eigenlijk op het hele gebied slaat. Het is er vol souvenirwinkeltjes en restaurants waar de toeristen met busladingen naartoe worden gebracht. Zo vroeg op de dag is het hier echter nog redelijk rustig en zijn de meeste handelszaken zelfs nog dicht. We hebben moeite om een ontbijt te vinden. We kunnen toch brood en confituur bemachtigen en drinken koffie in een heuse “coffee shop” waar men niets anders verkoopt dan allerlei soorten koffie. Sven bekijkt Gerda’s fiets want ze hoorde een raar geluid onderweg. Ze heeft een gebroken spaak achteraan. We rijden ermee verder en zonder al te veel klimmen komen we om 10.30 uur in Mae Sai aan, een druk handelsstadje aan de Thais-Birmaanse grens. We zoeken vlug een kamer en douchen ons, om dan vlug de Birmaanse grens over te steken, want we hebben gehoord dat het er zo goedkoop winkelen is. Hier kan je immers de Birmaanse grens oversteken zonder visum, maar dan wel voor slechts 1 dag en je mag ook niet verder Myanmar binnentrekken. Eerst moeten we wel aan de Thaise kant 50 Baht betalen en 2 fotokopies van ons paspoort afgeven. De Thaise grenspoltie houdt onze paspoorten bij en geeft ons de twee afgestempelde fotokopies. Daarmee gaan we naar de Birmaanse kant waar we nog eens 250 Bath moeten betalen, de kopies afgeven en in ruil 2 tickets met een nummer krijgen. In Tachilek, de stad aan de Birmaanse kant, worden we overrompeld door verkopers en mannen die ons met hun scooter naar een of andere tempel of monument willen brengen. Na ze afgeschud te hebben, lopen we tussen de vele kraampjes, maar vinden dat er veel waardeloze prullaria te koop zijn. Kwaliteit vind je hier niet. Voor het prijsverschil met Thailand hoef je hier ook niet te zijn. Een nagemaakte CD-walkman (met Sony, Panasonic of wat je maar wil stickertje) kost hier 1.800 Baht, terwijl je in Thailand 2.000 Baht zou betalen. CD’s zijn hier wel heel goedkoop. Vanaf 40 Baht, maar dan heb je weinig keuze. Vanaf 70 Baht het stuk heb je wel een uitgebreidere keuze, maar in Thailand ka je ook CD’s kopen voor 100 Bath en misschien minder als je goed afdingt. Deze CD’s zijn uiteraard geen originelen, het zijn allemaal kopies. Dat wordt helemaal niet verborgen gehouden, ze zeggen het gewoon. In de winkels zien we stapels CD’s liggen die het personeel allemaal in hoesjes aan het steken is. Wij zijn echter niet zo geïnteresseerd in CD’s, maar we hadden gedacht dat er misschien ook goedkope computeronderdelen zouden te koop zijn, maar er is hier niets voor computers te vinden. Ook voor fotocamera’s moet je hier niet zijn. Men verkoopt hier enkel toestellen die tien jaar geleden bij ons te koop waren. Bovendien is men overal zeer opdringerig en word je op straat voortdurend aangesproken. Wij voelen ons bedrogen. Dit is een echte toeristenval. Al redelijk vlug staan we terug aan de grenspolitie maar vinden dat we toch iets moeten kopen om ons “inkomgeld” eruit te halen. Dus kopen we maar vlug 3 CD’s aan 70 Bath het stuk. Daarmee hebben we dan onze verzameling CD’s thuis in een slag bijna verdubbeld. We gaan terug naar de Birmaanse grens waar we in ruil voor de tickets 1 afgestempelde fotokopie terugkrijgen, die we dan aan de Thaise kant weer inruilen voor ons origineel paspoort. Aan de Thaise kant gaan we eens een kijkje nemen in fietswinkels. Hier kan je allerhande velgen en andere onderdelen krijgen tegen een iets goedkopere prijs dan bij ons. Het scheelt echter niet veel. We besluiten geen nieuwe velg te kopen voor mij. De goedkope uit Laos doet het tot nu toe uitstekend. Het begint weer te regenen en we moeten meer dan een half uur schuilen in een fietswinkel. Dat vinden we niet erg. We bekijken uitgebreid alles wat er te koop is. Aan het benzinestation willen we een leeg colaflesje laten vullen met diesel, maar we vinden het Engelse woord voor diesel niet, en vragen dan maar naar “petrol”. De pompbediende verstaat ons niet en begrijpt er al helemaal niets van als we naar het colaflesje wijzen. Hij wijst naar onze fietsen en zegt “no motor”. Wij zeggen “to clean”. Op den duur beginnen we aan alle pompen te ruiken tot we diesel gevonden hebben en dan zegt de pompbediende doodleuk “Aha, diesel”. In het hotel maakt Marc de ketting en de tandwielen schoon en spuiten we ook de rest van de fietsen schoon. Sven en Gerda komen ook terug van de koopjesjacht met een “Sony” CD-walkman en 7 CD’s. Sven repareert de gebroken spaak en dan gaan we eten en weer vlug in bed.

 

10 mei 2002 Mae Sai - Tha Non 96 km

We vertrekken langs de grote highway naar Chiang Rai. Hij is redelijk vlak en niet al te druk, maar er is weinig te zien. Na 30 km slaan we rechtsaf. We hebben beslist langs een kleinere weg naar Chiang Mai te rijden. Nu rijden we recht de bergen in en na een tijdje moeten we flink en ook weer heel steil klimmen, maar het is wel weer heel mooi. We krijgen ook lange afdalingen waar Marc’s topsnelheid 74 km per uur en de mijne 73 km per uur is. En weeral zijn we blij met onze fietsjes die dat zonder probleem aankunnen en heel stabiel blijven. We kunnen op ons gemakje met een hand aan het stuur de berg af als we dat willen. De fiets trilt of beeft helemaal niet. ‘s Middags eten we een noedelsoepje in een gezellig restaurantje van bamboe terwijl de eigenares/eigenaar, een als vrouw verklede man, ons Thaise woorden leert en wij haar/hem Engelse. Je ziet in Thailand wel vaker als vrouw verklede mannen, die worden hier heel goed aanvaard. Na nog wat steil klimmen en dalen komen we in Tha Non aan, een gezellig toeristisch stadje beneden aan de rivier met verschillende guesthousjes en restaurants. ‘s Avonds eten we met Sven en Gerda spaghetti op een terrasje aan het water.

 

11 mei 2002 Tha Non - Chiang Dao 108 km

We vertrekken weer onder een bewolkte hemel. We besluiten eerst een stukje te rijden, tot Fang, een toeristische stad 23 km verder, en daar te ontbijten. Onderweg moeten we echter schuilen voor de neergutsende regen. We zitten meer dan een uur aan een tafel en stoelen buiten aan een winkel terwijl we ontbijten met brood, confituur, melk, fruitsap en koude koffie uit blik. Dan rijden we verder tot Fang. Het blijkt een zeer drukke, ongezellige stad te zijn. We eten er een ontbijt van ei, ham, brood, fruitsap en koffie voor 50 Baht. Maar het blijkt toeristenbedrog te zijn, want we krijgen slechts een enkel eitje en een sneetje brood. Dat is niet genoeg voor hongerige fietsersmagen. We gaan in de 7 Eleven-winkel, een keten van kleine Amerikaanse supermarkten die je hier overal vindt, verder ontbijten. We zijn nog geen 20 km verder of we moeten alweer stoppen om te schuilen voor de regen. Ook nu weer duurt het lang. Als we verder rijden zijn er geen echte hoge beklimmingen meer. De weg gaat een groot deel door het bos. Het lijkt wel of je in de Ardennen aan het fietsen bent. Onderweg komen we een heel lang konvooi legervoertuigen tegen volgeladen met bommen. In Chiang Dao vinden we een goedkope kamer in een houten guesthouse. Als we ‘s avonds op zoek gaan naar een restaurant, vinden we er een waar er “Flemish stew”, Vlaamse carbonaden, op de menu staat. Als we de eigenares vragen waar ze dat geleerd heeft, zegt ze dat haar man een Belg is en ze toont de foto’s die in het restaurant ophangen van haarzelf met haar man. We bestellen uiteraard het stoofvlees en het is heel lekker. Ook de spaghetti is heel lekker. Terwijl we zitten te eten, zien we een heel lange kolonne legervrachtwagens beladen met tanks voorbijkomen richting Birmaanse grens.

 

12 mei 2002 Chiang Dao - Chiang Mai 73 km + 15 km ter plaatse

Als we ‘s morgens willen vertrekken, regent het. We gaan ontbijten en drinken koffie tot we na meer dan een uur wachten eindelijk kunnen vertrekken, niet voor lang echter. Na 5 km moeten we alweer stoppen voor de regen. De lucht ziet er heel grijs uit en na weer meer dan een uur wachten, lijkt er nog steeds geen beterschap in te zitten. Marc en ik besluiten onze regenkledij aan te doen en verder te fietsen, terwijl Sven en Gerda nog wat gaan wachten. We pakken onze voeten in met plastiek zakken en tape want we hebben onze overschoenen naar huis gestuurd. Als het zo’n 15 km verder heel hard begint te regenen, stoppen we aan het olifantentraining-center. Het is een heel groot reservaat waar olifanten worden opgeleid om in de houtindustrie te werken om grote bomen te verplaatsen en te transporteren. Er worden ook shows gegeven voor toeristen. Eerst worden de olifanten gewassen in de rivier. Daarna gaan ze naar een piste waar ze allerlei kunstjes uitvoeren met boomstammen. Het publiek kan onder een afdak zitten en maar goed ook, ondertussen regent het dat het giet. Het is ongelooflijk hoe sterk zo’n olifant is. Als hij met zijn poot tegen een dikke boomstam stampt, vliegt de boom meters ver. Met hun slurf kunnen ze ook boomstammen oppakken. Na een uurtje is de show over en kunnen geïnteresseerden voor 1.000 Bath een tochtje maken op de rug van een olifant. Het regent nog steeds dat het giet, maar we besluiten toch maar verder te rijden. We kunnen ons niet echt droog houden, want we hebben enkel onze regenvesten. Onze broeken zijn dus kletsnat en die maken ook onze T-shirts nat. Als we stoppen om te eten krijgen we het zelfs koud en zijn we blij terug op de fiets te zitten. Het regent de hele dag door, soms heel erg, soms wat minder. Pas als we bijna aan Chiang Mai zijn houdt het op. Op dat moment zien we ook Sven en Gerda voorbijkomen in een klein busje met de fietsen op het dak. Ze wuiven naar ons. Chiang Mai is nog veel drukker geworden dan 7 jaar geleden toen we hier ook al waren. We kijken heel lang rond voor een kamer, maar ofwel zijn ze vol, ofwel te duur, ofwel te druk, … Uiteindelijk gaan we toch weer terug naar Ben Guesthouse waar we 7 jaar geleden ook al verbleven. Het is goed, rustig en goedkoop, maar het ligt wat uit het centrum. Onder de douche staan is niet meer zo fijn als je al een hele dag nat bent.


13 mei 2002 - 16 mei 2002 Chiang Mai

We rijden wat rond in de stad die temidden van de bergen ligt. Ze is omringd met een slotgracht en hier en daar overblijfselen van een muur. Er staan hier meer dan 300 tempels. Maar het is er wel heel druk en overvol met toeristen. We kijken naar de vele winkels en kopen beiden een nieuw T-shirt. We gaan ook alle fietswinkels af en kopen fietsolie. We moeten geregeld schuilen voor de regen en vooral ‘s avonds en ‘s nachts regent het dat het giet. Een Amerikaan die hier woont vertelt ons dat de vele regen uitzonderlijk is. Het regenseizoen begint pas in juni en dan regent het de hele dag door. We werken ook veel aan het websiteverslag. We eten ‘s avonds met Sven en Gerda die op 15 mei verder zuidwaarts fietsen naar Sukothai. Vandaar nemen ze een trein tot de Maleisische grens. Wijzelf moeten ook beslissen wat we nu verder gaan doen. Er rest ons immers niet zo heel veel tijd meer. We denken er ook over om nog vlug een paar weken in Maleisie te gaan fietsen. We hebben immers al 7 jaar geleden met de rugzak het stuk tussen Chiang Mai en Bangkok gedaan. Als we de tijd hadden zouden we zeker naar Bangkok fietsen, maar nu besluiten we maar de trein te nemen. We rijden naar het treinstation om te informeren en een fiets meenemen kan zonder problemen op specifieke treinen. Spijtig genoeg zijn deze specifieke treinen naar Bangkok volgeboekt voor de komende dagen zodat we enkele dagen langer dan gepland in Chiang Mai moeten blijven. Morgenmiddag zullen we de nachttrein nemen naar Bangkok.

 

17 mei 2002 Chiang Mai - Bangkok nachttrein
We pakken onze bagage in voor de nachttrein van deze avond, d.w.z. stuurtassen volproppen met allerhande kleine zaken en dan in onze fietstassen zien te krijgen. Ik werk aan het websiteverslag terwijl Marc rondshopt voor een nieuwe fietsbroek. De oude is nu wel echt versleten dankzij de mishandeling in de Vietnamese wasbeurt. We zoeken naar het weer op het internet en ook in het zuiden van Thailand zou het uitzonderlijk slecht weer zijn met veel regen. Dat belooft, want we zullen in Bangkok waarschijnlijk proberen om ineens een trein verder te nemen tot de Maleisische grens, in het zuiden van Thailand. We gaan een uur op voorhand naar het station en kopen een ticket voor de fietsen (88 Bath per stuk). Wij betalen 421 Bath per persoon voor een sleeper zonder airco. De trein komt meer dan een half uur te laat het station binnengereden. Met de hulp van de Thaise laders zetten we de fietsen in de bagagewagon en gaan dan met al de fietszakken naar onze wagon. Aan weerszijden staan een rij ruime zetels van een meter breed. In de brede middengang staan bagagerekken waar al onze fiestzakken probleemloos in kunnen. We nestelen ons ieder in een zetel tegenover elkaar. Het is heel comfortabel en er is veel plaats, maar op deze manier kunnen er uiteraard maar weinig mensen mee. Vandaar waarschijnlijk dat we een paar dagen moesten wachten omdat alle treinen vol zaten. De trein blijft nog lang in het station staan en vertrekt uiteindelijk met 2,5 uur vertraging. Om 19.00 uur komt men de bedden opmaken en moeten we willens nillens ons nestje in kruipen. `s Nachts blijft de trein in een paar stations heel lang stilstaan.

18 mei 2002 Bangkok - Hat Yai nachttrein 13 km
We komen in Bangkok aan om 9.30 uur, vier uur vertraging. We hadden ons treinticket naar Zuid-Thailand al in Chiang Mai gekocht en onze trein vertrekt om 14.20 uur. We wllen hier uitkijken voor een vliegtuigticket naar huis, en ook een reisgids en een kaart van Maleisië. We geven onze bagage af in het station en haasten ons op de fiets naar de Khao San-straat waar alle tweedehandsboekenwinkeltjes en reisagentschappen zijn. We rijden door het drukke ochtendverkeer. Er is heel wat file, maar met de fiets kunnen we overal tussendoor. Na vlug ontbeten te hebben, gaan we naar een paar reisbureautjes. Er blijkt keuze te over in goedkope tickets (minder dan 15.000 BEF enkele reis) naar Brussel. Singapore Airlines is één van de goedkoopste (en bovendien een uitstekende maatschappij). We zouden dan van Bangkok naar Singapore vliegen en drie uur later van Singapore naar Brussel. We bedenken dat we dan even goed van Maleisië naar Singapore kunnen fietsen i.p.v. een trein terug te nemen naar Bangkok. Er schijnt op alle vluchten nog genoeg plaats te zijn in juni. We boeken dus nog niets, zodat alle opties nog open blijven. Dan shoppen we wat rond in de tweedehandsboekenwinkeltjes en kunnen een tweedehandse Lonely Planet en een kaart van Maleisië op de kop tikken voor 450 Bath (= 450 BEF). Dan spoeden we ons door het drukke verkeer terug naar het treinstation. We halen onze bagage af, kopen een ticket voor de fietsen en eten vlug wat. Net op tijd laden we de fietsen in en spurten dan met de fietszakken naar onze wagon. Tien minuten later vertrekt de trein, stipt op tijd deze keer. Deze keer zitten we in tweedeklasse met airco en hebben we nog grotere en comfortabelere zetels dan verleden keer. Morgenvroeg zullen we in Hat Yai in Zuid-Thailand, 200 km van de Maleisische grens aankomen.

19 mei 2002 Hat Yai - Sungai Kolok trein - grens - Kota Bharu (Maleisië) 46 km
De trein komt aan om 7.30 uur. We hebben nog steeds niet beslist of we nu zuidwaarts door Maleisië naar Singapore fietsen ofwel terug noordwaarts door Thailand naar Bangkok. In ieder geval zullen we even de Maleisische grens oversteken, want als we dan terug Thailand binnenkomen mogen we weer voor een periode van 30 dagen in Thailand verblijven zonder visum. In Hat Yai nemen we dan ook de volgende trein naar Sungai Kolok, het Thaise grensdorpje 200 km verder. Er vertrekt een expresstrein om 08.45 uur. Hij doet "slechts" vier uur over de 200 km. In Hat Yai loopt het vol vrouwen met hoofddoek. Zuid-Thailand is overwegend moslim, zoals Maleisië trouwens. We worden erg begaapt en sommige mannen kunnen het niet nalaten de fietsen te komen betasten. We zijn dan ook blij als onze trein aankomt. Vier uur later stappen we uit in Sungai Kolok. Er zijn hier veel hotelletjes die kamers per uur verhuren aan al de vrome moslims die uit moslimland Maleisië de grens oversteken. Het is niet echt een gezellig stadje en dus besluiten we, na nog gegeten te hebben, aan de Maleisische kant te gaan overnachten. We worden vlot uitgestempeld aan de Thaise kant en ingestempeld aan de Maleisische. Zonder visum mogen we er 90 dagen verblijven. Het is al laat als we de grens over zijn en in Maleisië is het bovendien een uur later. We beslissen toch nog door te fietsen tot de eerstvolgende grotere plaats, Kota Bharu, 42 km verder. De wegen zijn heel goed en meestal is er ook hier een pechstrook die je kan gebruiken als fietspad. Het is hier wel veel drukker dan aan de Thaise kant en de Maleisiërs rijden ook sneller en wilder. Na 20 km zien we voor ons heel donkere wolken opdoemen. Na 25 km regent het dat het giet en gaan we schuilen in een klein restaurantje. We bestellen een fles water, maar de vrouw wil geen Thaise Bath aannemen. We blijven dan maar zitten zonder iets te drinken. Na een tijdke komt de vrouw ons toch een fles water brengen en wijst naar het koppel aan de tafel naast ons. Zij hebben het voor ons betaald. We bedanken hen en gebaren dat ze dan toch onze Thaise Bath moeten aanvaarden, wat ze na enige aarzeling ook doen. Ondertussen komen er meer en meer mensen schuilen, want het blijft heel hard regenen. Een uur later zitten we er nog steeds. We doen onze regenvesten aan en rijden verder door de nu niet meer zo erge regen. Een klein uurtje later rijden we Kota Bharu binnen. We staan versteld van het aantal heel grote winkels dat je hier vindt. Kota Bharu is heel modern, heeft wel drie McDonalds, een Pizza Hut en nog een aantal lokale fast food restaurantjes. Er zijn heel veel hotels en guesthouses, ook een aantal musea, maar bovenal zoveel moderne grote winkels. In Thailand zou je dit allemaal niet vinden in een kleine stad als deze. Maar andere toeristen, o.a. de familie uit Brugge, hadden ons inderdaad verteld dat Maleisië, althans het schiereiland dat grenst aan Thailand, heel modern is. Naar het schijnt is de westkust nog veel ontwikkelder en ook veel drukker dan de oostkust waar wij nu zijn. Bovendien bevinden we ons in de provincie Kelantan die samen met zuiderbuur Terengganu de 2 meest conservatieve en strikte islamprovincies van Maleisië zijn. Toch staarden de mannen onderweg niet naar mij, zoals ze wel in Oost-Turkije en Iran deden. Maar Maleisië wordt dan ook veel drukker bezocht door toeristen. Bovendien is niet 100 % van de bevolking moslim. In de steden wonen heel wat Chinezen en er zijn ook Maleisiërs die niet moslim zijn. Ik zou zeggen dat in Kota Bharu 3/4de van de vrouwen met een hoofddoek rondloopt, maar ze lijken wel zelfstandig en geëmancipeerd. Je ziet bv. twee vrouwen samen in een restaurant zitten zonder dat er een mannelijke escorte bij is, je ziet ook jonge koppeltjes, die er te jong uitzien om reeds getrouwd te zijn, samen zitten eten. Zoiets is normaal gezien in strikte moslimlanden niet mogelijk. De Maleisiërs zien er anders uit dan de Thais. Ze zijn groter, maar vooral: de mannen hebben hier, zoals alle goede moslims, baarden.
We checken in in het Ideal Travellers Guesthouse en maken er kennis met Marjan uit Leuven die op haar eentje vier maanden door Indonesië, Maleisië en Thailand trekt. Samen met Marjan gaan we naar de grote avondmarkt waar het vol eetkraampjes staat. We eten er Nasi Kebaru, blauw gekleurde rijst met een (niet-pikante) peper gevuld met een pasta van kokosnoot en nog iets, waarschijnlijk vis. Daarover strooien ze lekkere kruiden met harde brokjes (noten? gefrituurde look?). Daarbij krijg je nog een stukje gedroogde vis en een gekookt eitje. Ze strooien er dan ook nog eens drie verschillende soorten sausjes over heen. Spijtig dat je alles koud geserveerd krijgt. Als dessert eten we een heerlijke bananenpannekoekje. Frisdrank is op de avondmarkt nergens koud te krijgen, hij wordt geserveerd met ijs. Koude drank blijkt ook in Maleisië een probleem te zijn, hebben we onderweg al gemerkt, maar hier in de stad zijn er wel genoeg winkels met koelkasten. We gaan vlug terug naar ons guesthouse, waar we ons eindelijk, na twee dagen, kunnen douchen.

20 mei 2002 Kota Bharu
We lopen wat rond in Kota Bharu en eten een gebakje in één van de patisseries. Dan bezoeken we het Royal Customs Museum, het museum van de koninklijke gebruiken. In een prachtig houten huis worden alle attributen voor de diverse rituelen, zoals besnijdenis, huwelijk, geboorte, …, tentoongesteld alsmede allerhande kledij van batik of geweven stoffen, en ook dolken en zwaarden. We bekijken ook de grote moskee en lopen wat rond tussen de kleine huisjes aan de waterkant. Het is ontzettend warm vandaag. Tegen de late namiddag wordt het bewolkt, maar het regent niet. We bekijken de winkels met kleding en schoenen. Eigenlijk hebben we allebei nieuwe schoenen nodig, maar de prijzen zijn hoger dan in Thailand. Alles (eten, guesthouse, …) is hier trouwens duurder dan in Thailand. We overwegen nog even om één van de wondermooie Malseisische eilanden aan de oostkust te bezoeken, maar alleen al de ferry kost 40 Maleisische Ringgit (= ± 500 BEF) per persoon heen en terug. Bovendien hebben we gehoord dat de guesthouses er ook "duur" zijn voor wat je krijgt, bv. 200 BEF voor een heel simpele kamer zonder badkamer. We besluiten ons bezoekje aan Maleisië maar bij een enkel dagje te houden, want ook al zouden we langs de oostkust naar Singapore fietsen, dan zouden we toch nog maar een klein gedeelte van Maleisië gezien hebben en er rest ons niet meer genoeg tijd om heel Maleisië te bezoeken. We vinden het beter om Maleisië dan maar voor een andere keer te laten. Bovendien is Singapore echt ontzettend duur, dus verkiezen we om vanuit Bangkok te vertrekken.

21 mei 2002 Kota Bharu - Pengkalan Kubor ferry grens - Tak Bai - Narathiwat 66 km + 12 km ter plaatse
We vatten dan ook de tocht terug noordwaarts aan. Ik voel me echter niet goed en heb een beetje keelpijn. We rijden samen met het drukke ochtendverkeer Kota Bharu uit, richting kust. We zijn langs Sungai Kolok Maleisië binnen gekomen, maar gaan nu via een kleinere grensovergang aan de kust Maleisië weer buiten. Na 26 km komen we in Pengkalan Kubor, waar we uitgestempeld worden door de Maleisiërs. Dan nemen we de ferry over de rivier naar Tak Bai aan de Thaise kant waar we weer ingestempeld worden voor een periode van 30 dagen. We rijden verder langs de grote weg langs de kust, maar zien slechts heel even de zee. Er is hier merkelijk minder verkeer dan in Maleisië. Er is op deze weg niet echt veel te zien, maar de weg is vlak, in heel goede staat en we gebruiken de pechstrook als fietspad. Onderweg komen we voorbij verschillende moslimdorpen. De mensen roepen vriendelijk "hello". We komen vlug in Narathiwat aan. Na een kamer gevonden te hebben, rijden we er wat rond. Er wonen hier overwegend moslims, maar ook heel veel Chinezen die veelal de handelszaken domineren. De meeste van de moslims zien er helemaal niet Thai uit, want ze hebben een baard. Aziatische mannen hebben in het algemeen geen baardgroei. We rijden ook naar het pittoreske vissersdorpje Narathat waar we de fel gekleurde en met kunstig houtsnijwerk versierde vissersboten zien liggen. Er is ook een 4 km lang strand met ernaast een mooi aangelegd park vol bomen en paadjes. `s Avonds eten we in een moslimrestaurantje lekkere gebakken noedels met groenten en zeevruchten. We zien er op het Thaise TV-nieuws beelden van de vele overstromingen in heel het Noorden van Thailand. Blijkbaar een juiste beslissing dat we het slechte weer daar ontvlucht zijn!

22 mei 2002 Narathiwat - Pattani 95 km + 8 km omweg doodlopende straat
Ik sta op met keelpijn en voel me nog steeds niet echt goed. We rijden langs een kleiner en aangenamer wegje langs de kust. We zien soms de zee en komen door kleine dorpjes, maar na 50 km moeten we naar de grote weg. Vanaf hier hebben we heel erge tegenwind. Onze snelheid zwakt af naar 18 km per uur terwijl we heel hard moeten stampen. We zijn dan ook blij als we in het stadje Pattani aankomen. Na een kamer gevonden te hebben bij Chinezen in het Chong Ar Palace Hotel, neem ik mijn koorts want ik voel me nog steeds grieperig. Ik heb 37,8 ° koorts. We gaan wat in het stadje rondlopen en kopen Strepsils met vitamine C en een multivitaminenpreparaat. We bekijken de Matsayit Klang, de tweede grootste moskee van Thailand, met vele grote en kleinere koepels. We eten weer op de avondmarkt. De mensen aan de tafeltjes rondom ons kijken vreemd op dat ze hier westerse toeristen zien, maar ze lachen ons vriendelijk toe. Met het weinig Thais dat we kennen, slagen we er toch in rijst met gebakken groenten te bestellen.

23 mei 2002 Pattani - Songkhla 108 km
`s Morgens meet ik mijn temperatuur: 36,8°. De koorts is dus weg. We rijden naar de 7-Eleven om te ontbijten, want de restaurants zijn niet zo vroeg open in Thailand, trouwens ook niet in Cambodia en Laos. Enkel Vietnam vormt hierop een uitzondering. Als we ons ontbijt van appelflap met koffie zitten op te eten op de stoep, zien we veel ouders hun kinderen naar de school aan de overkant brengen. De kinderen, ook de hele kleintjes van ongeveer 3 jaar, zijn allemaal keurig in uniform (smetteloos wit gestreken hemd!) en moeten allemaal een buiging maken voor de directeur die aan de ingang staat. We rijden verder noordwaarts en hebben nog steeds erge tegenwind. We zitten ook nog steeds op de grote weg waar niet echt veel te zien is. We zien wel hele plantages vol rubberbomen met potjes tegen de stammen gebonden om de afgetapte rubber op te vangen. We zien ook aan huizen of zomaar langs de weg aan palen vogelkooitjes hangen, zoals we ze ook in Maleisië geregeld zagen. Zuid-Thailand maakt op ons wel een rommeligere, minder verzorgde en armere indruk dan de rest van Thailand. We eten een lekkere noedelsoep, maar als we verder rijden is het ontzettend warm. Per geluk wordt het even later bewolkt, maar ook nu weer begint de regen plots met bakken uit de lucht te vallen. We schuilen vlug onder een boom en na een halfuurtje kunnen we weer verder, weer stampend tegen de wind in, al is het nu wel heel wat koeler want het blijft bewolkt. Bij het binnenrijden van het stadje Songkhla moeten we weer schuilen voor de regen. We staan meer dan een uur onder een afdak voordat we de resterende 3 kilometer naar het centrum kunnen rijden. Na wat zoeken vinden we een splinternieuw guesthouse met kamers op het gelijkvloers (niet zo evident in een stad met rijhuizen), altijd handig met al die verschillende fietstassen en bovendien kunnen we dan de fietsen vlak voor onze kamer zetten. Op onze zoektocht naar een kamer komen we Marjan uit Leuven nog eens tegen. Als ik `s avonds mijn koorts neem, heb ik weer 37,5°.

24 mei 2002 Songkhla 20 km
We nemen een rustdagje in Songkhla. Het is een aangenaam stadje aan de zee. Het zit vol expats die hier in de oliemaatschappijen komen werken. Voor hen zijn er hier veel restaurants met Westers eten, maar spijtig genoeg ook dikwijls met bijbehorend Thais vrouwelijk gezelschap dat in de prijzen van de gerechten wordt meegerekend. We fietsen helemaal rond het schiereiland waarop Songkhla ligt. Vanop een pier zien we de vele vissen in het water. We bezoeken het Nationaal Museum gehuisvest in de vroegere, honderd jaar oude goeverneurswoning met gekrulde daklijnen, dikke muren en mooie houten vloeren en deuren. Het is vandaag weer ontzettend heet. Of lijkt het zo omdat we niet fietsen? Ik kan me niet voorstellen dat we in zo`n hitte fietsen. In de namiddag stelt de vriendelijke uitbater van ons guesthouse, waar we de enige klanten zijn, voor om naar een film op zijn DVD-speler te kijken. `s Avonds kruipen we vroeg in bed want morgen is het weer fietsdag.

25 mei 2002 Songkhla - Hua Sai 104 km
Vandaag hebben we geen wind meer tegen omdat we nu pal noordwaarts rijden. We gaan heel snel vooruit over de vlakke, goede weg die bezaaid is met ontelbare boeddhistische tempels. Bijna om de 2 à 3 km staat er een tempel. Sommige zijn enorm groot. Ze dienen zeker als buffer tegen de mosliminvloed uit het zuiden. Hier zie je dan ook nog weinig moslims. De weg is drukker dan verwacht, maar dankzij de brede pechstrook blijft het ontspannen fietsen. De laatste 20 km voor het stadje Hua Sai rijden we voorbij garnalenkwekerijen. Bij het binnenrijden van Hua Sai worden we weer overvallen door een enorme stortbui. Daarna nemen we een kamer in het NB Guesthouse dat in een rustig straatje ligt. Als we ons douchen breekt er nog een oorverdovend onweer los dat een paar uur blijft aanhouden. Als we `s avonds buitenkomen om te gaan eten, heeft ons rustig straatje zich getransformeerd in uitgaansbuurt met ontelbare karaokebars. Het is bovendien zaterdagavond. De vele garagepoorten die eerder nog gesloten waren, zijn nu allemaal omhoog gerold en met vele lichtjes versierd. Binnen is het ook een wirwar van kleuren voortgebracht door de vele spots, maar vooral van geluid uit de karaoke-TV`s, een echte rage in alle landen in Zuidoost-Azië. Al sinds Cambodia worden we erdoor geplaagd. Soms zagen we zelfs al `s morgensvroeg mensen in wegrestaurantjes karaoke zingen, helemaal in hun eentje. Hier zitten buiten aan iedere karaokeclub ook een boel meisjes die ons vriendelijk uitnodigen binnen te komen als we er voorbij wandelen. In een restaurantje proberen we weer met handen en voeten uit te leggen wat we willen eten. Ze vragen me mee de keuken in waar ik aanwijs wat we willen en zo krijgen we even later een lekkere maaltijd van rijst, groenten en kip op ons bord. Als we daarna in bed kruipen, horen we nog tot laat de luide muziek en het valse gekweel van de karaokezangers ondanks de oorstoppen in onze oren.

26 mei 2002 Hua Sai - Nakhon Si Thammarat 80 km
We rijden Hua Sai buiten via een kleinere weg langs de kust. We rijden kilometers en kilometers langs garnalenkwekerijen waarachter we even verder de zee zien liggen blinken in de zon. Als we na een tijd westwaarts moeten afslaan richting Nakhon Si Thammarat krijgen we weer volle bak tegenwind. Toch is het hier aangenaam rijden en hebben we minder verkeer dan gisteren. Ook zien we nu bergen op de achtergrond, terwijl het tot nu toe steeds vlak was. Nakhon Si Thammarat is een drukke stad . Na wat gezoek vinden we toch een kamer in een minder drukke straat. Nakhon Si Thammarat was in het verleden een bekende handelsstad met een grote haven, waar schepen uit alle werelddelen aanmeerden. Ook nu nog zijn er naast boeddhistische tempels ook een aantal moskeeën, en zelfs hindoetempels en christelijke kerken. Hier worden ook nog steeds de schaduwpoppen uit buffelhuid gemaakt voor het traditionele Thaise schaduwpoppenspel. We bezoeken de Wat Phra Mahathat met zijn massief gouden toren omringd met nog een aantal stupa`s. Het is de grootste wat (= boeddhistische tempel) in Zuid-Thailand . Er is juist een of ander feest bezig. Er schalt muziek en er staan kraampjes met allerhande offergaven. Er is ook een amateurloopkoers en we verwonderen ons erover hoeveel Thais echt zwaarlijvig zijn. Toen we hier 7 jaar geleden voor het eerst waren, zag je zelden een te dikke Thai. Daarna wandelen we naar de Stadszuil. Ervoor is een groot park vol met sportende mensen, joggers, voetballers, volleyballers, badmintonners, maar als om klokslag 18.00 uur het nationaal volkslied uit luidsprekers schalt, blijft iedereen als bevroren staan. We hebben pas na een tijdje door dat we de enige bewegenden zijn en blijven dan ook maar vlug staan. We hadden dit al eerder gezien, o.a. in het treinstation, maar iedere keer worden we er weer door verrast. Het volkslied wordt namelijk tweemaal per dag gespeeld, om 8.00 uur `s morgens en om 18.00 uur `s avonds. Expats die hier al een tijdje wonen, vertellen ons dat er niet mee te spotten valt, evenmin als met de koning waarvan er hier overal portretten hangen en wiens beeltenis op elk bankbiljet staat. Ze zeggen dat je er in serieuze moeilijkheden mee kunt geraken. Als het leven weer tot beweging komt (het gemotoriseerd vervoer stopt niet), begeven we ons naar het monument van de Stadszuil. Het is een torentje uit wit marmer en stucco met gouden motieven. Errond, op de vier hoeken, staan kleinere torentjes. Binnen in de grotere middentoren staat de gouden stadszuil waarvan de top versierd is met 8 gezichten. We wandelen terug naar ons guesthouse en kruipen vroeg in bed.

27 mei 2002 Nakhon Si Thammarat - Sichon (71 km) - Hat Sichon 79 km
We rijden verder noordwaarts, weer met sterke tegenwind. Het is hier ook niet meer echt vlak. In het westen zien we de berg Khao Luang, met zijn 1.835 meter de hoogste van het Thaise schiereiland. We pauzeren in het stadje Tha Sala. Als we op de stoep voor een bank koekjes zitten te eten, stoppen verschillende mensen met de auto om ons te vragen of we de weg kwijt zijn. We rijden verder naar Sichon waar we graag een guesthouse aan zee zouden vinden. Hat Sichon (= Sichon Beach) blijkt echter nog 8 km verder te liggen. Er zijn hier verschillende duurdere bungalows, maar na wat gezoek en met de hulp van een meisje van een restaurant dat ons de weg wijst, vinden we een guesthousje met hutjes op het strand voor 200 Bath. We zijn er de enige gasten. De mensen zijn heel vriendelijk. `s Avonds eten we in het restaurant van het vriendelijke meisje waar nu een vriendelijke jongen die goed Engels kan ons bedient. We eten buiten vlak aan de zee. Het eten is er uitstekend.

28 mei 2002 Hat Sichon - Sichon (5 km) - Don Sak car ferry pier (54 km) - Na Thon (Ko Samui) - Ao Phangkha 72 km
`s Morgens rijden we via een kortere weg (een man aan wie we de weg vragen rijdt ons voor met zijn brommertje) terug naar Sichon. Nu moeten we wel eerst een heuvel over. We hebben weer duchtig wind tegen en de weg is hier heel druk en in niet al te beste staat. Als we aan een benzinestation op een splitsing de weg vragen naar de Don Sak ferry (ongeveer 30 km ten zuiden van Surat Thani waar de meeste toeristenferries vertrekken), zegt men ons dat er slechts één boot per dag naar Ko Samui is, om 11.00 uur. Het is nu 10.15 uur en het zou nog 15 km. Wij rijden zo snel we kunnen tegen de wind in. Na nog een paar keer de weg gevraagd te hebben, komen we rond 11.45 uur en 25 km later aan de ferry waar er lange rijen auto`s staan aan te schuiven. We rijden er langs door. Er blijken toch een paar boten per dag naar Ko Samui te zijn en de volgende vertrekt om 12.00 uur. We kunnen nog net ticketten en wat proviand bemachtigen en staan even later aan boord. Voldaan eten we de net gekochte koeken op op het dek van het schip terwijl we het vasteland langzaam zien verdwijnen. Als we op het eiland Ko Samui aankomen, weten we niet goed welke richting uit te fietsen. Er zijn hier verschillende stranden, sommige al bevolkter dan andere. We besluiten naar een rustig strandje in het zuiden van het eiland te fietsen. We vinden er een comfortabele bungalow voor 200 Bath bij Seagull Bungalows. De bungalows liggen pal aan zee, maar het water is nu, op het einde van het droge seizoen, zo laag dat we verschillende honderden meters moeten lopen eer we zelfs maar kunnen pootjebaden. We zijn ook hier weer de enige gasten. Seagull ligt heel afgelegen, maar er is wel een restaurant waar we `s avonds eten terwijl het nog maar eens onweert.

29 mei 2002 Ao Phangkha - Chaweng (Ko Samui) 33 km
We vinden Seagull toch wat te rustig en vooraleer je echt diep water om te zwemmen hebt, dien je wel een heel eind te lopen. We besluiten de rest van het eiland te verkennen. We fietsen verder en bekijken hier en daar wat bungalowtjes. Ondertussen ontbijten we ook op een terrasje aan het strand. Ko Samui is allesbehalve vlak en als we weer eens een helling aan het beklimmen zijn, komt er een brommertje voorbijgesnord met een koppel op en ik hoor het meisje roepen "Ja, het zijn ze". Ze stoppen verderop bij Marc. Het zijn Pien en Harm, het Nederlandse fietskoppel, waar we in Turkije 3 dagen mee gefietst hebben. We gaan iets drinken en praten honderduit. Het is een fijn weerzien. Pien en Harm verblijven in het Matlang Resort op Chaweng Beach voor 350 Bath. We gaan er een kijkje nemen en besluiten er ook te blijven. Matlang Resort ligt aan de rand van Chaweng Beach. Het is er echter veel rustiger dan in het centrum waar de grootste hotels van Ko Samui liggen. Het voordeel is dat we op 10 minuten lopen van de reisagentschapjes en de vele winkels en restaurants zijn en toch rustig zitten.

30 mei 2002 - 1 juni 2002 Chaweng (Ko Samui)
We verblijven hier een paar dagen. We zwemmen, lezen en zonnen. Pien en Harm vertellen ons dat ze niet naar Nederland terugkeren op 1 juni, zoals gepland, maar dat ze nog verder gaan naar Maleisië, Singapore, Australië en Nieuw-Zeeland. De gelukzakken! Voor ons begint het nu wel echt af te korten. We gaan nog eens informeren naar vliegtuigtickets. De meeste vluchten blijken nu in juni al redelijk vol te zitten, terwijl men ons in Bangkok twee weken geleden vertelde dat er nog plaats in overvloed was. Op 1 juni boeken we dan maar definitief een vlucht met Singapore Airlines op 12 juni vanuit Bangkok via Singapore naar Zaventem voor 15.200 Bath per persoon, met optie op de wachtlijst voor 15 juni. Alle latere vluchten van Singapore Airlines naar Brussel blijken in deze prijsklasse volgeboekt te zijn tot eind augustus. Ondertussen is het WK-voetbal begonnen en zitten `s avonds de restaurants en café`s goed vol met voetbalfans, alle nationaliteiten door elkaar. Ook bij de Thais zelf is voetbal heel populair.

2 juni 2002 Chaweng - Na Thon ferry (25 km) - Thong Sala (Ko Pha-Ngan) - Ban Tai 33 km
Rond 10.00 uur fietsen we naar de ferry. We moeten weer flink klimmen en het is alweer heel heet. Na een halfuurtje varen staan we op Ko Pha-Ngan, een ander eiland. Weer fietsen we wat rond en nemen dan een bungalow in MacBay Resort in Ban Tai. De bungalows zijn vlak op het strand en heel proper, maar ook hier is het water weer veel te laag. Ook hier is het heel rustig en zijn er niet veel andere gasten. We hangen wat in de hangmatten voor de bungalow en lezen en luieren wat. `s Avonds eten we lekker in het restaurantje van MacBay Resort.

3 juni 2002 Ban Tai - Hat Yao (Ko Pha-Ngan) 18 km
We besluiten de rest van het eiland te gaan verkennen en eventueel een ander guesthouseje te zoeken waar het water wat dieper is. Ook Pha-Ngan is nog veel heuvelachtiger dan Ko Samui en met de gebruikelijke Thaise steile hellingen. Als we de weg naar Hat Yao vragen, zeggen de Thais ons zelfs dat je daar niet met de fiets kunt geraken omdat het zo steil zou zijn. We besluiten eens te gaan kijken. Inderdaad, net voor we aan Hat Yao Beach komen, gaat de weg een paar keer heel steil naar beneden en dan weer heel steil omhoog. Ik moet er alles uitpersen om telkens boven te geraken met de bagage. Per geluk is het steeds slechts een paar honderd meter omhoog. Dit is echt wel heel steil. De Thais kunnen er iets van om hun wegen steil te maken. Ons voorste wiel komt bijna van de grond tijdens het klimmen. We moeten heel ver naar voor leunen om nog "grip" te hebben met het voorwiel. Maar we geraken er dan toch. Ook hier zijn er een paar eenvoudige resorts. We nemen een bungalow aan het water in Long Beach Resort voor 250 Bath.

4 juni 2002 - 6 juni 2002 Hat Yao (Ko Pha-Ngan)
Het is hier heel rustig. Het water is hier wel iets dieper maar vol koraal. We moeten daarom ook hier een eind wandelen eer we kunnen zwemmen. We vullen onze dagen met lezen, zwemmen, snorkelen, eten en zelfs voetbal kijken (we zien de eerste match van de Belgen).

7 juni 2002 Hat Yao - Thong Sala ferry (12 km) - Mae Hat (Ko Tao) - Sai Ri - Chalok - Mae Hat 24 km
Na een paar dagen besluiten we weer te verkassen. We moeten terug de paar steile beklimmingen doen om uit Hat Yao weg te geraken. Dan nemen we de ferry naar het volgende eiland, het kleine Ko Tao, dat vooral bekend is bij duikers. We rijden het kleine eiland bijna twee keer helemaal op en neer. Het is hier duur voor ons budget. Uiteindelijk, na meer dan 3 uur zoeken, vinden we toch een kamer voor 250 Bath bij Mr J.

8 juni 2002 Mae Hat (Ko Tao)
Ko Tao is ontzettend druk. Er is veel te veel volk op dit kleine eilandje. We zijn blij dat we wat langer op Ko Pha-Ngan gebleven zijn en voor Ko Tao slechts 2 dagen voorzien hebben.

9 juni 2002 Mae Hat ferry - Chumphon nachttrein naar Bangkok 32 km
We nemen de speed ferry om 10.30 uur terug naar het vasteland, naar het stadje Chumphon. Als we aan land komen, blijkt Chumphon 30 km terug zuidwaarts te liggen. Voor de rugzakreizigers net als voor ons een verrassing, maar geen probleem, er staan genoeg bereidwillige Thais met pcik-ups en auto`s te wachten die hen mits voldoende Thaise Bath wel naar Chumphon willen brengen. Wij begeven ons met onze fietsen op weg naar Chumphon, waar we een paar uur later, na onderweg nog geschuild te hebben voor een stortbui, aankomen. We kopen tickets voor de nachttrein van 21.45 uur deze avond. Daarna gaan we eten. We vragen in het restaurant of we er de fietsen met de bagage mogen laten staan tot deze avond. Eerst wordt er negatief geantwoord, maar we twijfelen of ze wel begrepen hebben wat we vroegen. Met handen en voeten proberen we duidelijk te maken wat we willen en als ze het eens doorhebben, blijkt het geen probleem te zijn. We trekken de stad in. Er zijn veel winkels en restaurants. We winkelen wat en gaan dan in een internetcafé aan het verslag werken. `s Avonds gaan we naar het station. De trein is op tijd. Zonder problemen laden we de fietsen in de bagagewagon, en wandelen dan met onze bagage naar onze slaapwagon. We installeren ons en even later is de trein op weg.

10 juni 2002 Bangkok station - Khao San Road 5 km + 8 km ter plaatse
`s Morgens komen we voor de laatste keer in Bangkok aan. We halen de fietsen af, hangen de bagage eraan en rijden dan naar Khao San Road waar we eerst ontbijten alvorens onze zoektocht naar een kamer te beginnen. Het is vervelend dat we zo vroeg zijn, de populaire guesthousejes zijn nog volgeboekt en vragen allemaal of we rond 12.00 uur (= check out time) willen terugkomen om te zien of ze plaats hebben. We zoeken lang naar een kamer. In Khao San Road zelf en in de buurt dien je immers goed uit te kijken of je kamer zich niet naast of boven een restaurant of café bevindt dat teveel lawaai maakt, anders doe je geen oog dicht. Bovendien dient er ook steeds een veilige plaats te zijn waar we onze fietsen kunnen zetten. Uiteindelijk vinden we voor 350 Bath (te duur naar onze zin, maar moe gezocht) toch een kamer in het Khao San Privacy Guesthouse. Het is er inderdaad rustig en het ligt heel centraal op Khao San Road zelf. De fietsen mogen in de grote inkomhal staan waar er dag en nacht iemand zit.

11 juni 2002 Bangkok
Op deze laatste dag van onze reis, gaan we op souvenirjacht. Eerst verkopen we de reisgidsen van Maleisië en Thailand, dan beginnen we de toeristenwinkeltjes af te lopen. Er is een grote keuze en de prijzen zijn schappelijk als je wat onderhandelt.

12 juni 2002 Bangkok Khao San Road - luchthaven (met airportbus)
`s Morgens pakken we onze bagage. Ik ga in een paar winkels nog wat karton en oude kranten vragen om de fietsen in te pakken. In de inkom van ons guesthouse pakken we de fietsen al een klein beetje in. Nu kunnen we er niet meer op rijden, maar we kunnen er wel nog de fietstassen aanhangen. Zo duwen we de fietsen een paar honderd meter tot aan de halte van de luchthavenbus. Een paar uur te vroeg zijn we op de luchthaven, maar dat geeft niet, want nu heeft Marc de tijd om alles goed in te pakken. De fietsen plakken we zo goed mogelijk af met karton en krantenpapier. De stuurtassen steken we in de fietstassen. De fietstassen steken we alle vier in de grote stevige plastieken zak die we in de bazaar van Teheran hebben gekocht en al die tijd hebben bijgehouden. De 2 bovenste achtertassen die dan nog overblijven, dragen we ieder als een rugzak op onze rug met daar uiteraard al het zware materiaal in, opdat we dan hopelijk geen overgewicht zullen moeten betalen. Als we inchecken, wachten we bang af om het verdict te horen. Ze proberen de fietsen te wegen, maar ze passen niet op de band. We zeggen dat ze 9 kg wegen (in werkelijkheid 17 kg). We blijken zo`n 10 kg in totaal voor ons beiden teveel te hebben, maar hoeven niets bij te betalen. Dat is meestal zo, als je overgewicht niet overdreven is. Oef! We vertrekken mooi op tijd naar Singapore. De vlucht Singapore - Brussel vertrekt echter met vertraging. We zitten in een heel moderne airbus. Ieder heeft zijn eigen schermpje waarop je computerspelletjes kan spelen of één van de 16 films bekijken. Vervelen doen we ons niet.

13 juni 2002 Zaventem
Bij aankomst blijkt mijn onderste drinkbushouder afgebroken te zijn en twee tanden van het grootste tandwiel vooraan zijn helemaal kromgebogen. Per geluk gebeurt dit bij thuiskomst en niet ergens onderweg. De familie staat ons op te wachten en we staan er wat onwennig bij. Hoewel we uiteraard heel blij zijn iedereen na zo lange tijd eindelijk terug te zien, hebben we toch ook spijt dat de reis achter de rug is.

14 juni 2002 - nu
Het is een heel drukke tijd. Vrienden bezoeken, woonplaats zoeken, uitrusten, wennen, … Er komt ook een fotograaf van de krant langs. En een dag later rinkelt de telefoon: of we op de radio willen komen. Enkel Marc doet het interview, ik lig in bed met een keelontsteking. We maken er nog een grapje over dat binnenkort ook de TV wel zal bellen, en inderdaad op 24 juni zitten we in het programma Aan tafel, de talkshow met Jan Verheyen. Twee weken na aankomst in België beginnen we ook allebei terug full-time te werken en dat valt echt niet mee. Voor het eerst sinds lange tijd zijn we weer 8 uur per dag van elkaar gescheiden. Ook 8 uur per dag dat we niet kunnen doen wat we willen. Ook 8 uur per dag stilzitten voor een computer en je concentreren. Moeilijk allemaal, heel moeilijk…
Ondertussen zijn we echter weer een aantal maanden verder. Het leventje gaat weer zijn gewone gang. We zijn al weer wat gewend aan het ritme, maar in ons achterhoofd dromen we toch van een volgende reis.